Jelle Zijlstra: vaste beleidsbakens
Aute ur(s ):
Visser, H. (auteur)
De auteur is hoogleraar algemene economie aan de vrije universiteit Amsterdam
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4343, pagina 54, 18 januari 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
erflaters
Dr. Jelle Zijlstra, vlak voor kerst 2001 over-leden, was een zondagskind. Hij bekleedde vele vooraanstaande functies maar bleef tijd
houden voor ledigheid, zonder dat dit des duivels oorkussen werd.
Jelle Zijlstra heeft belangrijke functies vervuld, die zijn volle interesse hadden. Hij is de enige die N.G. Pierson heeft kunnen
evenaren: hij was hoogleraar economie, minister van Financiën, minister-president en president van de Nederlandsche Bank. Anders
dan Pierson heeft hij geen internationaal gezaghebbend leerboek geschreven. Daar staat tegenover dat Zijlstra ook nog minister van
economische zaken en president van de Bank voor Internationale Betalingen is geweest.
Promotie
Zijlstra, in 1918 te Oosterbierum geboren, studeerde eind jaren dertig van de vorige eeuw economie aan de Nederlandsche Handels Hoogeschool te Rotterdam. In
zijn memoires vertelt hij dat hij tijdens die studie geen antwoord kreeg op de vraag waardoor de wereldeconomie in elkaar gezakt was 1.
De General theory van Keynes was nog onbekend. Die deed zijn intrede met de oratie van J.G. Koopmans, die in 1939 was benoemd tot
hoogleraar openbare financiën 2. Toen de studie, onderbroken door de oorlogs-jaren, in 1945 werd hervat, werden Zijlstra en zijn
jaargenoten door Koopmans alsnog in de
Keynesiaanse theorie onderwezen. Bij diezelfde Koopmans promoveerde hij in 1948 cum laude op een proefschrift over de
omloopsnelheid van het geld 3. Het aardige is dat hij expliciet voortbouwde op de dissertatie, uit 1928, van degene die hij als president
van dnb zou opvolgen, M.W. Holtrop. De nieuwe elementen in het proefschrift van Zijlstra waren de introductie van Keynesiaanse
begrippen en de na 1928 verder ontwikkelde ideeën over monetair evenwicht waar Koopmans zijn internationale bekendheid aan te
danken had.
Nieuwe faculteit
Al in 1947 werd Zijlstra gevraagd als hoogleraar voor de in 1948 op te zetten economische faculteit van de Vrije Universiteit. Het was
wennen aan de vu, want de Rotterdamse Hogeschool was in Zijlstra’s woorden “bruisend”, terwijl de vu in die tijd nauwelijks swingend
viel te noemen 4. Zijlstra was eerst alleen en vanaf 1949 samen met F. de Roos verantwoordelijk voor het onderwijs in de algemene
economie, zodat hij veel college moest geven. Er bleef toch tijd over voor publicaties, onder andere in De Economist, over onderwerpen
als de waardevrijheid van economische theorieën. Zijlstra nam, samen met De Roos, met overtuiging de visie van zijn Rotterdamse
leermeester
F. de Vries over dat economische theorieën gereedschapskisten zijn en dat levensbeschouwelijke elementen pas een rol gaan spelen in
de economische politiek.
Ministerieel
Zijlstra betitelde zijn jaren als gewoon hoogleraar aan de vu als “paradise lost”. Ze duurden niet lang: reeds in 1952 werd hij minister van
Economische Zaken. Van 1963 tot 1966, toen hij lid van de Eerste Kamer was, kon hij als buitengewoon hoogleraar openbare financiën
weer college geven.
Het ministerschap moet geen afmattende baan geweest zijn. Een van zijn opvolgers, J.E. Andriessen, zegt daarover: “Hoogleraren in de
economie ‘maakten’ het helemaal wanneer ze prachtige macroeconomische verbanden konden leggen. Al mijn voorgangers konden dat. Zijlstra kon dat prachtig” 5. Zijlstra kwam ‘s zaterdags niet op
het departement, ondanks de zesdaagse werkweek, en hield ook midden in de week tijd over. Op die vrije tijd was hij zeer gesteld. Een
van de vele smakelijke one-liners in zijn memoires luidt “Alleen in ledigheid worden grote gedachten geboren”. Voor een deel waren het
andere tijden, voor een deel was het mogelijk door Zijlstra’s intellectuele capaciteiten en voor een deel lag het aan zijn keuze voor sturen
op hoofdlijnen en delegeren.
Structureel begrotingsbeleid
Zijlstra’s ministerschap van Economische Zaken heeft de Wet Economische Mededinging van 1956 opgeleverd en daarnaast de
oprichting van de afdeling Algemene Economische Politiek, met
Jan Pen aan het hoofd. Zijn ministerschap van Financiën (1959-1963) werd gemarkeerd door de introductie van het structurele
begrotingsbeleid, in de Miljoenennota 1961. De ruimte voor de verhoging van de overheidsuitgaven dan wel belastingverlaging die in
een jaar beschikbaar was, hing af van de trendmatige groei van het nationale inkomen, vermenigvuldigd met de macro-economische
progressiefactor van de belastingtarieven. Daarbij werd uitgegaan van een basisjaar dat evenwichtig genoemd kon worden wat betreft de
betalingsbalans en de werkgelegenheid. De achterliggende idee was dat het tekort van de overheid gefinancierd moest worden door het
spaaroverschot van de andere binnenlandse sectoren, daarbij ruimte overlatend om een voor de ontwikkelingshulp nodig geacht
overschot op de lopende rekening te creëren. Het ging om een kader dat een kabinet voor een aantal jaren kon vaststellen, waarbij
anticyclisch beleid ingebouwd was.
Hiermee was Zijlstra zijn tijd vooruit. Zijn thesaurier-generaal uit die tijd, Emile van Lennep, beschrijft een bijeenkomst van ministers van
Financiën van de eeg in 1960 waarin Zijlstra zijn structurele begrotingsbeleid uiteenzette en zijn collega’s nauwelijks leken te begrijpen
waar het over ging 6.
De introductie van het structurele begrotingsbeleid mag typerend genoemd worden voor Zijlstra. Hij heeft een voortdurende
bezorgdheid getoond over de neiging van politici om van alles te willen en daarbij de financiële discipline te vergeten. Was Zijlstra in de
jaren vijftig en zestig Keynesiaan, zoals bijna iedereen, dan was hij dat toch met mate, zoals hij later een gematigd monetarisme aanhing.
Het structurele begrotingsbeleid stond haaks op ideeën van ‘fine tuning’, zoals die bij Keynesiaans georiënteerde economen wel opgeld
deden. De overheid diende in zijn ogen voor stabiliteit te zorgen. Zijn bijdrage aan de feestbundel voor Rutten droeg niet voor niets de
titel Het belang van vaste beleidsbakens 7.
Bij de Bank
Hoewel een geslaagd en algemeen hooggeacht minister, een paar keer lijsttrekker van zijn Anti-Revolutionaire Partij en in 1966-’67 zelfs
minister-president, heeft Zijlstra zich nooit honderd procent politicus gevoeld. Het politieke bedrijf bekeek hij met enig wantrouwen. Dat
gebrek aan liefde was soms wederzijds: er waren af en toe lelijke fricties met zijn eigen fractie. Als president van dnb zal hij zich meer thuis
gevoeld hebben. Uitnodigingen om managing director van het imf, lid en wellicht voorzitter van de Europese Commissie of weer ministerpresident te worden, sloeg hij af. Toch heeft hij zijn benoeming tot president van dnb nog even in de waagschaal gesteld ten behoeve
van de politiek. Die benoeming had hij in zijn zak toen hij in november 1966 ministerpresident werd. Hij trok zijn eigen benoemingsvoorstel in, maar werd, nadat hij zijn taak met zijn overgangskabinet had volbracht, in april
1967 wederom benoemd. Als president van dnb streefde hij wederom naar een structurele beleidsaanpak, nu op drie fronten. Bij zijn norm
voor het structurele begrotingsbeleid kwamen ten eerste de afstemming van de lonen op de stijging van de arbeidsproductiviteit en ten
tweede de beperking van de geldgroei tot de trendmatige stijging van het reële inkomen 8. Gezien de ontwikkelingen in de jaren zeventig
verbaast het niet dat zijn jaarverslagen uit die tijd enigszins als een litanie lezen.
Zijlstra was Holtrop opgevolgd als president van de Bank voor Internationale Betalingen en bleef dat gedurende zijn gehele
presidentschap, eind 1981. In die functie heeft hij zich onder andere beziggehouden met maatregelen om de creatie van eurodollars, in het
bijzonder voorzover voortvloeiend uit dollarbeleggingen van centrale banken bij eurobanken, te beteugelen. Ondanks al dit werk hield hij
tijd over voor orgelles.
Slot
Zijlstra heeft geen grootse monumenten achtergelaten. Daar heeft hij ook niet naar gestreefd. Hij noemde zelf zijn idealen eerder
ambachtelijk dan visionair. Het oordeel van de geschiedenis zou, afgezien van het structurele begrotingsbeleid, wel eens kunnen zijn wat
de historicus Percival Spear over de Brits-Indische onderkoning Dufferin schreef, namelijk dat hij “did nothing in particular and did it
very well” 9. Waarschijnlijk zou Zijlstra daar heel tevreden mee zijn geweest
1 J. Zijlstra, Per slot van rekening; memoires, uitgeverij Contact, Amsterdam, 1992.
2 Zie M.M.G. Fase, M.J. ‘t Hooft-Welvaars,
3 J. Zijlstra, De omloopssnelheid van het geld en zijn betekenis voor geldwaarde en monetair evenwicht, Stenfert Kroese, Leiden, 1948.
4 Meer hierover in H. Visser, Hoed je voor profeten!, ESB, 24 december 1999, blz. 970-973.
5 J.E. Andriessen, Het ministerie van Economische Zaken in een veranderende omgeving, in: J. van Sinderen (red.), Het sociaaleconomisch beleid in de tweede helft van de twintigste eeuw, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1990.
6 E. van Lennep en E. Schoorl, Emile van Lennep in de wereldeconomie, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1991, blz. 71-72.
7 In Van Sinderen, op. cit., 1990.
8 M.M.G. Fase, Tussen behoud en vernieuwing; geschiedenis van de Nederlandsche Bank 1948-1973, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2000,
9 P. Spear, A history of India, deel 2, Penguin, Harmondsworth, 1965, blz. 154.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)