Ga direct naar de content

De arbeidsmarkt in 1983

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 1983

De arbeidsmarkt in 1983
DRS. T. DE BRUIN*
(nleiding
Het is nog niet zo lang geleden dat we in ons land met grote
verontrusting de ,,dramatische” stijging van de werkloosheid
in Groot-Brittannie volgden. Met toenemende verbazing zagen we hoe Margaret Thatcher volhardde in het doorvoeren
van haar monetaristische experiment en velen waren ervan
overtuigd dat het land aan de vooravond stond van een totale
verpaupering.
Inmiddels is de aandacht enigszins afgewend van de ontwikkelingen in Groot-Brittannie en dat is niet zo verwonderlijk. Als we kijken naar het werkloosheidspercentage doet
ons land momenteel niet zoveel onder voor het Verenigd Koninkrijk. In 1982 had Nederland zelfs de grootste stijging van
de werkloosheid van alle EG-landen. Vorig jaar liep de officieel geregistreerde werkloosheid op van 473.620 tot
644.190 personen, een stijging van 36%. Volgens de nieuwe
werkloosheidsdefinitie 1) steeg het aantal werklozen van
588.000 tot 764.000. Dat komt neer op een stijging van 30%.
De verdere verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt kan worden verklaard uit twee (tegengestelde) ontwikkelingen. Enerzijds neemt de werkgelegenheid af (het gecombineerde effect van een dalende produktie en een stijgende
arbeidsproduktiviteit), anderzijds neemt het arbeidsaanbod
toe.
Een min bij de vraag

Tabel 1 geeft de ontwikkeling van de werkgelegenheid in
de afgelopen vijf jaar. Uit de label is af te leiden dat de werkgelegenheid in de periode 1977-1980 nog is toegenomen
(met 2%), maar daarna een negatief verloop laat zien. In
1982 kwam het arbeidsvolume zelfs onder het niveau van

1977. Sterk negatief is de laatste twee jaren de ontwikkeling
in de bouwnijverheid. In de periode 1980-1982 zijn daar
70.000 arbeidsjaren verloren gegaan (16% van de totale
werkgelegenheid in de bouwsector in 1980). Ook in de overige sectoren, behalve in de kwartaire, is de werkgelegenheid
afgenomen. Gezien de beleidsvoornemens van het kabinet
ten aanzien van de kwartaire sector zal in de komende jaren
ook in deze sector het arbeidsvolume worden aangetast 2).
Hoewel het – zeker momenteel – moeilijk is uitspraken te
doen over de ontwikkeling van de economic op middellange
termijn, zijn er geen aanwijzingen dat binnenkort een economische opleving mag worden verwacht. Er dient vooralsnog

van te worden uitgegaan dat. onder meer vanwege het verder
afnemen van de bestedingen, in de komende jaren de produktie-ontwikkeling in mineur zal blijven en de werkgelegenheid in alle sectoren verder zal teruglopen.
Voor 1983 houdt het CPB rekening met een teruggang van
de werkgelegenheid met ca. 75.000 arbeidsjaren 3), maar er
is alle aanleiding deze aanname nog vrij optimistisch te noemen 4). Verwacht moet worden dat de teruggang van het arbeidsvolume in 1983 zo’n 100.000 arbeidsjaren zal bedragen.
Tabel 1. Ontwikkeling van de werkgelegenheid 1977-1982,
in arbeidsjaren, in procentuele mutaties
1977 1978 1979 1980 1981 1982a) 1978 1979 1980 I9SI 1982

(x 1000 arbeidsjaren)
Landbouw en visserij . . . . 289 285 280 278 274 271
Nijverheid (exclusiefbouw) 1.090 1.065 1.056 1.046 1.016 980
Bouwnijverheid . . . . . . . . . 435 445 459 449 408 370
Dienstensector . . . . . . . . . . 1.637 1.665 1.699 1.722 1.716 1.691
Diensten kwartair (inclusiefoverheid . . . . . . . . . . . . 1.229 1.253 1.278 1.301 1.322 1.331

(procentuele mutaties)

-1.4
-2.3
+ 2.3
+ 1.7

– 1,8 -0,7 -1.4
-0,9 -1.0 -2,9
+ 3.2 -2,2 -9.1
+ 2,0 + 1.4 -0.4

-1.8
-3.0
-7,1
– 1,2

+ 1.9 + 2.0 + 1.8 + 1.6 + 0.7

4.680 4.713 4.77: 4.796 4.736 4.649 + 0,7 + 1.2 + 0.5 – 1.2- 1.6
a) Raming.
Bron: CPB. CBS.

108

Een plus bij het aanbod

Kunnen ten aanzien van de ontwikkeling van de werkgelegenheid op middellange termijn moeilijk voorspellingen
worden gedaan, omtrent het arbeidsaanbod bestaat meer
duidelijkheid. Het CPB heeft onlangs nieuwe vooruitberekeningen gemaakt van de ontwikkeling van het arbeidsaanbod
(tot het jaar 2010). Volgens de berekeningen van het CPB zal
het arbeidsaanbod in de periode 1981-1985 waarschijnlijk
toenemen met ca. 75.000 arbeidsjaren per jaar (in de periode
1986-1990 met ca. 67.000 arbeidsjaren per jaar). Daarmee
ligt de groei van het arbeidsaanbod op een aanzienlijk hoger
niveau dan de vorige vooruitberekening, waarbij werd uitgegaan van een jaarlijkse groei van ca. 50.000 arbeidsjaren.
De prognose van het arbeidsaanbod is onder meer herzien
naar aanleiding van nieuwe bevolkingsprognoses van het
CBS. Met name voor de ontwikkeling van de bevolking tussen 15 en 65 jaar, de zogenoemde beroepsgeschikte bevolking, levert de nieuwe CBS-prognose (PROG 80) aanzienlijke verschillen op ten opzichte van de prognose uit 1975
(PROG 75). De verschillen worden voor een deel veroorzaakt door het hogere geboortecijfer, maar met name door de
kleinere kans op een eerste huwelijk van vrouwen. Vanwege
het hogere deelnemingspercentage van niet-gehuwde vrouwen in vergelijking met gehuwde vrouwen heeft deze ontwikkeling gevolgen voor de omvang van het trendmatig arbeidsaanbod.
Daarnaast is in de vorige vooruitberekening van het CPB
geen rekening gehouden met het migratiesaldo, terwijl dat
zeker van invloed is op het arbeidsaanbod. In de tweede helft
van de jaren zeventig omvatte het migratie-overschot
189.000 personen. Daarvan bevonden zich 116.000 in de beroepsgeschikte bevolking. Omdat hier en daar al verhalen de
ronde doen die de groei van het arbeidsaanbod in verband
brengen met een verondersteld hoger vruchtbaarheidscijfer
van migranten, is het goed te benadrukken dat het migratieeffect op de stijging van het arbeidsaanbod louter moet worden verklaard uit de herziene schattingsmethodiek van het
CPB.
De nieuwe ramingen van het CPB zijn ook gebaseerd op
herziene trends in de beroepsdeelnemingspercentages van afzonderlijke bevolkingscategorieen. Zo veronderstelt het CPB
dat het deelnemingspercentage van vrouwen in de periode
1980-2000 zal toenemen van 36 tot 45. Voor ongehuwde
vrouwen zal het deelnemingspercentage toenemen van 51 in
1980 tot 57 in 2000; voor gehuwde vrouwen van 28 tot 36.
In de Arbeidsmarktverkenning 1983 wordt afzonderlijk ingegaan op de achtergronden van de stijgende deelneming van
gehuwde vrouwen aan het arbeidsproces. Drie factoren zijn
daarbij van belang. Ten eerste is het onderwijsniveau van
vrouwen toegenomen (deze verklaring geldt dus ook voor de
toegenomen participate van ongehuwde vrouwen). In het
algemeen is er een positief verband tussen onderwijsniveau
* De auteur is verbonden aan het secretariaat van de Raad voor de
Arbeidsmarkt, een zelfstandige commissie van de Sociaal-Economische Raad. Deze notitie is op persoonlijke.titel geschreven, mede
naar aanleiding van het verschijnen van de Arheidsmarktrerkenning
I98i van de Raad voor de Arbeidsmarkt.
1) In de nieuwe werkloosheidsdefinitie worden tot de werklozen ook
gerekend: de ..tijdelijk niet bemiddelbaren”; de ,,voor bemiddeling
ongeschikten”; en degenen die zich hebben laten inschrijven voor een
werkweek van 20 tot 25 uur (de urengrens wordt verschoven naar 20
uur).
2) Zie H. de Groot, Regeerakkoord en kwartaire sector: Ombuigen
zonder plan?. ESB, 12januari 1983.
3) CPB, Macro Economische Verkenning 1983, ‘s-Gravenhage,
1982, biz. 87.
4) Zie F. W. Rutten, Prioriteit voor werkgelegenheid en economische
groei. KSB. 5 januari 1983.

en arbeidsmarktparticipatie. Ten tweede is, gemiddeld gezien, de periode tussen het tijdstip van het huwelijk en de geboorte van het eerste kind toegenomen, terwijl de huwelijksleeftijd niet is veranderd. Dat heeft gevolgen voor het totale
arbeidsaanbod omdat gehuwde vrouwen zonder kinderen
een grotere arbeidsmarktparticipatie hebben dan gehuwde

mo zal ontmoeten. Dergelijke effecten vallen vrijwel weg
,,achter de komma”.
Door een beleid gericht op herverdeling van arbeid kan de
werkloosheid enigszins worden teruggebracht. Veel soelaas
zal ook dit beleid niet bieden. Gezien de moeizame cao-onderhandelingen op dit moment is het ook zeer de vraag in

vrouwen met kinderen. Ten derde is de beschikbaarheid van

hoeverre in 1983 een begin kan worden gemaakt met herver-

deeltijdbanen toegenomen waardoor de mogelijkheden van
gehuwde vrouwen om buitenshuis te werken zijn verruimd.
Omtrent het effect van het niveau van de werkloosheid op
het arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen kunnen geen duidelijke uitspraken worden gedaan. In het algemeen wordt
aangenomen dat van een hoge werkloosheid een mitigerende
invloed uitgaat op het aanbod van gehuwde vrouwen (het
z.g. ..discouraged workers”-effect). Daarnaast meet echter in
een tijd van economische recessie rekening worden gehouden met extra aanbod van gehuwde vrouwen (het z.g. ,,additional workers”-effect), ten einde de teruggang in het ge-

deling van arbeid. Bovendien gaat het om een herverdeling
van de recessie. Uiteindelijk kan alleen een herstel van de
economie ervoor zorgen dat de werkloosheid daadwerkelijk
kan worden teruggedrongen. Dan zal immers de werkgele-

zinsinkomen zoveel mogelijk te voorkomen.

helft van de jaren negentig zal afnemen, maar pas in de periode 2006-2010 5).
Tabel2. Arbeidsaanbod, in arbeidsjaren, 1980-2010, f-x 1.000)
Vrouwen

Jongeren

Totaal
totaal

w.o. gehuwd

Arbeidsjaren

1980
1985
1990
1995
2000
2005
2010

3639
3834
4009
4105
4126
4112
4064

1215
1268
1232
1046
926
970
1020

1280
1465
1625
1674
1702

555
585
632
669
693

1747

690

1788

686

4919
5299
5634
5780
5827
5859
585!

Het arbeidsaanbod van jongeren (< 25 jaar) laat al eerder

een daling zien: in de tweede helft van de jaren tachtig, en
met name in de eerste helft van de jaren negentig. Voor zover
er lichtpuntjes in de arbeidsmarktontwikkeling kunnen worden gesignaleerd, betekent deze afname althans een relatieve
verlichting van de problematiek van de jeugdwerkloosheid in
die perioden.

De resultante: de werkloosheid
Hiermede is in een notedop de macroproblematiek van de
Nederlandse arbeidsmarkt geschetst. Op basis van de hiervoor aangegeven ontwikkelingen valt gemakkelijk af te leiden dat, zeker dit jaar, de werkloosheid onvermijdelijk nog

aanzienlijk zal toenemen. Een eenvoudige rekensom komt
uit op een stijging van de werkloosheid van ca. 175.000 arbeidsjaren (een daling van de werkgelegenheid met 100.000
arbeidsjaren; een stijging van het arbeidsaanbod met 75.000
arbeidsjaren). Voor de jaren daarna zijn, zoals gezegd, voorspellingen ten aanzien van de werkgelegenheidsontwikkeling
moeilijk te geven, maar ook al zou de afname van de werkgelegenheid al in 1984 tot staan kunnen worden gebracht
(hetgeen zeer onwaarschijnlijk is), dan nog zal in 1984 de
werkloosheid de 1 miljoen overschrijden.
Paradoxaal genoeg leggen de hoge werkloosheid en de financieel-economische situatie aanzienlijke beperkingen op

ten aanzien van het te voeren economisch beleid. De wanverhouding tusen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt heeft
zodanige properties aangenomen dat ook zeer omvangrijke
beleidspakketten alleen nog de stijging van de werkloosheid
enigszins kunnen afremmen. De werkloosheid heeft zo’n
hoog niveau bereikt dat een beleid gericht op een relatieve
verlichting ervan, met zeg 30.000 arbeidsjaren, niet veel aniESB 2-2-1983

1 icro-beHegingen

Dit alles impliceert geenszins dat aan de arbeidsmarktsi-

Tabel 2 laat het resultaat zien van de nieuwe vooruitberekening van het trendmatig arbeidsaanbod van het CPB. Uit
de label kan worden afgeleid dat, in tegenstelling tot de vorige vooruitberekening, het arbeidsaanbod niet in de tweede

Mannen

genheid kunnen toenemen en zal er bovendien ruimte ontstaan voor arbeidstijdverkorting. In het verleden is arbeidstijdverkorting immers ook steeds gefinancierd uit de produktiviteitsstijging en dat leverde dan ook heel wat minder problemen op.

tuatie als zodanig minder aandacht zou kunnen worden geschonken. In het algemeen is bij voorbeeld het inzicht in de
dynamiek van de arbeidsmarkt zeer beperkt. Het werkloosheidscijfer zegt onvoldoende over de werkelijke problematiek van de werkloosheid. Van belang is in hoeverre er ten
aanzien van het werklozenbestand doorstroming plaatsvindt. Daarnaast is het uiterst relevant inzicht te hebben in
het z.g. recidivisme (het herhaald werkloos worden), omdat
daardoor ook de cijfers van de inschrijvingsduur van werklozen in een ander daglicht kunnen komen te staan.
Aljarenlang wordt aangedrongen op het meer beschikbaar

komen van z.g. ,,stroomcijfers”, die de dynamiek van de arbeidsmarkt kunnen aangeven. In de Arbeidsmarktverkenning 1983 wordt daaraan uitgebreid aandacht geschonken.
Als we ons concentreren op de stromen vanuit en naar de
werkloosheid, dan zijn alleen cijfers voorhanden over de inen uitschrijvingen van werkzoekenden (bij het GAB). Hoewel zelfs deze cijfers voorzichtig moeten worden ge’interpreteerd, blijkt dat er m.b.t. de werkloosheid een aanzienlijke
doorstroming (via het GAB) plaatsvindt. In 1982 bedroeg het
aantal inschrijvingen 912.200 en het aantal uitschrijvingen
690.800.
Het grote belang van stroomcijfers blijkt ook onder meer
uit een onderzoek van het Economisch Instituut voor de
Bouwnijverheid (EIB) 6). Het EIB is in 1980 gestart met een
longitudinaal onderzoek onder bouwbedrijven en bouwvakarbeiders. leder jaar worden 1.000 bouwbedrijven en 1.000
bouwvakarbeiders ondervraagd over het functioneren van
het bedrijf en de ontwikkelingen in de arbeidssituatie.
Uit het onderzoek blijkt dat van het arbeidsbestand in de
bouw in het (zegel)jaar 1979/1980 ruim een jaar later 25%
uit de bedrijfstak is getreden, en 21% kort werkloos is geweest. Dat betekent dat slechts 54% deel is blijven uitmaken
van het vaste personeelsbestand. Verder komen onder langdurig werklozen in de bouw en degenen die de bouw verlaten
relatief veel jongeren voor. Werknemers die slechts korte tijd
in de bouw werken, verlaten in het algemeen de bedrijfstak
ook het eerst.
Zoals op zoveel terreinen in de economie weten we over de
macro-ontwikkelingen op de arbeidsmarkt heel wat meer
dan over de bewegingen op micro-niveau. Voor het inzicht
in de werkelijke effecten van de werkloosheid dienen economen en beleidsmakers af te dalen tot het niveau waarde dingen werkelijk geheiircm.
T. de Bruin
5) Vanwege de lange prognoseperiode is hier uiteraard voorzichtigheid op zijn plaats met betrekking tot het preeieze tijdstip van een
eventuele omslag. Bovendien gaat het om een berekening van het arbeidsaanbod op basis van trendextrapolatie. Of het arbeidsaanbod
zich in de komende jaren ook zo zal ontwikkelen, hangt af van de
mate waarin de gesignaleerde trends zich ook daadwerkelijk zullen
voltrekken.
6) EIB, Fluctuates op de boimarbeidsmarkt in 1980 en 1981, Amsterdam, 1982.

109

Auteur