Informatievoorziening in de
sociale zekerheid
De omvang en complexiteit van de sociale zekerheid zijn de laatste jaren sterk
toegenomen, en daarmee is de beheersbaarheid minder geworden. De onoverzichtelijke
situatie in net stelsel maakt clientgericht werken niet eenvoudig en werkt fraude in de
hand waardoor de kosten hoger oplopen dan de bedoeling is. Bovendien zet de fraude de
solidariteit waarop het stelsel is gebaseerd sterk onder druk. In dit artikel wordt dan ook
gepleit voor een zorgvuldige invoering van een verzekerdenadministratie om de
coordinate binnen de uitvoeringsorganen te vergemakkelijken, en een sofi-nummer om
de coordinatie tussen de uitvoeringsorganen en de belastingdienst te verbeteren.
DR. F.A.J. VAN DEN BOSCH*
De maatschappelijke en wetenschappelijke belangstelling voor sociale zekerheid is met name gericht op de uitkeringen en de premies. Aanzienlijk minder belangstelling
is er voor de organisatie, het toezicht en het beheer van de
sociale zekerheid. De belangstelling voor de informatievoorziening valt hierbij echter nog verder in het niet. Deze
geringe belangstelling voor de informatievoorziening is
moeilijk te verklaren. Een adequate informatievoorziening
is immers noodzakelijk voor beleid, uitvoering, toezicht,
evaluatie en wetenschappelijk onderzoek.
Dit artikel handelt over een belangrijke ontwikkeling die
de informatievoorziening in de sociale zekerheid zal verbeteren: de invoering van verzekerdenadministratie en het
SOF/-nummer. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan
een doelmatiger uitvoering van de sociale zekerheid en
aan het voorkomen van misbruik en fraude 1).
De opbouw van dit artikel is als volgt. Eerst wordt de
noodzaak voor een verbetering van de informatievoorziening uiteengezet. Vervolgens wordt ingegaan op de verbetering van de informatievoorziening binnen een uitvoeringsorganisatie (b.v. een bedrijfsvereniging) door middel
van een verzekerdenadministratie en tussen uitvoeringsorganisatie door de invoering van het SOF/-nummer.
Daarna wordt aandacht besteed aan het wetsonderwerp
waarin een en ander zal worden geregeld, waarop een samenvatting en conclusie volgen.
Beheersbaarheid
Het stelsel van sociale zekerheid is opgebouwd uit een
viertal onderdelen: de sociale verzekeringen, de sociale
voorzieningen, de regelingen voor het overheidspersoneel
en de pensioenverzekeringen. Een gemeenschappelijk
doel van deze regelingen is het bieden van een zekere
continuTteit in de bestedingsmogelijkheden bij sociale risico’s zoals ziekte, werkloosheid en ouderdom 2). De uitgaven van deze regelingen zijn te zamen momenteel ongeveerf. 130 mrd., dat is een derde deel van het nationale inkomen 3). De sociale verzekeringen nemen daarbij het
leeuwedeel voor hun rekening. Binnen de collectieve sec-
tor is het stelsel van sociale zekerheid overigens veruit de
grootste uitgavencategorie. Zo wordt ca. 45% van de collectieve uitgaven tot de sociale zekerheid gerekend.
In de periode 1950-1986 is het aandeel van de socialezekerheidsuitgaven bij voortduring gestegen. Bedroeg het
aandeel in 1950 nog ca. 11 %, in 1968 was het reeds opgelopen tot ca. 21 % van het nationale inkomen. In de periode
1968-1976 vond een uitbouw van de bestaande socialezekerheidsregelingen plaats. In die periode groeide het
aandeel van de sociale-zekerheidsregeling in het nationale inkomen het snelst. De verslechtering van de economische groei, resulterend in een snelle toeneming van de
werkloosheid, heeft hieraan vanzelfsprekend bijgedragen. In 1976 bedroegen de sociale-zekerheidsuitgaven
reeds ca. 31% van het nationale inkomen. Vanaf 1976
worden pogingen gedaan om de groei van de socialezekerheidsuitgaven om te buigen. De beheersbaarheid
van de uitgaven kwam centraal te staan 4).
Inmiddels zijn we zo’n tien jaar verder en staat de beheersbaarheid van de sociale zekerheid nog steeds centraal. De in deze periode gehanteerde beleidsinstrumenten in het kader van de beheersing waren met name financieel van aard (bezuinigingsmaatregelen e.d.). De
pogingen van de overheid om op organisatorisch vlak tot
een grotere beheersbaarheid te komen hebben tot nu toe
nog niet veel resultaat gehad 5). De laatste tijd groeit de
belangstelling voor een derde beleidsinstrument: de infor* Verbonden aan de Interfaculteit Bedrijfskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam. De tekst van dit artikel is medio januari afgesloten.
1) In het huidige regeerakkoord wordt in het kader van maatregelen
ter bestrijding van misbruik en fraude in de sociale zekerheid uitgegaan van een besparing van per saldo zo’n f. 1 mrd. in 1990.
2) Zie b.v. F.A.J. van den Bosch en C. Petersen, Aspecten van ziekte
en arbeidsongeschiktheid in het stelsel van sociale zekerheid, Sociale
Zekerheidsreeds no. 10, Deventer, 1983, hoofdstuk2.
3) Schatting gebaseerd op Financiele nota sociale zekerheid 1987,
Den Haag, 1986, alsmede de Macro Economische Verkenningen
1987, Den Haag, 1986.
4) Zie ook F.A.J. van den Bosch, Naar een samenhangend beeld van
de sociale zekerheid, Sociaal Maandblad Arbeid, 1985 biz. 374-382.
5) Zie in dit verband bij voorbeeld: Haalbaarheid van veranderingen
in de sociale zekerheid, deel 1 en 2, NGSZ, Den Haag, 1984.
matievoorziening 6). Overigens dienen de drie hier genoemde beleidsinstrumenten in het kader van de beheersing van de sociale zekerheid in samenhang te worden beschouwd. Vanuit dit gezichtspunt moet worden
geconstateerd dat het instrument van de informatievoorziening vrij laat de aandacht heeft gekregen die het verdient 7).
Regelgeving en misbruik
De aard van de regelgeving op het terrein van de sociale
zekerheid is onder invloed van maatschappelijke en
sociaal-economische factoren aan een opmerkelijke verandering onderhevig. Grosso modo vindt een ontwikkeling
plaats van generieke naar specifieke regelgeving. De regelgeving wordt steeds meer afgestemd op bepaalde
groepen, samenlevingsvormen en dergelijke. Bovendien
wordt de samenhang in de regelgeving versterkt en worden additionele toetsingcriteria ingevoerd (arbeidsverledeneis, inkomentoets e.d.). Dit alles leidt tot een ingewikkelder stelsel van regels. Dit heeft ook gevolgen voor de
controleerbaarheid van de criteria waaraan moet worden
voldaan, bij voorbeeld inzake het recht op een socialezekerheidsuitkering, de hoogte van de uitkering, het premieplichting zijn e.d. De controleerbaarheid van de criteria
is onder invloed van bovenstaande ontwikkeling moeilijker
geworden. Het gebrek aan aandacht voor de uitvoeringsen handhavingsmogelijkheden van sociale-zekerheidsregelgeving is hier mede debet aan. Deze moeilijkheden
worden overigens nog verder vergroot door de neiging van
de wetgever rechtvaardigheid na te streven met een zeer
gedetailleerd systeem van regels 8).
De hierboven geschetste ontwikkeling heeft ten minste
twee belangrijke consequenties: de informatiebehoefte
neemt toe en de sociale zekerheid wordt fraude-gevoeliger. De informatiebehoefte is pas laat onderkend, terwijl
op de fraudegevoeligheid lange tijd een taboe heeft gerust. De publikaties van de Interdeparmentale Stuurgroep
Misbruik en Oneigenlijk gebruik (ISMO) hebben evenwel
bijgedragen aan een realistischer benadering, d.w.z. een
expliciete onderkenning, van de fraudegevoeligheid. Aanzetten tot kwantificering van het verschijnsel hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld.
Het laatste ISMO-rapport uit 1985 bevatte de geruchtmakende schatting dat het totale verlies dat de overheid
heeft geleden ten gevolge van misbruik f. 11 mrd. a f. 15
mrd. bedraagt 9). Deze schatting heeft betrekking op de
periode 1982-1983. Het aandeel van de sociale zekerheid
in dat bedrag valt vanzelfsprekend niet eenvoudig vast te
stellen 10). Onder de veronderstelling dat het aandeel van
de belasting- en sociale-zekerheidsfraude in de door
ISMO geschatte bedragen ongeveer gelijk is 11), zou de
sociale-zekerheidsfraude ongeveer f. 5 mrd. bedragen
12).
In het kader van dit artikel rijst de vraag welk effect te
verwachten valt van de verbetering van de informatievoorziening op de sociale-zekerheidsfraude. Gezien het ISMOrapport, en de readies van de regering en de Sociale Verzekeringsraad op dit rapport, valt een positief effect te verwachten 13). Naast de functie die de verzekerdenadministraties en het SOF/-nummer daarbij kunnen vervullen, is
ook de mogelijkheid voor uitvoeringsorganen en belastingdienst om gegevens uit te wisselen van groot belang.
Hiermee wordt het namelijk mogelijk de z.g. ‘witte’ fraude
te bestrijden. Witte fraudeurs zijn mensen die een uitkering krijgen en die daarnaast officieel in loondienst zijn. Uit
een eerste verkenning van het WODC van het Ministerie
van Justitie blijkt dat van de onderzochte fraudezaken deze catergorie gemiddeld het meeste voorkomt. Daaraan
wordt de conclusie verbonden: gelet op het grote aantal
witte fraudeurs zou gesystematiseerde informatie-uitwisseling belangwekkende effecten kunnen sorteren 14).
Naast de repressieve werking van een substantiate verbetering in de informatievoorziening valt overigens ook op de
preventieve functie te wijzen.
574
De beste preventie is overigens regelgeving die optimaal is ingesteld op uitvoerbaarheid en controleerbaarheid. Het ISMO-rapport bevat een aantal suggesties van
procedurele aard 15). Zo zou de Algemene Rekenkamer in
het kader van haar doelmatigheidstoezicht systematisch
aandacht moeten schenken aan de invloed van de lopende regelgeving op misbruik en op voldoende signalering
en evaluatie 16).
Verzekerdenadministratie
Een structurele verbetering van de informatievoorziening in de sociale zekerheid kan niet van de ene op de andere dag worden bereikt. De aard van de nu beschikbare
informatie en de administratieve organisatie van de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid maken dit on mogelijk. Bij een groot aantal uitvoeringsorganisaties staat nog
een zogenaamde gevalsadministratie centraal 17). In zo’n
administratie worden per uitgevoerde wet bij iedere aanspraak op een recht (het geval) de relevante gegevens van
een verzekerde opnieuw geregistreerd. In principe worden
daarbij dan ook geen relaties gelegd tussen gevallen die
op een dezelfde persoon betrekking hebben. Vanuit het
oogpunt van een ge’mtegreerde informatievoorziening
over de client is dit vanzelfsprekend niet gewenst. Achtergrond hiervan is dat een verzekerde in het Nederlandse
sociale-zekerheidsstelsel aanspraak kan maken op een
prestatie (uitkering of verstrekking) zodra de situatie waarvoor de prestatie is bedoeld, zich voordoet. De duur van de
6) Een en ander is vanzelfsprekend van toepassing op de gehele publieke sector. Zie bij voorbeeld: D.J. Wolfson, De Miljoenennota 1986
een spanningsveld tussen informatiebehoefte en informatiehantering, ESB, 16 oktober 1985, biz. 1030 e.v., en voorts J. Hofland en
N.C.M. van Niekerk, Bedrijvige overheid; naar een betere informatievoorziening over de bedrijfsvoering van de overheid, lOO-reeks no.
19, Den Haag, 1985.
7) Zo neb ik er eerder op gewezen dat bij de bepallng van de effecten
van de huidige stelselherziening in feite onvoldoende informatie beschikbaar is om van deze effecten een betrouwbaar (financieel) beeld
te krijgen. Zie F.A.J. van de Bosch, Naar nieuwe waarborgen voor sociale zekerheid, ESB, 18 September 1985, biz. 916 e.v.
8) ISMO-rapport 1985, Tweede kamer, vergaderjaar 1984-1985,
17.0.50, nr. 35, april 1985, biz. 34 en 35. In de belastingwetgeving vin-
den soortgelijke ontwikkelingen plaats. Zie bij voorbeeld: L.G.M. Stevens, Vereenvoudiging van belastingen, ESB, 18 juni 1986, biz.
588-592. Zie voorts: G.J. van ‘t Eind e.a., Meer willen, meer weten:
meer en beter meten, Sociaal Bestek, 1986, biz. 257-262.
9) ISMO-rapport, op. cit., biz. 20.
10) Ik heb de ISMO-schatting opgevat als een macro-economische
schatting die overigens spoort met de inzichten inzake de omvang van
de informele economic. Zie bij voorbeeld: Pre-adviezen van de Ver-
eniging voor de Staathuishoudkunde, De informele economie, Leiden, 1984. De vertaling van de omvang van het zwarte circuit naar het
verlies voor de overheid (belastingen + sociale zekerheid) kan dan
ook via de gemiddelde macro-economische belastingen- en premiedruk plaatsvinden.
11) De belasting- en sociale premiedruk liggen ruwweg in dezelfde
orde van grootte. In het huidige regeerakkoord wordt bij de fraudebestrijding eveneens van een gelijk aandeel uitgegaan.
12) Uit het ISMO-onderzoek sociale’zekerheid volgens de Delphimethode, zie ISMO-rapport, op cit., biz. 235-236, blijkt overigens dat
het percentage uitkeringsgerechtigden dat fraudeert per regeling tussen de 2,5% en 7,5% te liggen, WWV: 2,5% WW: 3,5% a 7% ABW:
7,5%. Ramingen van de daarmee gemoeide bedragen ontbreken.
Sociale-zekerheidsfraude bestaat overigens uit fraude bij werkgevers, werknemers en uitkeringsgerechtigden.
13) Zie ISMO-rapport, op. cit., biz. 25 en de brief van de minister van
Justitie, Tweede Kamer, 17 050, nr. 39, juni 1985, biz. 24-25.
14) Zie P.C. van Duyne, Uitkeringsfraude, een eerste verkenning,
ESB, 19/26 december 1984, biz. 1240.
15) Zie ISMO-rapport, op cit., biz. 38.
16) In dit verband kan ook op een wetsontwerp tot wijziging van de
comptabiliteitswet worden gewezen. Door de beoogde wijziging zullen de controlebevoegdheden van de Algmene Rekenkamer zich ook
gaan uitstrekken tot de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid.
17) Uitzonderingen hierop zijn de registratie van verzekerden bij de
Ziekenfondsverzekering en in zekere zin de AOW, Zie het rapport
Grand design, SVR, 1979. Inmiddels is mede onder invloed van de
CPSV-problematiek hierin verandering gekomen.
periode dat men verzekerd is en het aantal jaren dat men
premie betaald heeft spelen daarbij doorgaans geen rol.
Omdat de rechten van een individu op een prestatie niet
behoeven te worden opgebouwd, zoals bij pensioenverzekeringen, staat in de administratie niet de persoon, maar
het geval (d.w.z. het beroep op een regeling) centraal.
In een verzekerdenadministratie staat de persoon (de
verzekerde) centraal. In het kader van de uitvoering van de
sociale verzekeringen worden in de verzekerdenadministratie twee zaken onderscheiden: de premie-inning en
het verstrekken van uitkeringen. Thans worden voorde uitvoering van beide taken bij de uitvoeringsorganen van elkaar gescheiden administraties gehouden. Een verzekerdenadministratie beoogt onder meer een beperkt aantal
actuele gegevens van alle verzekerden persoongericht te
registreren. In een verzekerdenadministratie wordt behalve iedereen die een uitkering ontvangt, ook iedereen opgenomen die een aanspraak op een uitkering zou kunnen
maken 18).
Behalve uit beleidsmatige overwegingen zijn verzekerdenadministraties met name nodig voor een verdere verbetering van de dienstverlening aan de client, de kwaliteit
en efficiency van de uitvoering en het wetenschappelijke
onderzoek 19). Een verzekerdenadministratie in de sociale zekerheid is in feite een noodzakelijke voorwaarde voor
de ontwikkeling van het derde beleidsinstrument in het kader van de beheersing : de informatievoorziening.
De invoering van verzekerdenadministraties gaat evenwel niet over rozen. In april 1985 gaf de staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de opdracht uiterlijk 1 januari 1986 verzekerdenadministraties bij de uitvoeringsorganen in te richten. Door de complexiteit van de
materie, onvoldoende duidelijkheid over het doel en de inhoud van verzekerdenadministraties, alsmede vert rag ing
in de noodzakelijke wetgeving, was deze van hogerhand
opgelegde korte voorbereidingstijd verre van realistisch.
Voor een zorgvuldige invoering van verzekerdenadministraties is meer tijd, duidelijkheid en begeleidende wetgeving noodzakelijk. Naar het zich laat aanzien zal de volledige invoering ook dit jaar nog niet het geval zijn.
De informatievoorziening
De invoering van een verzekerdenadministratie bij een
uitvoeringsorgaan van de sociale zekerheid verbetert de
informatievoorziening binnen dat uitvoeringsorgaan aanzienlijk. Omdat een client van de sociale zekerheid in het
algemeen een relatie heeft met verscheidende uitvoeringsorganisaties is voor een clientgerichte benadering en
een doelmatige uitvoering van de sociale zekerheid, de uitwisseling van gegevens tussen uitvoeringsorganisaties
ook van grpot belang.
Het uitwisselen van gegevens is op verschillende wijzen
denkbaar. Men kan zowel gecentraliseerd als gedecentraliseerd te werk gaan. Een voorbeeld van een gecentraliseerd uitwisselingssysteem is het reeds geruime tijd geleden gelanceerde voorstel voor de vorming van een centrale personenregistratie sociale verzekeringen (cpsv). In
zo’n cpsv zou van iedereen die op de een of andere wijze
een relatie met de sociale verzekeringen onderhoudt een
beperkt aantal gegevens geregistreerd moeten worden.
Uitvoeringsorganisaties zouden via het cpsv gegevens
overdezelfde persoon kunnen uitwisselen 20). Het cpsv is
al zo’n 10 jaar in studie en er zijn vele belangwekkende
rapporten over deze problematiek verschenen. In die rapporten staan twee vragen,centraal, te weten wat het nut
van een cpsv is en hoe zo’n cpsv wordt vorm gegeven en
wat daarvan de consequenties zijn voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid (privacy-bescherming) 21). Inmiddels staat de noodzaak van een adequaat informatievoorzieningsinstrument in de sociale zekerheid niet meer ter
discussie. Er bestaat echter nog wel verschil van opvatting
over de vormgeving, met name in het kader van de
privacy-problematiek. Ook de mogelijke aantasting van de
autonomie van de uitvoeringsorganisaties en het doorkruiF.SR 17-fi-lP,R7
sen van bestaande automatiseringsplannen bij de uitvoeringsorganisaties spelen daarbij een rol.
Met de invoering van het fiscale nummer (fi-nummer)
per 1 januari 1986 is niet alleen de discussie over de vormgeving van de gegevensuitwisseling in een stroomversnelling gekomen. Tevens werd daarmee, in samenhang met
de invoering van een verzekerdenadministratie, een gedecentraliseerde benadering van de gegevensuitwisseling
mogelijk. Door verzekerdenadministraties bij de uitvoeringsorganen op een identieke wijze in te richten en door
het opnemen in de verzekerdenadministraties van het finummer is in principe een efficiente uitwisseling mogelijk
geworden. Het fi-nummer dient daarbij als een soort koppeling tussen de sociale-verzekerheidsgegevens die over
dezelfde client bij verschillende uitvoeringsorganisaties
aanwezig is. Daarmee is het fi-nummer geworden tot een
sofi-nummer (sociaal/fiscaal nummer) 22). Een optimale
informatievoorziening is daarmee nog niet bereikt, maar er
is wel een zeer belangrijke stap gezet in de goede richting.
Overigens is nog een aantal wetswijzigingen noodzakelijk.
Hierop wordt in de volgende paragraaf ingegaan.
Recente ontwikkelingen
In december vorig jaar is door de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid een voorontwerp van
wet gepubliceerd over de aanpassing van de administraties van de uitvoeringsorganisaties in het kader van de invoering van de verzekerdenadminstraties, de onderlinge
gegevensuitwisseling en pricacy-aspecten 23). In de Memorie van Toelichting wordt vermeld dat om twee redenen
voor het fi-nummer als ‘koppelingsintrument’ van de verzekerdenadministraties is gekozen. In de eerste plaats
vanwege de nauwe samenhang tussen de sociale verzekeringen en de belastingheffing. Deze nauwe samenhang
bestaat zowel aan de heffingskant als aan de uitkeringskant. In de tweede plaats is om praktische redenen voor
het fi-nummer gekozen. Het fi-nummer is immers al grotendeels ingevoerd voor werknemers en nun werkgevers.
Niettemin is gekozen voor een invoering bij wet van het
sofi-nummer. De maatschappelijke gevoeligheid van deze
materie is hieraan ongetwijfeld debet. In het voorontwerp
zijn in dit verband artikelen opgenomen over de geheimhouding en de gegevensuitwisseling. Tevens wordt in de
Memorie van Toelichting de relatie aangegeven met het
voorstel van Wet Personenregistraties 24). Overigens was
een wetswijziging toch noodzakelijk omdat onder meer de
werknemer een actievere rol krijgt bij de gegevensverstrekking. Zo wordt de werknemer nu verplicht de voor
zijn verzekering of de premieheffing benodigde informatie
aan zijn werkgever te verschaffen. Deze informatie is na18) Zo zouden de bedrijfsverenigingen naast de ca. 1,1 miljoen uitkeringsgerechtigden, nog ca. 3,5 miljoen werkende verzekerden in de
verzekerdenadministralie moeten gaan onderbrengen.
19) ZLe onder meer: J.A.H. Bron e.a. Economie en sociale zekerheid,
Den Haag, 1984, waar in het kader van het (economisch) onderzoek
van de sociale zekerheid de ontwikkeling van een adequaat informatiesysteem de hoogste prioriteit krijgt (biz. 169).
20) Zie C. Brevoord, Naar een Centrale Personenregistratie Sociale
Voorzieningen (CPSV), Sociaal Maandblad Arbeid, 1983 biz.
385-400, alsmede Sociale Verzekeringsraad, CPSV, Synthese van de
voorstudies, conclusie en aanbevelingen, rapport 85/1, Zoetermeer,
1985. Het rapport bevat tevens een beknopt overzicht van de versche-
nen voorstudies en de publikaties van de ingestelde werkgroepen.
21) Zie C. Sas. Over de maatschappelijke aanvaardbaarheid van een
CPSV, Sociaal Maandblad Arbeid, 1983, biz. 518-526.
22) Zie voor hoe een en andere zich verhoudt tot het cpsv mijn bijdrage in: College Coordinate Administratieve Automatisering, De technische en organisatorische consequenties van een verzekerdenadministratie, Amsterdam. 1986.
23) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Voorontwerp
van wet tot wijziging van de Organisatiewet Sociale Verzekering en de
coordinatiewet Sociale Verzekeing.
24) In de Memorie van Toelichting wordt in dit verband opgemerkt dat
in het wetsvoorstel alleen regels worden gesteld voor gevallen waarin
wordt afgeweken van het in de Wet personenregistratie voorgestelde,
of waar nadere wettelijke regels zijn.
575
Japan en de ASEAN-landen
Handel, hulp en investeringen in nauwe samenhang
De ASEAN-landen (Indonesie, de Filippijnen, Thailand, Maleisie, Singapore en Brunei) zijn
voor Japan van groot belang, vooral als grondstoffenleveranciers. De betrekkingen zijn een
schoolvoorbeeld van de Noord-Zuidverhouding. Dit komt tot uiting in de handel, de
directe investeringen en de ontwikkelingshulp. Er bestaat een nauw verband tussen deze
drie soorten relaties. Voorheen was het Japanse beleid er vooral op gericht de import van
grondstoffen veilig te stellen. De laatste tijd worden echter de lokale afzetmarkten van de
ASEAN-landen steeds belangrijker. Mede omdat de ASEAN-landen zich bewust zijn van de
nadelen van een te sterke afhankelijkheid van Japan, bestaan er voor de EG goede
vooruitzichten voor uitbreiding van de handel met Zuidoost-Azie.
DRS. S.J. KEUNING*
Inleiding
Het Verre Oosten geldt momenteel als een der meest
dynamische regie’s van de wereld. De eventuele gevolgen
hiervan voor Europa en de Verenigde Staten zijn elders
reeds breed uitgemeten, maar uiteraard zijn de onderlinge
relaties tussen de landen in het gebied ook aan snelle veranderingen onderhevig. Op basis van het tempo en de
richting van de ontwikkelingen, ligt een indeling in vijf relatief homogene blokken voor de hand:
melijk van belang voor de vulling van de verzekerdenadministraties. Een dergelijk verplichting geldt overigens reeds
geruime tijd bij de belastingheffing. Ten aanzien van de
werkingssfeer kan worden opgemerkt dat het voorontwerp
van wet in eerste instantie beperkt blijft tot de werknemersverzekeringen. Vermeldenswaard is ten slotte dat van de
resultaten van de verbetering van de informatievoorziening binnen en over de sociale zekerheid ook het wetenschappelijk onderzoek kan gaan profiteren. Het voorontwerp bevat een bepaling hieromtrent 25).
Samenvatting en conclusie
In het voorgaande is de noodzaak van verbetering van
de informatievoorziening in de sociale zekerheid aan de
orde gesteld. De sterk toegenomen behoefte aan beheersbaarheid van de sociale-zekerheidslasten, de ontwikkeling van een generiek naar een specifiek georienteerd
sociale-zekerheidsbeleid en de toenemende belangstelling voor het voorkomen van misbruik en fraude hebben
met name bijgedragen aan recente initiatieven tot verbetering van de informatievoorziening. De maatschappelijke
kosten van deze verbetering, waartoe ik ook de privacyaspecten wil rekenen 26), zijn weliswaar niet nauwkeurig
te schatten maar lijken bij een zorgvuldige invoering niet in
verhouding te staan tot de verwachte maatschappelijke
baten van een sterk verbeterde informatievoorziening.
Tot de belangrijkste te verwachten baten reken ik een
samenhangender, beheersbaarder, controleerbaarder en
clientgerichter uitvoering van de sociale zekerheid, met
als gevolg een belangrijke kwaliteitsverbetering van het
576
1. de economische grootmacht Japan;
2. de ‘newly industrializing countries’ (NIC’s), zoals ZuidKorea, Taiwan, Hong Kong en Singapore;
3. de potentiele grote mogendheid China;
4. de overige communistische landen zoals Noord-Korea,
Mongolie, Vietnam en Birma;
5. de ASEAN-landen exclusief Singapore (Indonesie, de
Filippijnen, Thailand, Maleisie en het oliestaatje
Brunei).
* De auteur is verbonden aan het Institute of Social Studies in Den
Haag.
produkt sociale zekerheid. Deze belangrijke verbeteringen in de uitvoering zullen tevens dienstbaar zijn in het kader van de fraudebestrijding in de sociale zekerheid. De
noodzaak daarvan wordt de laatste tijd steeds meer onderkend. Het hart van de sociale zekerheid, het solidariteitsbeginsel, wordt er immers ernstig door aangetast 27). Bovendien blijkt dit verschijnsel volgens recente schattingen
in het ismo-rapport reeds een omvang te hebben aangencmen die kan concurreren met de beoogde structured omvang van de huidige stelselherziening 28). Naar mijn idee
is de investering in een verbetering van de informatievoorziening dan ook niet alleen een rendabele investering,
maar tevens een noodzakelijke investering voor het behoud van een doelmatig stelsel van sociale zekerheid
waarin het solidariteitsbeginsel een belangrijke rol speelt.
F.A.J. van den Bosch
25) Bij Algemene maatregelen van bestuur krijgt de Sociale Verzekeringsraad daartoe de nodige bevoegdheden.
26) Zie b.v. J.W. Sentrop, Privacy-bescherming in Nederland, Deventer, 1985.
27) Zo waarschuwt J. Pen meer in het algemeen terecht voor de ‘externe effecten’ van de illegale economie, fraude e.d.. ‘Wonen in een
land met fraude lijkt op wonen op een gifbelt’ en”… de psychische welvaart van de individuen wordt verkleind door het schenden van de
rechtsorde …’ in: De politieke economie van het slechte, ESB, 19/26
december 1984, biz. 1187.
28) In paragraaf 3 van dit artikel is, mede op basis van het ISMOrapport, de omvang van de sociale-zekerheidsfraude geschat op jaarlijks ca. f. 5 mrd. Ter vergelijking: van de huidige stelselherziening
wordt volgens de meest recente schattingen pas op langere termijn
een besparing verwacht van omstreeks f. 3 mrd. Zie Financiele nota
sociale zekerheid 1987, Den Haag, 1986 biz. 71.