In discussies rondom vergrijzing neemt fiscalisering van de
AOW een belangrijke plaats in. De gedachte om fiscalisering
van de AOW te rechtvaardigen is dat 65-plussers zich in een
relatief bevoorrechte positie bevinden. Het is niet onlogisch
dat zij dan bijdragen aan de toenemende kosten van de
AOW als gevolg van de vergrijzing. Dit artikel toont aan dat
deze gedachte niet gegrond is.
n dit artikel staat de vraag centraal hoe de
inkomenspositie van 65-plussers zich heeft
ontwikkeld ten opzichte van 65-minners en
of deze ontwikkeling kan dienen als argument
voor fiscalisering van de AOW. Figuur 1 laat deze
ontwikkeling zien.
I
figuur 1
Cumulatief gemiddeld gestandaardiseerd
besteedbaar inkomen in prijzen van 2004
25,00
20,00
15,00
percentage
beleid
Inkomens van 65-plussers geen
basis voor fiscalisering AOW
10,00
5,00
0,00
1975
-5,00
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2010
65+
65-
-10,00
-15,00
jaar
Bron: CBS, diverse inkomensstatistieken
MARJAN DE KRUIK
Statistisch onderzoeker
bij het CBS.
Dit artikel is gebaseerd op
een afstudeeronderzoek
bij SZW.
474
ESB
Figuur 1 laat twee resultaten zien. Ten eerste is de
inkomensontwikkeling van 65-plussers en 65-minners min of meer gelijk. Dit is te zien aan de gelijke
golfbeweging in de grafiek. Ten tweede ligt de groei
van het niveau van de inkomens van 65-plussers
hoger door de tijd heen. Dit wordt weergegeven door
het hoger liggen van de lijn 65+. De inkomensontwikkeling van zowel 65-plussers als 65-minners
wordt bepaald door de combinatie van de economische situatie en het overheidsbeleid en dan met
name in de sfeer van werkgelegenheidsbeleid. De
werkgelegenheid wordt bevorderd dan wel afgeremd
door aanpassingen in het loon met behulp van bijvoorbeeld arbeidskortingen. Bij bevordering van de
werkgelegenheid daalt het loon om zo de loonkosten
voor de werkgever te verlagen. Dit maakt het aantrekkelijker mensen in dienst te nemen. Bij een lage
werkloosheid stijgen de lonen. Het arbeidsaanbod
is schaars en daardoor duurder. Het inkomen van
65-minners bestaat voor het grootste gedeelte uit
loon, dus het loonbeleid heeft grotere gevolgen voor
27 juli 2007
de inkomensontwikkeling van 65-minners dan voor
65-plussers. De ontwikkeling van de werkgelegenheid is bepalend voor de ontwikkeling van de economische groei. Bij een hogere werkgelegenheid zullen
de bestedingen toenemen, hetgeen gunstig is voor
de welvaart. 65-plussers delen wel in de welvaartsontwikkeling en dit is de reden voor het feit dat de
inkomens van 65-plussers en 65-minners dezelfde
ontwikkelingen doormaken, maar dat de ontwikkelingen bij 65-plussers minder extreem zijn. Door
de toch wel grote invloed van de conjunctuur op de
inkomensontwikkeling van 65-plussers is er sprake
van onzekerheid. Het is niet zeker dat de gunstige
ontwikkeling van de inkomenspositie zich in de
toekomst zal voortzetten. Een structurele beslissing
als fiscalisering van de AOW kan op basis van deze
onzekerheid dan ook niet genomen worden.
Het tweede resultaat is dat door de tijd heen de
inkomens van 65-minners en 65-plussers grosso
modo met hetzelfde percentage toenemen, namelijk
twintig procentpunt. Dit ondanks de sterke golfbeweging en het feit dat de werkende groep 65-minners
als gevolg van de vergrijzing kleiner wordt. Vooral
vanaf 1990 groeit het inkomensniveau van 65-minners sneller dan dat van 65-plussers. De oorzaak
voor de stijging van de inkomens van deze groep is
gelegen in structurele factoren. In de jaren negentig
had globalisering een belangrijk effect op het aantal
en het soort banen in Nederland. Daarnaast waren
mensen vaker hoger opgeleid, waardoor het loon ook
hoger uit ging pakken. Ten slotte gingen ouderen
(55-64) en vrouwen steeds meer participeren op de
arbeidsmarkt. Fiscalisering van de AOW is dan ook
niet de oplossing. De hoogte van de inkomens van
65-minners en de groei ervan is dusdanig dat er ook
maatregelen getroffen zouden kunnen worden die
hun inkomens raken.
De conclusie is dan ook dat het idee van rijker
wordende ouderen wel klopt, maar dat dit niet kan
dienen als argument voor fiscalisering van de AOW.
65-minners worden ook steeds rijker en er is de
conjunctuur als onzekere factor. Naast fiscalisering
van de AOW zal er zeker naar andere oplossingen
gekeken moeten worden. Misschien hadden ze het in
1957 wel bij het rechte eind toen in de Memorie van
Toelichting bij de AOW verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd werd opgenomen.