Ga direct naar de content

Het irrelevante minimumloon

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 19 1997

Het irrelevante minimumloon
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4094, pagina 141, 19 februari 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

Het kabinet wil dat het minimumloon voor bepaalde groepen langdurig werklozen voor maximaal twee jaar verlagen tot 70% van het
huidige minimumloon. Daarna moet een gewone aanstelling volgen, tegen ten minste het minimumloon. Kostwinners en alleenstaande
ouders vallen niet onder de regeling.
Het is een gecompliceerd politiek compromis over een gevoelig onderwerp. Want het minimumloon is omstreden en zal dat altijd blijven.
In landen zonder minimumloon, zoals het VK, wordt gediscussieerd over invoering. Landen met minimumloon praten juist over verlagen
of zelfs afschaffen. De voorstanders van een minimumloon menen dat het ons voor ‘Amerikaanse toestanden’ (inkomensongelijkheid)
behoedt. Sommigen, zoals ABVA-KABO voorzitter Vrins, menen bovendien dat een minimumloon de werkgelegenheid vergroot 1.
Tegenstanders betogen precies het omgekeerde: een minimumloon leidt tot werkloosheid en uitsluiting en creëert een onderklasse van
arme verstotenen.
Al die stellingen zijn met economische theorie te onderbouwen. Het meest eenvoudige economische model geeft de tegenstanders gelijk.
Als de vraag naar arbeid met het inkomen daalt, en het aanbod stijgt, dan zal een minimumloon dat boven het snijpunt van vraag en
aanbod ligt tot werkloosheid leiden. Schondorff hanteert dit bekende argument uit de inleiding micro-economie 1a 2. Als economie zo
simpel was, dan hadden economen weinig emplooi.
De arbeidsmarkt is ingewikkelder. Neem om te beginnen het arbeidsaanbod. Een complicerende factor is hier het ‘reserveringsloon’ (het
loon waarvoor iemand bereid is een baan te aanvaarden) dat hoog is door het sociaal minimum en uitkeringen. Werk gaat immers ten
koste van vrije tijd en brengt bovendien arbeidskosten met zich mee. Indien een mini-minimumloner na werktijd veel moeite moet doen om
bij de sociale dienst de benodigde toeslagen te regelen dan zal dat het werk niet aantrekkelijker maken. De armoedeval blijft wijd open.
Verlaging van uitkeringen zou wel effectief zijn, maar niet erg sociaal. Een andere prikkel kan bestaan uit harde sancties, maar ook de
sociale tuchtstaat kent zijn grenzen.
Mogelijk vergroot een lager minimumloon de vraag naar arbeid. Dat is welkom, maar indien hiervoor een zeer selectieve maatregel met een
ingewikkeld toeslagenstelsel nodig is, dan is wigverkleining (lagere bruto loonkosten) gemakkelijker en doelmatiger.
Maar zelfs dit effect op de vraag naar arbeid is niet zeker. De grotemensenwereld verschilt van de inleiding micro-economie 1a als
individuele werkgevers marktmacht op de arbeidsmarkt hebben. Dat wil zeggen, de gevraagde hoeveelheid arbeid beïnvloedt de prijs
ervan. Zoals een monopolist het aanbod verkleint om de prijs op te kunnen drijven, zo betrekt een monopsonist op de arbeidsmarkt een
kleiner aantal werknemers, tegen een lager loon dan bij volledige mededinging. Een minimumloon dwingt de werkgever meer te betalen,
de marktmacht valt niet te benutten en het heeft geen zin meer de vraag naar arbeid kunstmatig laag te houden. De vraag is of deze
theoretische mogelijkheid ook empirisch relevant is. Sommige economen menen van wel. Het bekendst zijn Card en Krueger, een
Nederlandse aanhanger is Teulings 3. Het onderzoek van Card en Krueger is echter omstreden (vooral vanwege onbetrouwbare data),
bovendien is het de vraag of onderzoek naar het effect van verhoging van het minimum uurloon in New Jersey (van $4,25 naar $5,05)
informatief is over een verandering van het veel hogere minimumloon alhier. Ook bij het monopsonie geldt namelijk dat verhogen van het
minimumloon op een bepaald punt de werkgelegenheid zal verkleinen. De maximale werkgelegenheid wordt bereikt waar het minimumloon
gelijk is aan het evenwichtsloon dat zou gelden in een competitieve arbeidsmarkt; het Amerikaanse onderzoek zegt niets over de vraag of
dat omslagpunt in Nederland al gepasseerd is.
Er is dus meer empirisch onderzoek nodig. Voorstanders van het minimumloon wijzen op een recente ervaring in het VK. In 1993 werd
daar het minimumloon afgeschaft. Het effect was gering 4. Dat is weinig verbazingwekkend, omdat voordien het minimumloon niet
landelijk bindend was en waar het wel gold werd het massaal ontdoken 5. Maar als het toch niet uitmaakt kan je het net zo goed gewoon
afschaffen. Hoe dan ook, de buitenlandse ervaring is weinig informatief. Er is echter ook Nederlands onderzoek beschikbaar. Dat
suggereert dat het minimumloon momenteel nauwelijks ‘bijt’: een (algemene, dus niet uitsluitend voor bepaalde langdurig werklozen)
verlaging met 10% leidt bij mannen tot een geringe stijging van de werkgelegenheid met ongeveer 2% 6. Het minimumloon is kortom niet
erg relevant voor het probleem van werkloosheid.
De discussie over afschaffen is vooral ideologisch, zeker zolang het sociaal minimum zelf niet ter discussie staat. Het ware beter de
aandacht te richten op de echte problemen: de hoge marginale wig voor de werknemer in spe, en de hoge loonkosten voor de werkgever.
Wie bereid is deze zaken grondig aan te pakken mag en passant het minimumloon afschaffen. Of handhaven

1 C. Vrins, Dispensatie minimumloon levert geen extra banen op, NRC Handelsblad, 14 februari 1997, blz. 8.
2 R. Schondorff, NRC Handelsblad, 14 februari 1997, blz. 8.
3 Zie J. Dolado, F. Kramarz, S. Machin, A. Manning, D. Margolis en C. Teulings, The economic impact of minimum wages in Europe,
Economic Policy, oktober 1996, blz. 319-372. 4. Dolado et al., blz. 355-357.
4 Dolado et al., blz. 355-357.
5 A. van Soest, Het minimumloon in Groot-Brittannië, ESB, 14 augustus 1996, blz. 673.
6 A. van Soest, R. Euwals en B. Donkers, Arbeidsparticipatie, lonen, uitkeringen en werkgelegenheid, VUGA, 1996.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur