Ga direct naar de content

Het Tussenrapport

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 1983

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Het Tussenrapport
Met de publikatie van Het Tussenrapport door de Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid is de informatiefase van de Brede Maatschappelijke Discussie (BMD)
afgerond en is het startsein gegeven voor de discussiefase die
tot juli zal duren. De resultaten daarvan zullen in het Eindrapport worden vastgelegd dat eind dit jaar aan regering en
parlement zal worden aangeboden. Daarna zullen de nationale beleidsmakers hun beslissingen moeten nemen die niet
alleen de toekomstige energievoorziening betreffen, maar tevens consequenties hebben voor het milieu, de veiligheid, de
afhankelijkheid van buitenlandse energieproducenten, de
koopkracht, de werkgelegenheid en nog andere factoren.
Met deze beslissingen in het verschiet gaan de gedachten
terug naar 1977, toen dezelfde besluiten op de politieke
agenda stonden. De tegenstellingen over het energievraagstuk waren zo hoog opgelopen dat geen besluitvorming meer
mogelijk was, althans dat deze niet meer werd aangedurfd.
De Brede Maatschappelijke Discussie was de noodoplossing
waarnaar men greep om aan het beslissen te ontkomen. Nu.
ruim vijf jaar later, staan regering en parlement nog steeds
voor dezelfde beslissingen. Zijn er nieuwe feiten of omstandigheden op technisch, economisch, maatschappelijk of politick gebied, die thans de besluitvorming zouden vergemakkelijken?
Wat de technische ontwikkelingbetreft blijkt uit f/et Tussenrapport niet dat er sinds 1977 op energiegebied wezenlijk
nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen die de tegenstanders
van kernenergie in voorstanders of de voorstanders in tegenstanders zouden kunnen hebben bekeerd. Dat was ook niet
te verwachten. Maar alleen al de manier waarop de beschikbare informatie wordt gepresenteerd kan een groot verschil
maken. De technische en economische informatie die voor
het energievraagstuk relevant is wordt in Het Tussenrapport
op heel wat zakelijker en evenwichtiger wijze gepresenteerd
dan een paarjaargeleden in het heetst van de energiediscussie gebruikelijk was. Toen werden argumenten voor en tegen
kernenergie met zo’n absolute stelligheid gebracht dat discussie vrijwel uitgesloten was. Daardoor was er ook geen
ruimte voor compromis. Nu, bij nuchterder beschouwing,
blijkt er toch wel een zekere beleidsruimte aanwezig te zijn.
Het is niet zo, dat in het jaar 2000 het licht uitgaat als kernenergie wordt afgewezen en de bestaande kerncentrales worden gesloten, evenmin als het juist is dat we bij uitbreiding
van het aantal kerncentrales met de geplande drie stuks aan
een overdosis radioactieve straling worden blootgesteld. Ook
hoeft er geen nationale verarming op te treden als consequent wordt gekozen voor vermindering van het energieverbruik en beperking van de milieuvervuiling. Voorts hoeft de
keuze voor industrieel herstel niet per se een keuze voor kernenergie te impliceren en hoeft ook de milieuvervuiling in
dat geval niet boven de thans geldende normen uit te gaan.
In alle opties voor en tegen kernenergie is volgens de scenario’s die door de Stuurgroep worden gepresenteerd. een vermindering van de werkloosheid met 400.000 personen mogelijk. Wel is het duidelijk dat elke keus haar prijs heeft.
Minder kernenergie betekent een grotere inzet van steenkool
bij de elektriciteitsopwekking en dus meer milieuvervuiling.
Sluiting van de bestaande kerncentrales kost, zo is onlangs
door de Commissie-Beek berekend, f. 5 mrd. en leidt tot verlies van kennis. De keuze voor een zo laag mogelijk energieverbruik en zo gering mogelijke milieuvervuiling impliceert
een kleinere stijging van de particuliere consumptie tussen
nu en 2000 dan in andere scenario’s mogelijk is.
Terwijl er op technisch gebied sinds 1977 weinig nieuwe
feiten aan het licht zijn gekomen die voor het energiebeleid
relevant zijn, zijn sindsdien wel de economische omstandigESB 2-2-1983

lieclen sterk veranderd. Er is een economische stagnatie ingetreden die tot een sterke daling van het energieverbruik heeft
geleid. Die daling is ook aanleiding geweest tot een aanzienlijke neerwaartse bijstelling van de prognoses voor het toekomstige energieverbruik. De druk die met name van de zijde van de elektriciteitsproducenten op de politiek werd uitgeoefend om tot besluiten te komen opdat ook zij hun langetermijn-investeringsbeslissingen zouden kunnen nemen, is
daardoor wat van de ketel geraakt en de energieprojecties
waarin voor kernenergie geen rol van betekenis is weggelegd
zijn realistischergeworden. In feite is er nu minder haast om
beslissingen te nemen dan men vijf jaar geleden dacht. Dat
neemt niet weg, dat toch eens de knoop moet worden doorgehakt over het al dan niet uitbreiden van het aantal kerncentrales, c.q. het al dan niet sluiten van Dodewaard en
Borssele; de elektriciteitsproducenten, de industrie, de havenbestuurders (kolenoverslag) en alle andere betrokkenen
moeten weten waar zij aan toe zijn en waarmee zij in hun
plannen rekening moeten houden. Elk antwoord, of het nu
positief of negatief uitvalt voor kernenergie, is beter dan geen
antwoord.
De economische recessie heeft niet alleen de verwachtingen omtrent het toekomstige energieverbruik gewijzigd, er is
ook een duidelijke verschuiving in maatschappelijke opvattingen opgetreden. Door de slechte gang van zaken in de economie heeft de opvatting dat voor alles naar industrieel herstel moet worden gestreefd, sterk aan kracht gewonnen. We
hebben reeds kunnen waarnemen hoe in het milieubeleid,
het onderwijsbeleid (denk aan de recente voorstellen van de
Commissie-Wagner), het sociaal-economische beleid en op
tal van andere beleidsterreinen, ruimte wordt gemaakt voor
het streven naar industrieel herstel. Er is geen reden om aan
te nemen dat voor het energiebeleid iets anders zou gelden.
Dat zou b.v. kunnen betekenen dat bij de keuze uit energiebronnen het kostenaspect voorde industrie relatief zwaarder
gaat wegen ten opzichte van b.v. het milieu-aspect. Zo zouden ook de kosten van het sluiten van Dodewaard en Borssele wel eens het doorslaggevende argument kunnen worden
om beide centrales open te laten.
Ten slotte spelen ook de pblitieke verhoudingen een rol. In
1977 was een kabinet van PvdA en CDA aan het bewind,
thans zijn het het CDA en de WD die de dienst uitmaken.
Uiteraard bei’nvloeden de verschillen in samenstelling van de
diverse achterbannen de politieke besluitvorming.
Niemand had verwacht dat de Brede Maatschappelijke
Discussie de verschillende standpunten op energiegebied
dichter bij elkaar zou brengen. De betekenis van de BMD ligt
dan ook veel meer in het uitstel van de besluitvorming waardoor intussen technische, economische, maatschappelijke of
politieke omstandigheden kunnen zijn veranderd. De belangrijkste veranderingen sinds 1977 lijken mij de voorziene
vermindering van het energieverbruik waardoor de argumentatie voor uitbreiding van het aantal kerncentrales
wordt verzwakt, en het relatieve terreinverlies van de milieuen de anti-kernenergiebeweging als gevolg van de recessie,
waardoor de argumentatie tegen sluiting van de bestaande
kerncentrales wordt versterkt. Als deze factoren inderdaad
de doorslag geven, betekent dat dat er in de bestaande situatie niets hoeft te veranderen. De conclusie van de Brede
Maatschappelijke Discussie zou dan luiden: alles blijft bij
het oude.
L. van der Geest
1) Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid, Hi’t Tussenrapport. Den Haag, januari 1983.

97

Auteur