Ga direct naar de content

Interventie versus de markt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 24 1982

Interventie
versus de markt
Op verschillende terreinen is de
markt bezig het interventionisme op
losse schroeven te stellen; de invloed van
het grootste kartel ooit ter wereld ontstaan, de OPEC, verliest zienderogen
aan betekenis en hetzelfde geldt voor het
langst bestaande kartel: het De Beers
diaraantensyndicaat. De hoge prijzen,
door de kartels afgedwongen, hebben
speuracties naar nieuwe vindplaatsen
voor de produkten uitgelokt, consumptie of verbruik doen dalen en de voorraadvorming verplaatst van afnemers
naar leveranciers. Op deze, welhaast
klassieke wijze hebben de kartellerende
producenten wederom hun teruggang
voorbereid.
De andere grote interventionist, de
overheid, is eveneens in een forse crisis
gewikkeld. Vooral in West-Europa heeft
zij een groot aantal beschermde posities
verkregen en de prijzen van haar goederen of diensten tot buitensporige hoogten opgedreven. De schatkist is immers,
evenals de vier onverzadigbaren van de
Spreuken-dichter (30 : 16), degene die
nooit zegt: genoeg. Ook hier bleven de
economische gevolgen niet uit. In tpenemende mate weigert de samenleving
voor de onbetaalde rekeningen van
vadertje staat op te draaien. Men ontduikt, stelt zich te weer, loopt te hoop.
Naast individuele personen, ondernemingen en vakbonden die de staatsinterventies afwijzen, verheffen nu zelfs
gemeenten hun stem omdat zij de monopolieprijzen voor energieleveranties beu
zijn. Het verzet is algemeen en heeft een
gemeenschappelijke noemer: het interventionisme van de staat. Het gevoelen
van veel economische subjecten groeit
dat de markt voordelen biedt: vaak lagere prijzen, snellere levering, meer
keuzemogelijkheid, een minder autoritaire behandeling, de nieuwste dingen
die al afgeleverd worden terwijl de plannenmakers nog zitten te dromen over
hun zoveelste papieren bouwsel. Kortom, het gevoelen dat de markt ,4>een
woorden, maar daden” verkoopt.
Voor economisten is het goed bij deze
gang van zaken enkele vragen te stellen.
Hoe werd de markt gedefinieerd en waar
is dat interventionisme vandaan gekomen? Op welke gronden is het bedreven
en met welk oogmerk? Het antwoord
hierop kan als een samenvatting van
decennia van economisch denken gelden: de markt is na de marginalistische
revolutie gezien als een optimalisatieinstrument. De maatschappij zou, door
dat instrument onbelemmerd te laten
werken, tot een reeks optimale uitkotnsten geraken op het gebied van produktie, verdeling en ruil. De zes of zeven
decennia na de vestiging van het optimalisatiedenken (1900-1970) werden vervolgens benut om duidelijk te makendat
de markt geen ..optimizer” is, maar gebreken vertoont die correctie behoeven
en wel door middel van interventies van
de zijde van de staat. Achtereenvolgens
betrof dat:
ESB 24-3-1982

— kartels en monopolies, leidend tot
mededingings- en antitrustpolitiek;
— de inkomensverdeling, zodat herverdeling door middel van belastingen,
tpeslagen, subsidies enz. noodzakelijk werd geacht;
— de stabiliteit van het stelsel dat, in
gebreke zijnde, hersteld moest worden door allerhande stabiliserende
instituties (als sociale-zekerheidsregelingen) en soorten beleid (macropolitick);
— de externe effecten die als ,,onzichtbare kosten” of ,,onzichtbare voordelen” van de marktwerking (Pigou)
gewaardeerd moesten worden.
Sinds een jaar of tien is daar bijgekomen dat de markt niet het instrument
is gebleken om maatschappelijke ongelijkheden naar ras, sexe, sociale positie,
afkomst enz. te egaliseren en een optimaal resultaat te voorschijn te brengen.
Vandaar dat het land bol staat van de
,,positieve discriminatie”, waarvoor de
theoretische fundering werd geleverd
door John Rawls met zijn A theory of
justice (1972). De staat betaalt, er komen wetten en commissies, de burgers
denken in eerste ronde dat zij, nu het
vraagstuk georganiseerd wordt aangepakt, er vanaf zijn, en constateren in
tweede ronde dat de zaken mislopen.
Daar is bijna altijd de staat, direct of
indirect, bij betrokken, en zo groeit het
besef dat ,,big government is a big
mistake”.
Men kan niet zeggen dat het denken
over het toenemend falen van de economische overheidspolitiek erg ver is gegaan. Geheel in de lijn van het marginale denken worden er, indien al, marginale ,,verbeteringen” voorgesteld. Een
aanpassing hier, een verandering daar,
zelfs het alom geprezen WRR-rapport
voegt nieuwe bestuursstructuren toe aan
wat reeds bestaat en de commissieWagner kan evenmin zonder een nieuwe
institutie: de MIP dient voortaan de
NIB te vergezellen. Een deugdelijk onderzoek naar de functionering van soortgelijke staatsinvesteringsbanken in de
ons omringende landen wordt niet ondernomen: men richtde nieuwe institutie
eenvoudig op 1).
Toch mag de kernvraag of de markt
wel een optimalisatie-instrument met te
corrigeren deviaties is, best in al zijn
radicaliteit worden gesteld. Deze vraag
wordt door sommigen ontkend: Buchanan kant zich tegen de idee dat de markt
een ,,optimizer”zou zijn, en ziet haar als
,,conflictsolver” in het strijdperk van de
schaarste. Anderen zien haar als dynamische gangmaker, die innovaties uitlokt, en overbodige en verouderde activiteiten opruimt. Mils haar de ruimte
wordt gegeven. Over deze visies wil ik het
thans niet hebben. Maar de opmerking
van de optimalisatie-idee en de daarbij
passende deviaties, zou verstrekkend
zijn. Wanneer vele deviaties niet van de
markt afkomstig zijn, en daarom geen
correcties van overheidswege nodig zijn,
doet zich de vraag voor wat overheidsoptreden dan eigenlijk wel bewerkstelligt. Het antwoord is: de wanorde, want
de ingrepen zijn gericht op herstel van
deviaties, die niet of niet primair van de
markt afkomstig zijn.
Neem de negatieve externe effecten,

nog niet zo lang geleden werden de
rokende schoorstenen als voorbeeld aangehaald. Maar wie breekt die thans af?
Juist, de markt en wel in sneller tempo
dan overheidsingrepen het opit zou hebben bewerkstelligd. Terwijl in de planeconomieen de vervuiling hand over
hand toeneemt en auto’s nergens meer
stank verspreiden dan in de Oosteuropese steden. En is het de markt die inkomensongelijkheid veroorzaakt en de
vermogensverhoudingen scheef trekt?
Best, maar dan naar beide kanten, en
ook hier gaat dat vlug zoals Jim Slater
(,,the man who touched gold”), Freddie
Laker en vele anderen kunnen getuigen. En is de markt zo instabiel? Misschien was dat zo in het industriele tijdperk, waarvan wij thans de uitlopers
beleven. Men kan echter evengoed beweren dat de overheden de aanpassing
hebben geremd door hun onverantwoorde steunbeleid, zodat de klap nu radicaler en minder gespreid moet vallen.
Men constateert thans een wijd verbreid en groeiend wantrouwen tegen het
staatsinterventionisme in de westerse
landen. Terwijl de staat bezuiniging
predikt, ontpopt zij zich als de grootste
schuldenmaker, onafhankelijk of dat het
,,conservatieve” Amerika of het ,,progressieve” Nederland betreft. Terwijl de
staat het ,,pacta sunt servanda” waar het
eigen belangen betreft laag houdt, kan zij
er slechts door dreigementen (oliemaatschappijen) of door stakingen (vakbonden) van af worden gehouden haar bemoeizucht uit te strekken tot andermans
contracten dan wel bovengenoemde
grondregel van de markteconomieen te
schenden. Heeft diezelfde staat met individuen te maken dan steekt het niet zo
nauw. Waar is de hooglerarenvakbond,
yraagt de minister van Onderwijs geirriteerd als hij gestoord wordt in zijn
plannen emeritaats- en pensioenrechten aan te fasten. Terwijl de staat zich
maar al te graag OPEC-conform gedraagt ter zake van de energieprijzen,
roept zij ondernemers en vakbonden op
prijzen en lonen te matigen. Terwijl de
staat het ambtenarenapparaat uitbreidt
en met een banenplan leurt, breekt zij
anderzijds werkgelegenheid af in sectoren waar deze dringend nodig is (ziekenhuiswezen). De essentie is, in de ogen van
velen, dat de staat partij op de markt of
bij de verdeling is geworden, en streeft
naar maximaal eigen voordeel. Zij staat
niet langer boven de partijen, maar
exploiteert haar machtsposities in de
micro-marktrelaties en verstoort de orde
in de macrorelaties. Slogans als ,,vernieuwend beleid” of ,,nieuw realisme”
helpen de burger niet over zijn scepsis
heen. Voor economisten betekent deze
ontwikkeling dat zij hun markt-en interventietheorieen op de helling moeten zetten: de crisis in de economische wetenschappen reikt verder dan de macropolitiek of econometric.
H. W. de Jong

1) Zie voor een kritische evaluatie het binnenkort te verschijnen boek onder redactie van
B. Hindley, State-investment corporations in
Western Europe, Londen, 1982.
295

Auteur