Het verloop van onze arbeidsplaatsen
DR. A. DARSONO*
Banenplan
Als het bedrijfsleven niet meer kan zorgen voor voldoende arbeidsplaatsen, moet deze zorg worden overgenomen door de overheid. Althans in een verzorgingsstaat
zoals deze door sociaal-democraten wordt opgevat. Voor
hen behoort bijna volledige werkgelegenheid, evenals sociale zekerheid, bij de verzorgingsstaat. Op dit punt zijn
liberaal-democraten en conservatieven heel wat minder
duidelijk. Thatcher, bij voorbeeld, neemt een hoge werkloosheid voor lief bij haar sanering van het Britse bedrijfsleven. De verhoging van de sociale uitkeringen die daarvan het gevolg is, moet niet worden verminderd door bestrijding van de werkloosheid, zoals sociaal-democraten
willen, maar door verlaging van deze uitkeringen.
Dat de sociaal-democraat Den Uyl zijn banenplan indient, is dan ook niet verwonderlijk. Verwonderlijk is
wel dat dit plan met zoveel scepsis wordt ontvangen, ook
door links, zijn achterban, zijn partij. Ongeloof in een
plan is de zekerste manier om het te doen mislukken, aangezien te weinigen zich voor de uitvoering ervan zullen
inzetten. Van waar dit ongeloof, terwijl de ongelovigen
zelf geen alternatief hebben? Want in het credo van de
werkgevers dat hogere rendementen van de bedrijven
meer arbeidsplaatsen zullen opleveren, geloven zij nog
minder. Misschien bestaat voor dit ongeloof toch grond,
al kunnen velen dit niet onder woorden brengen.
,,Le grand espoir”
In 1950 publiceerde de Franse econoom en socialist
Jean Fourastie een opmerkelijk boek: Le grand espoir du
vingtieme siecle 1). Dit boek handelt overde werkgelegenheid in de verschillende produktiesectoren en bevat tevens
een prognose van de verschuivingen in de komende decennia. Deze prognose maakte Fourastie meteen tot een van
de pioniers van een nieuwe wetenschap, de toekomststudie of futurologie.
Fourastie verdeelt de produktieve sector in drie deelsectoren. De primaire of agrarische sector, de secundaire of
industriele sector en de tertiaire of dienstverlenende sector.
Bezien we de toestand in de Westeuropese landen, dan
constateert Fourastie dat rond 1800 ongeveer 80% van de
werkende bevolking arbeidde in de primaire sector, 10%
in de secundaire en 10% in de tertiaire sector. Rond 1900 is
deze verdeling sterk gewijzigd. Zij is ongeveer 40, 40,20%
in de verschillende sectoren. Weer een halve eeuw later,
rond 1950, is de verdeling 20, 60, 20%. In 2000 zal de toestand van 1800 omgedraaid zijn en werken 10% in de primaire, 10% in de secundaire en 80% in de tertiaire sector.
Dat al deze veranderingen minder fraai verlopen dan in de
schema’s van Fourastie en dat de toekomst zijn verdeling
voor het jaar 2000 waarschijnlijk niet zal bevestigen, doet
niets af aan Fourastie’s inzicht in de ontwikkeling van
onze samenleving.
Produktiviteit
De oorzaak van de verschuiving van de modale be-
364
roepsbevolking is de technische innovatie. De afgelopen
twee eeuwen volgden deze innovaties elkaar in steeds sneller tempo op. Wij duiden ze aan met termen als mechanisatie, automatisatie en cybernetisatie. Technische innovaties verhogen de produktiviteit van de menselijkearbeid.
Produktiviteit en produktiviteitsverhoging werden de
slagwoorden van de moderne industrie.
Wij kunnen produktiviteitsverhoging op twee manieren
definieren. Wij kunnen zeggen dat de produktiviteit wordt
verhoogd als, bij een gelijkblijvend aantal arbeidsplaatsen, de produktie toeneemt. Maar ook dat bij een gelijkblijvende produktie het aantal arbeidsplaatsen afneemt.
De eerste definitie plegen wij te gebruiken als de vraag
groot is en de arbeidsmarkt overspannen. De tweede definitie krijgt de voorkeur wanneer de vraag klein, het aanbod van produkten daarentegen groot is. Dat beide definities in wezen hetzelfde vaststellen, doet politick niet ter
zake.
Er bestaat, hoe dan ook, een positief verband tussen
produktiviteit en uitstoot van arbeidsplaatsen. Hetduidelijkste voorbeeld hiervan werd gegeven door de landbouw, de primaire sector. In 1980 werkte nog slecht 6%
van de beroepsbevolking in die sector en toch produceerde deze sector meer dan ooit tevoren. Dat deze uitstoot
niet tot massale werkloosheid van landarbeiders en keuterboeren heeft geleid, kwam doordat deze konden worden
opgenomen door de secundaire en de tertiaire sectoren.
Zij werden fabrieksarbeiders en kantoorbedienden. De
instroom van nieuwe arbeidsplaatsen in deze sectoren
maakte de uitstoot van arbeidsplaatsen uit de primaire
sector goed (zie label 1).
Tabel I. Verdeling beroepsbevolking over produktiesectoren (X 1.000 en inprocenten)
Jaar
Primaire
sector
Secundaire
sector
Tertiaire
sector
Kwartaire
sector
Totaa
X 1.000
1950
I960
1970
1980
%
X 1.000
%
X 1.000
%
X 1.000
%
X 1.000
%
582
465
329
279
15
II
7
6
1.495
1.715
1.772
1.489
40
41
38
31
1.304
1.512
2.028
2.296
35
36
43
48
392
490
567
712
10
12
12
15
3.773
4.182
4.696
4.776
100
100
100
100
Toelichling: primaire sector = landbouw en visserij: secundaire sector = delfstoffenwinning, industrie, openbare-nutsbedrijven, bouwnijverheid, installatiebedrijven;
tertiaire sector = diensten; kwartaire sector = overheid.
Bron: CBS, Tachtig jaren statisliek in lijdreeksen, en Statistisch zakboek 1981.
Stagnatie door produktie
Dat produktiviteitsverhoging tot uitstoot van arbeidsplaatsen leidt, wordt eerst zichtbaar wanneer de produktie
stagneert. Op zijn best blijft de produktie gelijk, maar
* De auteur is werkzaam bij het Ministerie van Cultuur, Recrcatic
en Maatschappelijk werk. Het artikel is op persoonlijke titel
geschreven.
1) J. Fourastie, Le grand espoir duvingtieme siecle, Parijs, 1950.
dat een uitgestoten arbeidsplaats nu niet meer wordt ver-
elan aan te sporen zou de tweede functie daaraan moeten
worden toegevoegd, evenwel, het is niet te verwachten dat
goed door een nieuwe arbeidsplaats, ontstaat werkloos-
de industrie haar eerste functie zal kunnen vervullen, zo
heid.
zij de tweede ook krijgt opgedragen.
Het is de ironic van onze economische orde datde stagnatie wordt veroorzaakt door de produktiviteit. De produktie, opgedreven doorde produktiviteit, neemt toe, tot-
Een toekomstscenario
doorgaans wordt zij tijdens stagnatie ingekrompen. Om-
dat er niet meer voldoende vraag naar de produkten is. We
spreken dan van overproduktie.
In tijden van overproduktie gedragen de producenten
zich vaak zeer merkwaardig. Zij verhogen hun produktiviteit door arbeidsplaatsen af te stolen. Doel van deze,
op het eerste gezicht louter financiele, operatic is hun concurrentiepositie ten minste in stand te houden. Aangezien
de afgestoten arbeidsplaatsen echter worden vervangen
door produktievere machinerie, zal het resultaat nog meer
overproduktie zijn. De gevolgen voor het aantal arbeidsplaatsen laten zich gemakkelijk raden.
Het zou dan ook geen toekomstgericht beleid zijn, als
wij de drie sectoren zouden opdragen ook voor arbeidsplaatsen te zorgen. Wij hebben gezien dat in de jaren
vijftig alleen de secundaire en de tertiaire sectoren dit
hebben gedaan. De maatschappelijke functie van deze
sectoren is produkten te leveren, zo goed, zo goedkoop en
zo divers mogelijk, en niet om de werkgelegenheid in stand
te houden. Dat is een functie van de overheid van een verzorgingsstaat.
Laten wij de consequentie van dit stand punt onbevooroordeeld onder ogen zien. Ons economisch beleid richt
zich dan op de uitstoot van arbeidsplaatsen uit de marktKwartaire sector
De verwachtingen van Fourastie werden indertijd in
Nederland door weinigen op waarde geschat. Reden was
dat Nederland in die tijd werd gemdustrialiseerd. Een van
de weinigen die wel wat in Fourastie zagen was F. L. Polak,
vader van de Nederlandse futurologie, die zelfs verderging
en stelde dat ook de tertiaire sector door de technische innovatie zou worden getroffen en arbeidsplaatsen zou afstoten 2).
In de jaren zestig begon de uitstoot van arbeidsplaatsen
door de Industrie, hier door bedrijfssluiting, daar door
diepte-investering. Deze uitstoot werd voor een grootdeel
goedgemaakt door creatie van arbeidsplaatsen in de
tertiaire sector. Indertijd werd hiertoe ook de overheid
gerekend die, als onderdeel vande ontwikkeling van de varzorgingsstaat, het aantal arbeidsplaatsen sterk uitbreidde.
In de jaren zeventig zou uit deze sector zich de kwartaire
sector losmaken.
De kwartaire sector onderscheidt zich van de-tertiaire
sector door zijn financiering. Deze geschiedt, grosso modo, door de opbrengsten van belasting- en premieheffing.
Om die reden behoren de ambtenarij, het leger, de politic,
het onderwijs, de gezondheidszorg, het welzijnswerk en
nog andere, tot de kwartaire sector. Het is in deze sector
die de uitstoot van arbeidsplaatsen uit de secundaire en
tertiaire sector moet opvangen, aldus de WRR.
Draagvlaktheorie
sectoren, waar de produktie wordt overgenomen door
apparaten. Er dient een studie gemaakt te worden hoe deze uitstoot zal verlopen (welke arbeidsplaatsen zullen
verdwijnen, in welke sectoren, met welke snelheid) en
welke apparaten geconstrueerd moeten worden om de
menselijke arbeidskracht te vervangen. Voorts gaan wij de
maatschappelijke gevolgen van deze ontwikkeling na.
Zal, wanneer 50% of minder van de beroepsbevolking in
de marktsectoren werkzaam zal zijn, ons huidige stelsel
van belasting- en premieheffing nog functioneren? Zal een
komende generatie routine-arbeid willen doen, als bank-
werkers of als typistes, zoals onze generatie in de tijd van
draglines geen greppels met de spade meer wil graven.
Politici, bedrijfsleiders, ministers, vakbondsbestuurders, hoge ambtenaren en andersoortige bestuurders piegen over dit soort toekomstverwachtingen hun schouders
op te halen. Het is lange-termijndenken, zeggen ze, en de
problemen van nu vragen nu een oplossing. Een van de
onvolmaaktheden van onze samenleving is dat bestuurders zelden worden gestraft voor hun kortzichtigheid en
blunders. Dan zouden zij voorzichtiger opereren. Zij heb-
ben de werkloosheid, de economische recessie, de ecologische verstoring, de uitputting van de grondstoffen, de
overbevolking, niet willen zien aankomen; ook al werd
hen daarop bij na iedere dag gewezen. Hun kortzichtigheid
heeft een groot deel van de problemen laten uitgroeien tot
een omvang die zij nu nauwelijks meer kunnen beheersen.
Het scheppen van nieuwe banen, een banenplan, is een
uiting van deze onmacht. Althans, zo voelen velen het, al
weten zij niet goed waarom. Wat dit plan ontbeert, is een
visie op de ontwikkeling van onze samenleving en een
daarop steunend scenario voor beleid. Elan maakt offer-
Het rapport concludeert echter ook dat de drie andere
sectoren het geld moeten verdienen voor de financiering
van de kwartaire sector. Deze verdienen dit geld op de
markt en vormen zodoende het economisch draagvlak
van de kwartaire sector 3).
door een uitzicht op een betere toekomst. Dat gaf in de
jaren dertig het Plan van de Arbeid, althans voor de arbei-
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de WRR in een
A. Darsono
volgend rapport over de toekomst van onze Industrie tot
de slotsom komt dat de industriele ontwikkeling sterk bevorderd dient te worden 4). Het rapport van de commissie-Wagner over een nieuw elan werkt deze gedachten uit
naar concrete beleidsmaatregelen 5).
Het is echter onduidelijk wat de maatschappelijke func-
tie van de industrie, van de secundaire sector dus, in onze
samenleving zal zijn. Zal hij dienen om geld te verdienen
of om arbeidsplaatsen te scheppen? Om als economisch
draagvlak te dienen, is de eerste functie voldoende. Om tot
ESB 7/14-4-1982
bereid en groeit uit hoop, maar hoop wordt slechts gewekt
dende klasse. Het banenplan geeft dit niet, helaas.
2) F. L. Polak, Automatic; industriele en culturele revolutie,
Amsterdam, 1958.
3) WRR, Maken wij er werk van? Verkenningen omtrenl de verhouding actieven en niel-actieven. Den Haag, 1977.
4) WRR, Floats en toekomst van de Nederlandse industrie, Den
Haag, 1980.
5) Adviescommissie inzake het industrie-beleid, Een nieuw
industrieel elan, Den Haag, 1981.
365