Het MKB in de concurrentieslag van de jaren negentig
A.F.M. Nijsen, H.H.M. Peeters en A.R.M. Wennekers*
D
e komende jaren zal de concurrentiekracht van de kleine en middelgrote
bedrijven warden beproefd. Na zeven jaren van trendmatige groei is bet
afzetperspectiefnu minder gunstig. De technologische ontwikkeling en de
internationalisering van bet bedrijfsleven zullen de concurrentie aanwakkeren.
Ook op de arbeidsmarkt zal de concurrentie verhevigen. Deforse dating van bet
aanbod vanjongeren zal met name bet midden- en kleinbedrijf zal treffen.
De periode vanaf 1984 bracht het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB; bedrijven met minder
dan honderd werknemers, waarvan het Nederlandse particuliere bedrijfsleven er bijna 400.000 telt)
een forse expansie van afzet en werkgelegenheid
en herstel van de winstgevendheid. De situatie van
het MKB is daarmee verbeterd sinds het begin van
de jaren tachtig, maar daarom nog niet probleemloos. Zo was de winstgroei minder omvangrijk dan
in het grootbedrijf , hetgeen van belang kan worden bij conjuncturele tegenwind. Bovendien hebben ook de vette jaren het MKB met moeilijke uitdagingen geconfronteerd. De internationalisering van
het bedrijfsleven ging zeker niet aan het MKB voorbij. Enerzijds nam het aantal exporterende bedrijven
flink toe, maar anderzijds kreeg het Nederlandse bedrijfsleven op vrijwel alle thuismarkten in toenemende mate met invoerpenetratie te maken. Ook de
technische ontwikkelingen vereisten grote inspanningen. De investeringsquote herstelde zich aanvankelijk krachtig, maar blijft al sinds 1986 in ontwikkeling achter bij die van het grootbedrijf .
Inmiddels is het economische weerbeeld aan het veranderen. De rentestand is fors hoger dan enige jaren
geleden, de inflatievoet neemt langzaam maar gestaag toe, extra ombuigingen bij de overheid zijn
onontkoombaar en de conjunctuur vertoont in bijna
alle OESO-landen tekenen van aarzeling. Tragere
groei is momenteel het waarschijnlijkste perspectief.
Ook de demografische ontwikkeling zal vooral kleine
bedrijven voor problemen kunnen stellen. Door de
daling van het geboortecijfer, begin jaren zeventig zal
het aanbod van jongeren, waaruit het MKB in meer
dan evenredige mate recruteert, met bijna 30% teruglopen. Het zal de vacatureproblematiek verergeren en
mogelijk leiden tot hogere loonkosten.
Afzetperspectief
Het perspectief van een gematigder groeitempo in
het MKB tekende zich al voor de Golfcrisis af. Eind
1989 al werd voor de middellange termijn een eroei
van circa 3% geprojecteerd . Afgelopen najaar
ESB 9-1-1991
werd de raming voor 1991 bijgesteld tot een groei
van 2,5 a 3%, na een gemiddelde groei van meer
dan 4% in de afgelopen jaren. Hoofdoorzaken zijn
dat de afzet van investeringsgoederen van het MKB
zal dalen en de consumptieve afzet minder snel zal
groeien. Het eerste hangt samen met een dalende
woningbouwproduktie en verminderende groei van
de bedrijfsinvesteringen, het tweede met een geringere toename van de koopkracht.
De ontwikkelingen sindsdien hebben deze verwachting aangescherpt. Weliswaar is de afzetgroei in
1990 krachtig geweest, maar andere indicatoren,
van meer prospectieve aard, hebben zich minder
gunstig ontwikkeld. Ten eerste is de rente verder gestegen. Dit zet de vrije-sectorwoningbouw en de investeringsgeneigdheid van bedrijven, beide van
groot belang voor het MKB, verder onder druk. De
orderposities van het MKB geven al enige vertraging
te zien. Daarnaast zal het sterk verminderde consumentenvertrouwen in samenhang met een mindere
koopkrachtgroei de expansie van met name de
duurzame consumptieve bestedingen, waar het
MKB een groot marktaandeel heeft, vertragen.
Vooral internationaal is het beeld aangescherpt. Er
zijn indicaties dat Engeland en de VS sneller dan verwacht in een recessie terecht zijn gekomen, terwijl
zowel voor Japan als de meeste EG-landen in 1991
een minder sterke groei wordt voorzien. Het belangrijkste tegenwicht wordt gevormd door de Duitse
economic, waar vooral de consumptiegroei sterk is
versneld. Ook in Duitsland dreigen echter lastenverzwaringen en/of verdere rentestijging. Ten slotte
* De auteurs zijn verbonden aan het Economisch Instituut
voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) te Zoetermeer.
1. EIM, Desectoren in het midden- en kleinbedrijf 1990,
mei 1990.
2. EIM, Kleinschalig ondernemen 1990, juni 1990.
3. EIM, Economische verkenning midden- en kleinbedrijf
1990 en vooruitzichten voor 1991-1994.
4. EIM, Economische verkenning midden- en kleinbedrijf
1991.
41
voed/genotrn. ind
metaa
overige industr
bouw
groothande)
detailhande]
horeca
reparatie
vervoei
zakelijke dienst.
ov. diensten
! SSSSSSSjSi^SSsSS
Vrouwen
de jonge mannen heeft een baan in het MKB; voor
de jonge vrouwen is dit 35%. De relatief lage lonen
van jeugdige werknemers vormen een belangrijke
totaal MKB
30
de aantal jongeren dat zich zal aanbieden op de arbeidsmarkt in mindere mate technisch geschoold
zal zijn. Naast een kwantitatief probleem staat het
MKB dus ook nog een kwalitatief probleem te wachten.
Ruim 23% van de werkenden en 28% van de werknemers in het MKB is jonger dan 25 jaar; in het
grootbedrijf is het aandeel van de jonge werknemers slechts 19% • Ongeveer 45% van alle werken-
20
10
10
20
30
40
50
Figuur. Aanduurt de Golfcrisis voort, alsmede de onzekerheid
deel jongeren
over een eventuele escalatie van het conflict na 15
in de werkgelegenheid in het januari.
verklaring voor hun oververtegenwoordiging in het
MKB. Een teruglopend arbeidsaanbod van jonge
Wat betekent dit alles voor de verwachtingen op
middellange termijn? De onderliggende tendenties
zijn op zichzelf niet ongunstig. De technologische
ontwikkeling kan weliswaar bedreigend zijn voor
achterblijvers, maar biedt ook groeikansen. Met
name het groeipotentieel van de informatietechnologie is nog maar nauwelijks tot ontwikkeling gebracht. Ook de totstandkoming van een Europese
markt biedt perspectieven voor hogere efficientie
mede de detailhandel.
en grotere welvaart. Voor het Nederlandse MKB is
bovendien de groeipotentie van het verenigde Duitsland van belang. Uitgaande van een oplossing van
de Golfcrisis zonder langdurige stagnatie van de
olie-aanvoer, zien wij derhalve geen objectieve factoren waarom de groei in de Europese Gemeenschap vanaf 1992 niet weer zou aantrekken. Vanuit
MKB, 1985 (%)
mannen zal in het MKB absoluut gezien vooral gevoelig aankomen in de bouw; daar werkt ruim 20%
van alle jonge mannen in het MKB. Het aandeel jonge mannen is echter veruit het grootste in de voedings- en genotmiddelenindustrie, de horeca en de
reparatiesector (zie figuur). Jonge vrouwen zullen
in absolute zin met name worden gemist in de detailhandel; maar liefst 36% van alle jonge vrouwen
in het MKB vindt daar emplooi. Het aandeel jonge
vrouwen is het hoogst in de voedings- en genotmiddelenindustrie, de metaal- en overige industrie, alsHet dalende arbeidsaanbod van jongeren zal vooral
gevolgen hebben voor bepaalde beroepsgroepen.
De concentratie van de werkgelegenheid naar beroepsdeelmarkten is bij jongeren immers sterk. Van
de jonge mannen in het MKB is 50% actief als produktievakpersoneel, bouwvakarbeider, winkelbediende of chauffeur. Het beroepsprofiel van de jon-
die optiek is voor het Nederlandse MKB een scena-
ge mannen in het MKB verschilt daarmee behoorlijk
rio van circa )% groei na 1992 nog steeds plausibel.
Helaas zijn er enkele complicaties. Ten eerste kan
de conjuncturele afzwakking in 1991 forser uitpakken dan nu wordt aangenomen. Een dergelijke conjuncturele tegenvaller kan harder aankomen dan
strikt noodzakelijk is, omdat het financieringstekort
van de overheid weinig mogelijkheden biedt voor
adequaat conjunctuurbeleid. Dit zou met name op
van dat van oudere mannen (45+): hoofdzakelijk
winkeliers, alsmede leidinggevende en middelbaar
economische/administratieve functies. Bij de jonge
vrouwen in het MKB is de beroepsconcentratie nog
sterker; bijna 50% werkt als winkelbediende of caissiere. In tegenstelling tot de mannen verschilt het
beroepsprofiel van vrouwen in het MKB niet sterk
naar leeftijd7.
het MKB negatief kunnen uitwerken.
Indien deze hobbel genomen wordt dreigt echter
een tweede complicatie. Het functioneren van de
Nederlandse arbeidsmarkt baart grote zorg. Ondanks de hoge werkloosheid is het aantal vacatures,
met name in het MKB, krachtig toegenomen. Verdere groei dreigt daarom de kleinere bedrijven op de
arbeidsmarkt serieus in de problemen te brengen.
Demografie en arbeidsmarkt
De voor het MKB op korte termijn nicest ingrijpende demografische ontwikkeling is het sterk dalende
aandeel der jongeren (15 – 24-jarigen) in de totale
bevolking 3 . Dit zal dalen van 17% (1985) naar 12%
(2000). Tussen 1985 en 1990 is het aantal jongeren
al afgenomen met 130.000. Na 1990 zet deze ontwikkeling versterkt door. Tussen 1990 en 2000 zal sprake zijn van een absolute daling met circa 500.000
jongeren, waarvan ruim 60% al de komende vijf jaar
wordt gerealiseerd. Bij een gemiddelde participatie-
Compenserende ontwikkelingen
Een mogelijke compensatie zou kunnen worden gevonden in het sterk toenemende aantal ouderen
(45+) in de komende jaren, hoewel deze voor het
merendeel al actief zijn op de arbeidsmarkt. Het probleem is echter dat deze groep de gevarenzone van
de arbeidsongeschiktheid en op iets langere termijn
van de VUT heeft bereikt. Als we er niet in slagen
de participatiegraad van met name oudere mannen
te verhogen zal de toename van het aantal ouderen
geen enkel soelaas bieden. Slagen we daar wel in
dan zijn we er nog niet. Allereerst zal het MKB dan
meer onder oudere werknemers moeten gaan werven of oudere werknemers moeten vasthouden. Dit
laatste kan betekenen het bieden van een beter carriereperspectief. Onder de huidige condities zal
daar ongetwijfeld een ander prijskaartje aanhangen
tien jaar 250.000 jongeren minder op de arbeidsmarkt. Een complicerende factor is dat de behoefte
van het MKB meer zal uitgaan naar (middelbaar)
5. CBS, Statistisch bulletin, jg. 48, 29 november 1990.
6. Deze cijfers betreffen 1985. Uit cijfers over 1988 blijkt
dat deze verhoudingen ook sindsdien nog gelden.
7. P.A. van der Hauw, De werkgelegenheids- en beroepenstructuur in het MKB, Economisch Instituut voor het Mid-
technisch opgeleiden, terwijl het toch al teruglopen-
den- en Kleinbedrijf, december 1990.
graad van circa 50% betekent dit voor de komende
42
in de vorm van een hogere beloning. Een bijkomende vraag is in hoeverre een zo sterke veroudering
van de beroepsbevolking gepaard zal gaan met een
zekere mate van verstarring en een dalende produktiviteit. Ten slotte is het nog maar de vraag in hoeverre jongere werknemers substitueerbaar zijn door
ouderen. We hebben gezien dat met name bij de
mannen, afgezien van produktievakpersoneel en
chauffeurs, het beroepsprofiel naar leeftijd sterk verschilt. Minder problematisch lijkt de substitutie van
jongere door oudere vrouwen, vanwege geringere
verschillen in beroepsprofielen.
Een zekere compensatie is derhalve wellicht te vinden in de toenemende participate van vrouwen.
Het aandeel der vrouwen in de beroepsbevolking
neemt al geruime tijd toe. Als gevolg van beleid gericht op individualisering en emancipatie mag worden verwacht dat vrouwen in toenemende mate zullen kiezen voor een vast en full-time dienstverband
op middelbaar en hoger niveau. Orndat het MKB
slechts op beperkte schaal emplooi biedt aan hoger
opgeleide werknemers en de carriereperspectieven
relatief gering zijn, zal het MKB bij de werving van
vrouwen veel meer dan voorheen in concurrentie
moeten treden met het grootbedrijf en de niet-particuliere sector.
Ten slotte is er het toenemende aandeel der allochtonen in de beroepsbevolking. Terwijl slechts 31%
van alle Nederlanders onder de 65 jaar jonger is dan
20 jaar, ligt het vergelijkbare aandeel voor etnische
minderheden rond 45%8. Hun aandeel in de beroepsbevolking van het MKB is echter nog maar
zeer bescheiden; nog geen 3%. Omdat het aandeel
van de Nederlandse jongeren in de beroepsbevolking sterk zal dalen, ligt bij de allochtone jongeren
wellicht een arbeidsmarktpotentieel voor het MKB.
Het is dan wel zaak dat het MKB zich expliciet gaat
richten op deze categoric.
Al met al zal de concurrentie om de schaars voorhanden arbeid toenemen. Deze concurrentiestrijd
zal voornamelijk plaatsvinden tussen het MKB enerzijds en het grootbedrijf en de niet-particuliere sector anderzijds. De eerste signalen over de zwakke
concurrentiepositie van het MKB op de arbeidsmarkt zijn er al. Juist in het MKB is het aantal vacatures sedert 1988 meer dan verdubbeld; naar schatting
70.000 in het tweede kwartaal van 1990. Deze toename is veel sterker dan in de grote bedrijven (70%).
Met name het MKB in de industrie en bouw worstelt
met vacatures.
De omvang van het zogenoemde speur- en ontwikkelingswerk (S&O) – dat de basis vormt voor produkt- en procesinnovaties – is in het MKB relatief
bescheiden. Uit een in 1986 gehouden onderzoek
bij ondernemingen met minder dan 50 werknemers
blijkt dat in dat jaar slechts 4% van die bedrijven
S&O heeft verricht. Het ging daarbij om een bedrag
van 280 miljoen gulden, waarvan voor ruim 60 miljoen gulden aan S&O werd uitbesteed. Bedrijven
met meer dan 50 werknemers hebben in 1986 voor
ruim 5,5 miljard gulden aan S&O uitgevoerd . Het
aantal bedrijven dat S&O verricht is nauw gerelateerd aan de bedrijfsgrootte. Een soortgelijk beeld
komt naar voren in een dit jaar gepubliceerde studie
van Kleinknecht e.a.
Een belangrijke rol in de produkt-, maar vooral in
de procesvernieuwing speelt de automatisering .
Hoewel de verspreiding van automatiserings-
apparatuur in het MKB aanvankelijk slechts aarzelend op gang kwam, loopt het MKB de laatste jaren
de achterstand in. We onderscheiden twee vormen
van automatisering, te weten de administratieve
automatisering en automatisering van de produktie
(industriele automatisering). In 1989 had 61% van
de bedrijven computers voor administratieve en
tekstverwerkende doeleinden in gebruik en/of automatiseringspersoneel in dienst. We zien dat de meeste toepassingen worden aangetroffen in het grootbedrijf, dat gemakkelijker geschikte apparatuur kan
verkrijgen en zelf de gewenste software kan ontwerpen. Het MKB moet op de markt bestaande syste-
men kopen en maakt derhalve vaak gebruik van feitelijk voor het grootbedrijf ontwikkelde systemen.
De organisatie van kleine bedrijven is hier nog niet
altijd op berekend, hetgeen leidt tot inefficienties.
De industriele automatisering in het MKB is pas recent op gang gekomen. Onbekendheid met de beschikbare ‘Computer-Aided-Manufacturing’ (CAM),
‘Computer-Aided-Design’ (CAD) en ‘Computer-AidedPlanning’ (CAP) produkten, alsmede de hoge kosten
ervan zijn daarvoor de belangrijkste redenen. In het
begin van de jaren zeventig werd de trend naar computergestuurde machines bij het grootbedrijf in gang
gezet en halverwege de jaren tachtig namen ook de
toepassingen in het middenbedrijf toe. In 1986 was er
in 21% van de bedrijven met produktfabricage sprake
van CAM-toepassingen: 20% in het MKB, 48% in het
grootbedrijf. De mogelijkheden voor CAM-toepassingen zijn sterk afhankelijk van de aard van het produktieproces en de structuur van de branche. Zo zijn bij
voorbeeld kleine bedrijven in de grafische industrie
Technologic
Technologische vooruitgang is een belangrijke bron
voor economische groei. Technologische veranderingen zijn vanzelfsprekend van invloed op de ontwikkeling in het MKB. De kracht van dit deel van
het bedrijfsleven zit vooral in de minder complexe
toepassingen van technologische veranderingen.
Waar het gaat om de ontwikkeling van nieuwe technologieen en de toepassing van spitstechnologieen
spelen kleinere bedrijven in het algemeen geen belangrijke rol, hoewel er natuurlijk uitzonderingen
zijn. In het MKB staat toepassing van nieuwe combinaties van bestaande technieken of materialen meer
op de voorgrond. Ook bij de diffusie van innovaties
door het bedrijfsleven speelt het MKB een belangrijke rol.
ESB 9-1-1991
ver gevorderd met het toepassen van CAM-technieken, dit in tegenstelling tot bedrijven in de kleding-,
schoen- en transportmiddelenindustrie die nog tal
van ambachtelijke trekken vertonen.
8. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rapportage Arbeidsmarkt 1989, September 1989.
9. CBS, Speur- en ontwikkelingswerk in ondernemingen
met minder dan 50 werknemers, 1986, Den Haag, 1988.
10. CBS. Speur- en ontwikkelingswerk in Nederland, 1986,
Den Haag, 1988.
11. A.H. Kleinknecht, J.O.N. Reynen,J.J. Verweij, Innovatie
in de Nederlandse industrie en dienstverlening, Beleidsstudies technologie/economie, Ministerie van Economische
Zaken, Den Haag, 1990.
12. E. Poutsma en A. Kokx, Automatisering in het middenen kleinbedrijf, EIM, 1990 (interne nota).
43
De verspreiding van CAD-technieken is gestart in de
technisch georienteerde zakelijke dienstverlening.
In het midden van de jaren tachtig was de toepassingsgraad nog laag. Daarna is de diffusie van CADtoepassingen in het grootbedrijf sterk toegenomen,
de ontwikkeling in het MKB bleef daarbij achter.
Het gebruik van CAP in het MKB is relatief bescheiden.
Kleine en middelgrote bedrijven die geen nieuwe
technologieen toepassen verliezen op den duur hun
grip op de markt. Met betrekking tot de computerautomatisering in het MKB is het daarom zorgwekkend dat slechts een beperkt aantal ondernemingen
de innovatieve mogelijkheden daarvan benut. Een
ontwikkeling die zo spoedig mogelijk in de jaren negentig gekeerd moet worden, hetgeen omvangrijke
investeringen zal vergen en veel zal vragen van de
menselijke factor in het MKB, die specifieke eisen
stelt en wellicht ook belemmeringen oplegt aan de
automatisering. Nu al wordt immers de economische ontwikkeling gekenmerkt door een verdergaande differentiatie van de vraag op de diverse afzetmarkten. Automatisering die bijdraagt tot flexibelere
produktiemogelijkheden kan daarbij uitkomst bieden. Nu zich een tendens aftekent dat grote bedrijven zich meer tot kerntaken gaan beperken, wint de
toeleveringsfunctie van het MKB aan betekenis. Dat
dwingt dit deel van het bedrijfsleven ertoe meer aandacht te geven aan de produktie van (kleine series)
specifieke produkten. Het verbetert vanzelfsprekend de Nederlandse concurrentie op zowel de
thuismarkt als op buitenlandse markten.
Internationalisering van het MKB
De Europese integratie, die eind 1992 formeel een
feit moet zijn, maakt een verdere internationalisering van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf zowel nodig als mogelijk. Hoewel het MKB veel meer
dan het grootbedrijf gericht is op de binnenlandse
markt wordt toch een substantieel deel van de afzet
geexporteerd. Bij het kleinbedrijf beloopt het exportaandeel in de afzet in 1990 11%, bij het middenbedrijf 24%. Het exportaandeel van het grootbedrijf
komt uit op 43%. Dat het MKB minder exporteert
dan het grootbedrijf houdt onder meer verband met
sectorstructuur, schaal en gebrek aan kennis van de
markt . De belangrijkste exporterende MKB-sectoren zijn de Industrie, de groothandel en de vervoersector. De ontwikkeling van de industriele export
van het MKB verliep in het afgelopen decennium
gunstiger dan de totale afzetontwikkeling. Het MKB
is zich dus meer gaan richten op buitenlandse markten. Het MKB zal op exportgebied verder kunnen
profiteren van de Europese integratie .
De keerzijde van de medaille is dat ook de invoerpenetratie zowel op markten voor eindprodukten als
op de toeleveringsmarkt toeneemt. Bedrijven die
zich voorheen koesterden in een veilige thuismarkt
zullen hun concurrentiepositie moeten verbeteren
om afzetverlies te voorkomen. Met name de toeleveringsmarkt – een belangrijke MKB-markt – komt onder druk te staan. Weliswaar hechten uitbestedende
ondernemers aan een nabije vestiging van toeleveranciers in verband met transportkosten, levertijden
en mogelijkheden tot samenwerking, communicatie
en controle, maar desondanks neemt de grensoverschrijdende uitbesteding nu al sterk toe.
44
Gelijke kansen voor de individuele midden- en
kleinbedrijven op de diverse nationale deelmarkten
binnen de EG moeten met zich brengen dat het
MKB-beleid in deze landen op elkaar wordt afgestemd. Recentelijk is er een inventarisatie van het
MKB-beleid in de landen van de EG opgesteld en is
er een vergelijkend onderzoek gedaan naar dit beleid15. Dit onderzoek laat zien dat het MKB-beleid
in de EG-landen naar beleidsterreinen zeer divers is.
In alle landen wordt echter het belang onderkend
van ondersteuning van de internationale concurrentiekracht van het MKB, zowel via stimulering van de
technologische ontwikkeling en S&O als via een beleid dat gericht is op bevordering van de export.
Signalen voor overheid en bedrijfsleven
De komende jaren is een beheerste loonontwikkeling een eerste vereiste om de concurrentiepositie
van het MKB op zowel de binnenlandse als de buitenlandse markt veilig te stellen. Loonmatiging lijkt
echter slechts haalbaar indien de koopkracht voldoende op peil blijft. De overheid kan hier een bijdrage aan leveren door de ombuigingen zodanig te
kiezen dat de eerder voorgenomen verlaging van de
btw-tarieven doorgang kan vinden. Dit laatste zal
bovendien de concurrentiepositie van het MKB in
de grensregio’s ondersteunen.
Daarnaast is het voor het MKB van groot belang de
technologische ontwikkeling te blijven volgen en
achterstanden zo spoedig mogelijk in te lopen. Daarvoor zullen omvangrijke investeringen nodig zijn.
Het verloop van de MKB-investeringen sinds 1986
baart echter enige zorg. Meer nog dan in het grootbedrijf lijken de investeringen van het MKB gevoelig voor financieringslasten in het algemeen en de
hoogte van de rente in het bijzonder. Een blijvende
aandacht voor de financiering van het MKB is daarom gewenst.
Last but not least dient een verbeterde werking van
de arbeidsmarkt centraal te staan in het beleid van
overheid en sociale partners. De arbeidsbureaus zullen de samenwerking met het MKB moeten verbeteren en intensiveren. Samen met de arbeidsbureaus
moet worden nagegaan of langdurig werklozen kunnen worden om- of bijgeschoold voor technische
functies in het MKB. Ook zal moeten worden gezocht naar wegen om het leerlingwezen toegankelijker te maken voor allochtonen. Ten slotte moet
ook, met name in de bouw en het vervoer, een beleid worden ontwikkeld om de grote uitstroom naar
de WAO te beperken.
Andre Nijsen
Huub Peeters
Sander Wennekers
13. W.H.J. Verhoeven en A.R.M. Wennekers, Het middenen kleinbedrijf in 1989, ESB, 11 januari 1989.
14. A.C.P. de Koning, Kleine bedrijven op een grote Europese markt, HIM, Zoetermeer 1989.
15. A.C.P. de Koning en J.A.H. Snijders, Het MKB-beleid in
de landen van de EG: Deel 1, Inventarisatie, Deel 2, Een
vergelijkend onderzoek, EIM, Zoetermeer, 1990.