Hervorming, stabilisatie en
aanpassing in Nicaragua
A.G. Dijkstra*
etgaat niet goed met Nicaragua. De Sandinisten die tot 1990 het land regeerden hebben door hun nadruk op centrale planning de allocatieve efficiency
verstoord en grote onevenwichtigheden op de betalingsbalans doen ontstaan. Het
hervormingsbeleid dat in 1988 werd ingezet leidde tot hyperinflatie. Investeringen
daalden omdat de noodzakelijke buitenlandse hulp achterwege bleef De in 1990
gekozen regering Chamorro zet de liberalisering van de economie verder door. Voor
verbetering van de economie en het verminderen van de werkloosheid moet echter
meer aandacht worden gegeven aan stimulering van kleine producenten.
H
Een jarenlange oorlog en economische beleidsfouten hebben de economische situatie van Nicaragua
in de jaren tachtig ernstig doen verslechteren. Na de
verkiezingen van februari 1990 droeg de socialistisch georiënteerde regering van Daniel Ortega van
het FSLN (Frente Sandinista para la Liberación Naciona!) de macht over aan presidente Chamorro van de
UNO (Unión Nacional Opositora). De militaire situatie stabiliseerde zich toen min of meer, maar met de
economie ging het in 1990 verder bergafwaarts. Het
bnp daalde opnieuw, de inflatie bedroeg 13.000%
per jaar en de buitenlandse schuld steeg naar 8,5
miljard dollar, ofte wel 2.250 dollar per hoofd van
de bevolking, het hoogste ter wereld.
Toch hebben in de afgelopen jaren zowel de Sandinisten als de UNO al maatregelen getroffen die
moesten leiden tot stabilisatie, dat wil zeggen vermindering van de inflatie, en aanpassing, zijnde
vermindering van het tekort op de betalingsbalans.
Nicaragua moest echter niet alleen een antwoord
vinden op deze typisch Latijnsamerikaanse problemen van inflatie en betalingsbalansonevenwichtigheid. Ook de Sandinistische ‘gemengde economie’
droeg bij aan de problemen en moest dientengevolge worden gewijzigd. Nicaragua kreeg daarbij met
vergelijkbare problemen te maken als Oosteuropese
landen die bezig zijn hun economieën te hervormen.
In dit artikel bespreek ik het hervormings- en aanpassingsbeleid in Nicaragua, zowel dat van de Sandinistische regering in 1988 en 1989 als dat van de
UNO-regering in 1990 en 1991. De vraag is in hoeverre het economische systeem is gewijzigd (hervorming), en of dit beleid tot een verbetering van de betalingsbalans (aanpassing) en een vermindering van
de inflatie (stabilisatie) zal kunnen leiden. Maar ook
de gevolgen voor economische groei en inkomensverdeling komen aan bod. Eerst schets ik de uitgangssituatie, om aan te geven waarom hervorming,
stabilisatie en aanpassing nodig waren.
180
Gemengde economie
De Sandinisten erfden in 1979 een kleine, open economie. Voor de export was het land voornamelijk afhankelijk van enkele agrarische produkten: koffie,
katoen, suiker, vlees en bananen. Dank zij hoge prijzen voor deze produkten groeide de Nicaraguaanse
economie snel, vooral in de jaren vijftig en zestig.
Slechts weinig mensen profiteerden van deze groei.
Het grootste deel van de bevolking leefde in armoede op het platteland en in de krottenwijken van de
steden, verstoken van basisvoorzieningen
als water,
elektriciteit, onderwijs en gezondheidszorg.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de
nieuwe regering was dan ook het verminderen van
de inkomensongelijkheid.
Sociale voorzieningen als
huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg
zouden
worden uitgebreid. De reële lonen moesten op peil
blijven, mede door subsidies op eerste levensbehoeften. Ook wilden de Sandinisten de afhankelijkheid van het buitenland verminderen door deze te
spreiden over meer produkten en meer landen, en
door te investeren in de verwerking van agrarische
produkten. De staat zou het grootste deel van die
investeringen voor zijn rekening nemen.
Voor de uitvoering van dit programma voerde de
regering-Ortega een ‘gemengde economie’ in. Zij
nationaliseerde de banken, de buitenlandse handel,
en de bezittingen van de Somoza-clan. De rest van
de economie bleef in particuliere handen. Maar de
overheid greep op vele manieren in de particuliere
sector in. De staat wees de deviezen voor importen
centraal toe. Ook de meeste binnenlands geproduceerde intermediaire goederen werden centraal toebedeeld. Het monetaire beleid was passief: wanneer
de reële grootheden waren vastgesteld, voldeden
• De auteur is universitair docent internationale
economische betrekkingen
aan de Economische Faculteit van de
Rijksuniversiteit Limburg.
de banken automatisch aan de financieringsbehoefte van overheid en producenten.
Oe staat stelde de
lonen vast en de prijzen die producenten voor hun
goederen en diensten konden vragen.
Een groot deel van de economie was door deze
maatregelen in feite onderworpen
aan een systeem
van centrale planning!. Dit gold in ieder geval voor
bedrijven die volgens de regering een hoge prioriteit hadden: grotere ondernemingen
in de industrie
en exportbedrijven
in de landbouw. Deze bedrijven
hadden een zachte budgetbeperking2:
prijzen en inkomens speelden voor hen nog maar een beperkte
roL omdat ze altijd wel kredieten konden krijgen als
dat nodig was. Het gevolg was dat ze een onverzadigbare vraag uitoefenden op geïmporteerde
en binnenlands geproduceerde
produktiemiddelen.
grondstoffen en halffabrikaten. Oe prijzen van de door
hun geproduceerde
goederen werden laag gehouden, waardoor de vraag veel groter was dan het aanbod. Bedrijven konden alles afzetten wat ze wilden:
er \vas sprake van verkopersmarkten.
Als gevolg
daarvan verminderde de interne efficiëntie in bedrijven en de kwaliteit van de produkten. De bedrijven
opereerden niet in een ‘demand-constrained
system’, zoals in een kapitalistische economie, maar in
een ‘resource-constrained
system.5
Kleinere bedrijven hadden minder toegang tot goedkope buitenlandse inputs en kredieten. Ze hadden
een hardere budgetbeperking,
maar ze opereerden
ook in een verkopersmarkt.
Tegelijk was er nauwelijks controle over hun prijzen. In de vrije sector waren de prijzen dan ook al gauw veel hoger dan de
officiële.
Gedurende de periode 1980-1982 lukte het nog de
verschillende doelstellingen te realiseren. Reële lonen en winstmarges van particuliere producenten
bleven op peil, sociale voorzieningen werden uitgebreid, en de overheid begon een omvangrijk investeringsprogramma op te zetten. Macro-economisch
evenwicht kon echter ook toen al niet gehandhaafd
worden. De betalingsbalans vertoonde een tekort,
en ondanks toegenomen belastinginkomsten
was
ook de overheidsbegroting
niet in evenwicht. Maar
dank zij omvangrijke buitenlandse hulp was de inflatie nog relatief laag: gemiddeld 23% per jaar.
Vanaf 1983 brachten de door de Verenigde Staten
gefinancierde contra’s steeds meer schade toe aan
de economie en dwongen ze de regering een groot
leger in stand te houden. Daar kwam in 1985 (voor
suiker al vanaf 1982) nog een handelsembargo
van
de VS bij. dat eveneens een grote verliespost betekende. Deze factoren maakten het nog moeilijker
macro-economische
stabiliteit te handhaven. De inflatie begon dan ook toe te nemen, en prijscontroles
hadden steeds minder effect.
Vanaf 1983 zette de economische groei zich om in
een daling, en werden de onevenwichtigheden
steeds groter. Het verschil tussen lage (gesubsidieerde) importwisselkoersen
en hoge exportkoersen
werd elk jaar groter. Zo lag in 1987 de importkoers
voor de meeste ‘inputs’ op 70 cordoba’s voor een
dollar en was de gemiddelde exportkoers 6.000 cordoba’s. Dit werd monetair gefinancierd. Toch waren
de exportsubsidies
niet hoog genoeg, en jaarlijks liepen de exporten terug (zie tabel 1). Een tweede oorzaak voor de verslechterende
betalingsbalans was
de zachte budget beperking, die zorgde voor een
ESB 19-2-1992
1985
1986
1987
1988
1989
1990
350
940
-590
-830
290
860
-560
-800
330
990
-660
-860
240
720
-480
-850
290
550
-260
-530
320
630
-310
-620
4,9
5,8
6,3
7,2
8,1
8,6
78
89
7
76
4
97
61
62
Betalingsbalans (mln, $)
Exporten
Importen
Handelsbalans
Lopende rekening
Externe schuld (mrd, $)
Quotiënten, in
%
Te betalen rente/export
Betaalde rente/export
13
11
Bronnen: ECLAC
(Economic Commission for Latin America and the Caribbean), Economie survey of Latin America and tbe Caribbean 1988, deel 2,
Evolution by countries: Nicaragua, Santiago, 1989; en ECLAC,Statistical
yearbookfor Latin America and tbe Caribbean 1990, Santiago, 1990,
grote vraag naar importen en een verminderde efficiëntie bij de exportproduktie.
De investeringsquote
was in al die jaren 0981-1987)
hoog, namelijk ongeveer 20% van het bnp. Het
grootste deel van de investeringen waren grote
staatsprojecten. Deze hadden echter een lange opbouwtijd en hun verwachte rendement was dubieus4. Tegelijkertijd deelde de staat nauwelijks dollars toe voor importen van reserve-onderdelen
en
vervangingsinvesteringen,
waardoor de bestaande
produktiecapaciteit
achteruit ging. Het begrotingstekort nam toe, en vanaf 1985 bezuinigde de regering
op subsidies voor eerste levensbehoeften
en namen
de uitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg
niet langer toe. Maar deze bezuinigingen hadden
weinig effect omdat de uitgaven voor defensie bleven stijgen. In 1987 bedroeg het overheidstekort
17% van het bnp (zie tabel 2)5
Doordat de inflatie toenam en prijscontroles steeds
minder effect hadden, begonnen de reële lonen te
dalen. Daar stond tegenover dat er ruime winstmarges in de handelssector te behalen waren. Ook de
arbeidsmarkt begon daarom op die van een centraal
geleide economie te lijken, met desastreuze gevolgen voor de produktie. In de officiële sector was er
een vraagoverschot naar arbeid en was de produktiviteit laag. Daarnaast was er een uitgebreide informele sector.
Tabel 1. Enkele indicatoren
van de externe sector van
Nicaragua,
1985-1990
1. Zie A.G. Dijkstra, industrialization
in a mixed economie order, a system-comparative study ofthe industrialization polie)’ of Nicaragua, Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen, 1988.
2. ‘Soft budget constraint’: zie J. Kornai, Economics of shortage. North Holland. Amsterdam, 1980.
3. J. Kornai. Resource-constrained versus demand-constrained systems, Econometrica, vol. 47, nr. 4, juli 1979, blz.
801-819.
4. Zie A. Argüello, E. Croes en N. Kleiterp, Acumulación y
transformación, Nicaragua 1979-1985, INIES,Managua,
Cuadernos de investigación, nr. 3, 1988.
5. De kredietverlening voor de grote investeringsprojecten
was hierin nog niet begrepen (deze bedroeg 4,5% van het
bnp in 1987), evenmin als de monetarisering van het verschil tussen invoer- en uitvoerkoersen (in 19876% van het
bnp). Zie M. Arana, Nicaragua: estabilización, ajuste y
estrategia económica, 1988-89. in: M. Arana, R. StahlerSholk, C. Vilas, Politieas de ajuste en Nicaragua, reflexiones sobre sus implicaeiones estratégicas. CRIES,Managua,
Cuadernos de Pensamiento Propio, 1990. blz. 9-62.
181
1985
In % van bnp
Uitgaven
Belastinginkomsten
Financieringstekort
1986
1987
1988
1989
1990
56
28
23
50
28
18
42
25
17
45
19
26
9
7
2
25
11
14
Financiering van bet tekort in % van totaal
Intern
Extern
96
4
92
1
100
0
86
6
50
50
Bronnen: Voor 1985-1988: ECLAC, op.cit., 1989; en voor 1989 en 1990: IHCA
(Instituto Histórieo Centroamericano),
Hacia donde nos lIeva la politica eeonómica de la UNO?, Envfo, februari 1991.
Tabel 2. Nicaragua: enkele
indicatoren
van de overheidsjinanciën,
1985-1990
Zo werden de doelstellingen van economische
groei en vermindering van de onafhankelijkheid
niet gehaald en had de regering de inkomensverdeling volstrekt niet meer in de hand. Wel ‘slaagde’
men erin een particuliere sector te handhaven, zij
het dan dat deze aan het dekapitaliseren was. Het
betalingsbalanstekort
was groot en er heerste hyperinflatie. Afgezien van de oorlog, waren de belangrijkste oorzaken van deze problemen:
– de regering streefde te veel doelstellingen na
(handhaving reële lonen, uitbreiding sociale voorzieningen, handhaving winstmarges particuliere
sector, staatsinvesteringen,
en later ook defensie)
waardoor er sprake was van overbesteding;
– in- en uitvoersubsidies, overige subsidies en prijscontroles hadden de relatieve prijzen verstoord;
hierdoor verminderde de allocatieve efficiëntie
van de economie, hetgeen onder andere tot een
chronisch betalingsbalanstekort
leidde;
veel staats- en particuliere bedrijven hadden een
zachte budgetbeperking
en opereerden in een
‘resource-constrained
system’, wat leidde tot een
lage efficiëntie en kwaliteitsvermindering.
Sandinistische
aanpassing in 1988 en 1989
Het doel van de Sandinistische aanpassing was in
de eerste plaats het corrigeren van de relatieve prijzen door een forse devaluatie, het afschaffen van
multipele wisselkoersen, en het liberaliseren van de
meeste prijzen. In de tweede plaats zou de inflatie
moeten verminderen (stabilisatie) door het verminderen van de overheidsuitgaven,
het verlagen van
de reële lonen en het verminderen van de kredietverlening6
De aanpassingsmaatregelen
van de Sandinistische
regering leken in feite enigszins op een standaard
IMF-pakket: een devaluatie en een vermindering
van de binnenlandse absorptie. Op korte termijn is
een daling van de produktie als gevolg van een dergelijk aanpassingsbeleid
onvermijdelijk. In Nicaragua was een recessie nog waarschijnlijker en was
het ook moeilijker de inflatie te verminderen. In de
eerste plaats omdat, evenals in Oosteuropese landen, de prijsverstoringen heel groot waren. Het
abrupt invoeren van wereldmarktprijzen
zou het
grootste deel van de produktie onrendabel maken.
Om de produktie te kunnen aanpassen waren gerichte investeringen noodzakelijk. Maar, en dat was
het tweede probleem, het land moest een belangrijk
ingrediënt missen waar andere landen tijdens een
aanpassingsproces
meestal wel over beschikken,
namelijk buitenlandse kredieten7. In Nicaragua was
182
het IMF niet bij het aanpassingsbeleid
betrokken, en
ook kreeg het land geen leningen van andere internationale financiële instellingen. De hulp van westerse regeringen was eveneens minimaal. Om een
nog grotere recessie te voorkomen, voerden de Sandinisten het aanpassings- en stabilisatiebeleid minder strikt uit, wat natuurlijk de kans op beteugeling
van de inflatie kleiner maakte. In feite werd het de
Sandinistische regering onmogelijk gemaakt een succesvol aanpassingsbeleid
te voeren.
Toch voerde de regering de correctie van de prijzen
grotendeels uit. Na de eerste grote devaluatie volgden vele kleinere, om de wisselkoers aan te passen
aan de voortgaande binnenlandse prijsstijgingen. Alleen de prijzen van voedselgewassen
(maïs, bonen,
rijst) bleef de regering laag vaststellen. Dit hing samen met de eveneens zeer lage lonen. De (voor het
merendeel kleine) boeren die deze voedselgewassen verbouwen kregen wel met kostenstijgingen te
maken, en konden daardoor hun kredieten niet terugbetalen.
Ook met het bestrijden van de overbesteding werd
een begin gemaakt. De reële lonen daalden in 1988
met maar liefst 70% (zie tabel 3). De vermindering
van de overheidsuitgaven
verliep minder voorspoedig: deze namen in 1988 absoluut wel af, maar in
procenten van het bnp nog niet (zie tabel 2). Er
kwam een einde aan de verkopersmarkten.
Terwijl
in voorgaande jaren produkten al verkocht waren
voordat ze een winkel konden bereiken, lagen nu
de schappen vol. In 1989 herstelden de reële lonen
zich enigszins. De overheidsuitgaven
namen toen
duidelijk af, mede dank zij het vredesproces.
De recessie sloeg hard toe: het bnp daalde in 1988
met 10,9%. Vooral de industrie kreeg zware klappen
door de toegenomen kosten en het gebrek aan binnenlandse vraag8 Heel veel kleine bedrijven konden geen beroep doen op staatskredieten en moesten sluiten. Toch waren er ook bedrijven die zich
gingen aanpassen aan de veranderde prijsverhoudingen. Ze gingen efficiënter produceren en kregen
meer oog voor kwaliteit. In 1989 namen voor het
eerst sinds de Sandinistische machtsovername de industriële exporten toe. De inflatie bereikte in 1988
echter een recordhoogte (tabel 3). In 1989 nam de
inflatie af, maar bleef hoog. De produktie daalde opnieuw, zij het minder dan in 1988. De handelsbalans
verbeterde, maar dit kwam vooral door een daling
van de importen als gevolg van de recessie (tabel 1).
Het meer marktconforme beleid had geleid tot grotere inkomensverschillen.
Bedrijven die winst konden
maken op binnen- of buitenlandse markten betaalden hoge salarissen. Bij andere bedrijven daalden
de lonen of kwamen mensen op straat te staan. Ook
de informele sector had zwaar te lijden onder de in-
6. Zie voor een uitgebreidere
analyse: Geske Dijkstra,
Industrialization in Nicaragua, policy and practice in a
mixed economy, Westview Press. Boulder, 1992 (te verschijnen).
7. Mozambique bij voorbeeld, waar het aanpassingsbeleid
zich ook concentreerde
op prijscorrecties, kreeg leningen
van IMF en Wereldbank. Zie S. Kyle, Economie reform and
armed conflict in Mozambique, World Development, vol.
19, nr. 6, juni 1991, blz. 637-649.
8. IHCA (Instituto Histórico Centroamericano),
More on
the economy, and more needs to be done, Envio, november 1988, blz. 13-21.
stortende vraag, waardoor de mogelijkheden
om in
(straat)handel wat bij te verdienen nu zeer beperkt
waren. De werkloosheid
steeg.
Aanpassing
volgens
de UNO
Tijdens de verkiezingscampagne
in 1990 had de
UNO beloofd in twee maanden de nog steeds zeer
hoge inflatie te zullen bedwingen. De groei van de
geldhoeveelheid
zou worden beperkt door vermindering van de overheidsuitgaven
en beperking van
de kredietverlening.
Andere programmapunten
waren de privatisering van de banken en andere staatsbedrijven en een liberalisering van de buitenlandse
handel. De hervormingen
zouden dus veel verder
gaan dan bij het aanpassingsbeleid
van de Sandinisten. Agrarische exporten zouden worden bevorderd.
Voor een resolute uitvoering van dit programma ontbrak echter de politieke basis. Intern is de UNO
vaak verdeeld, aangezien de partij een coalitie is
van veertien verschillende partijen, van communistisch tot uiterst rechts. Het FSLN heeft dan wel de
verkiezingen verloren maar toch 40% van de stemmen gekregen. In het parlement vormen de Sandinisten dus een factor van betekenis. Bovendien zijn
er nog vele met het FSLN verbonden organisaties actief (vakbonden, vrouwenorganisatie
enzovoort).
De dominante stroming binnen de UNO, de conservatieve partij van presidente Chamorro, streeft ernaar met de Sandinisten tot overeenstemming
te komen over de hoofdlijnen van het te voeren beleid.
De ‘ups en downs’ waarmee dit gepaard gaat hebben hun invloed op de economie.
Het jaar 1990 betekende in sommige opzichten een
stap terug. De inflatie nam weer toe, evenals het
overheidstekort.
Dit laatste was voor een deel nog
de schuld van de oude regering, die tijdens de verkiezingscampagne
en in de twee maanden tussen
de verkiezingen en de machtsoverdracht
bij voorbeeld de ambtenarensalarissen
verhoogden.
De
UNO probeerde weliswaar de salarissen weer te verlagen en ambtenaren te ontslaan, maar door verzet
van de Sandinistische vakbonden lukte dit niet. Intussen ging de UNO wel nieuwe mensen benoemen, waardoor het apparaat zelfs nog uitbreidde.
Ook het aanpassingsproces
werd aanvankelijk veronachtzaamd. Ondanks wekelijkse devaluaties raakte de cordoba weer behoorlijk overgewaardeerd
tot
meer dan 100% aan het einde van het jaar9 Deze
wisselkoers had tot gevolg dat de exportstimulansen
die in de vorige twee jaren waren gecreëerd, teniet
werden gedaan. Importen werden weer gestimuleerd en namen toe (zie tabel 1).
De regering-Chamorro
voerde, met het oog op de inflatiebestrijding, wel een ander kredietbeleid.
In de
stad werd de financiering aan kleine bedrijven nog
verder beperkt. Kredietverlening
aan grotere bedrijven, meestal ter financiering van achterstallige renteen aflossingsverplichtingen,
werd nog wel voortgezet. Maar in december 1990 moest toch het eerste
grote industriebedrijf zijn poorten sluiten. Kennelijk
werd de budgetbeperking
voor deze bedrijven harder. De kredieten voor de grote investeringsprojecten van de staat werden volledig stopgezet. Landbouwexporteurs
kregen wel op grote schaal krediet.
Dit was geen onverdeeld succes, want door de voor
exporteurs ongunstige wisselkoers in 1990, kon
slechts 30% van hen het krediet terugbetalen.
E5B 19-2-1992
1985
Groei bnp
Groei bnp per hfd.
Inflatie 0000%)
Groei reële lonen
Index 0980=100)
-4,1
-7,3
0,3
-17
76
1986
-1,0
-4,3
0,7
-26
56
1987
-0,7
-4,0
1,4
12
62
1988
1989
-11,0
-14,0
33,0
-71
17
-2,9
-6,1
1,3
140
42
1990 ’80-’90
-5,5
-8,8
13,0
75
72
-17
-41
Bronnen: ECLAC,op.cit., 1989; en ECLAC,op.cit., 1990.
Met de privatisering van staatsbedrijven werd een
voorzichtig begin gemaakt. In 1991 kon een eerste
particuliere bank zijn poorten openen, naast de
staatsbanken.
Particuliere exporten werden mogelijk in 1991, en in 1990 was importeren al veel gemakkelijker en goedkoper dan in de jaren daarvoor.
Deze importliberalisering
had een negatief effect op
de produktie voor de binnenlandse
markt, vooral
die van voedselgewassen
en van produkten als kleding en schoenen.
Het bnp daalde in 1990 met 5,5%. De landbouwproduktie daalde met 5% en de industrieproduktie
met
8%. De vergroting van de inkomensverschillen
die
onder de Sandinisten al was ingezet, ging door in
1990. Wel trad een verschuiving op. Het beleid was
gunstig voor importeurs en handelaren, en ook voor
werknemers in de collectieve sector. Aan het eind
van het jaar bleek de koopkracht van de gemiddelde ambtenaar veel hoger dan in 1989 (zie tabel 3).
Kleine boeren, en werknemers en eigenaren van
kleine industriële bedrijven gingen er daarentegen
sterk op achteruit. Velen van hen werden werkloos
of stapten over naar de handel, waarvoor in 1990
dank zij de – bij sommigen – verbeterde koopkracht
wel enige ruimte was. Tegelijk verslechterden
onderwijs- en gezondheidszorgvoorzieningen
snel onder
de nieuwe regering. Dit heeft al geleid tot een omvangrijke mazelenepidemie,
iets wat onder de Sandinisten niet is voorgekomen.
Kan 1990 in economisch opzicht als een verloren
jaar beschouwd worden, in politiek opzicht had de
UNO enige winst geboekt. Door de toegenomen
werkloosheid en armoede, en de dreiging van nog
meer banenverlies vooral bij de overheid en in
staatsbedrijven,
was de macht van de oppositionele
vakbonden geslonken. Het zou nu gemakkelijker
zijn de lonen te verlagen. Bovendien was er nu ook
wat meer buitenlandse hulp beschikbaar. De Amerikaanse regering had weliswaar in 1990 $ 300 miljoen beloofd, maar het grootste deel daarvan werd
pas in 1991 overgemaakt. De samenwerking met de
Sandinisten en het feit, dat nog steeds een Sandinist
aan het hoofd staat van het leger, staan uitbreiding
van Amerikaanse hulp in de weg.
Begin maart 1991 kondigde de regering een nieuw
pakket maatregelen af, gericht op het bestrijden van
de inflatie en het verminderen van het betalingsbalanstekort. Dit pakket omvatte opnieuw een grote
devaluatie (400%) en een vermindering van de overheidsuitgaven vooral door reële loonsverlagingen.
De prijzen van enkele basisgoederen
en diensten
werden centraal vastgesteld. Hoewel er nauw con-
Tabel 3. Enkele
macro-economische indicatoren van
Nicaragua
1985-1990, in
procenten
9. Zie IHCA (Instituto Histórico Centroamericano), Hacia
donde nos lleva la politica económica de la UNO?, Envio,
nr. 111, februari 1991, blz. 20.
183
tact was met IMF en Wereldbank over dit pakket,
kwamen deze instellingen nog niet met kredieten
over de brug. Pas in september zijn de eerste leningen toegezegd.
Ondanks enkele stakingen lukte het de koopkracht
van de werknemers in de publieke sector te verminderen 10 Als gevolg van de maxi-devaluatie stegen
de prijzen in maart gemiddeld met 297%. In april
nam de inflatie af tot 5%, en in mei en juni was er
zelfs sprake van deflatie, namelijk van respectievelijk 6 en 7%11 Tot november heeft de munteenheid
in ieder geval z’n externe waarde behouden. De devaluatie is gunstig voor de exporten. Importen zuIlen echter niet veel worden afgeremd, omdat tegelijk de invoertarieven verder werden verminderd.
Een evenwicht op de betalingsbalans is daarom nog
ver weg.
Voor het bereiken van deze monetaire stabiliteit was
het zeer belangrijk dat de regering via de hulp van
de VS over voldoende dollars beschikte om de pariteit van de cordoba ten opzichte van de dollar te
handhaven. Een andere factor was de overeenkomst
met de Sandinistische vakbeweging. Gedurende
twee maanden zou de vakbeweging afzien van looneisen, om het pakket een kans te geven te slagen.
Ook daarna bleef de goede verstandhouding
tussen
de Sandinisten en de regering Chamorro min of
meer gehandhaafd. Een derde factor was het directe
ingrijpen van de overheid zelf in de prijzen van 25
produkten. Dit kostte de overheid echter wel meer
subsidie-uitgaven en minder belastinginkomsten 12.
In enkele opzichten valt het stabilisatiebeleid van
de re~ering Chamorro te kenschetsen als ‘heterodox,l . Prijzen, lonen en de wisselkoers worden
beheerst. Essentieel voor het slagen van een heterodox stabilisatiebeleid is echter dat het overheidstekort vermindert. In Nicaragua wordt aan deze laatste voorwaarde niet voldaan. Tot nu toe heeft dit
geen inflationaire effecten gehad omdat het gefinancierd werd met buitenlandse hulp, maar het is de
vraag of dit zo zal kunnen blijven.
Ook in een ander opzicht wordt het heterodoxe beleid niet consequent toegepast: het monetaire beleid is orthodox, zoals blijkt uit de hoge reële rente
en de stringente kredietvoorwaarden.
Niet alleen
kleine bedrijven zijn daarvan de dupe, maar ook
wordt de doelstelling van stimulering van agrarische
exporten daarmee ondergraven. Het verleende landbouwkrediet in de belangrijke zaaimaand mei was
dit jaar bij voorbeeld 36% minder dan het jaar daarvoorH Dit kredietbeleid zal de produktie verder
doen dalen.
Perspectieven
De Sandinisten hadden wel de steun van de bevolking om een aanpassingsbeleid
te voeren, maar beschikten niet over internationale steun waardoor
succesvolle aanpassing onmogelijk was. De UNO
slaagt er met moeite in de binnenlandse voorwaarden te creëren voor een aanpassingsbeleid,
maar beschikt wel over de noodzakelijke buitenlandse hulp.
Een eerste stabilisatie is nu bereikt.
Maar behalve dat het de vraag is of de stabilisatie
blijvend is, is het ook de vraag of het aanpassingsbeleid van de UNO tot groei en een verbetering van
de betalingsbalans kan leiden. Het restrictieve
kredietbeleid zorgt voor onvoldoende stimulering
184
van de produktie, ook de exportproduktie,
en de
verlaging van de invoerbelasting doet de importen
toenemen. Het gebrek aan financiering en Je toenemende importen zullen ook op grote schaal tot kapitaalvernietiging leiden bij de produktie voor de binnenlandse markt. De produktie zal daarom meer
dalen Jan nodig is om stabilisatie en aanpassing te
bereiken.
Ook de gevolgen van dit beleid voor Je laagste inkomensgroepen
zullen ernstiger zijn. Veel kleine
boeren en handwerkslieden
zullen werkloos worden. Alhoewel Je reële lonen meer daalden’ onder
de Sandinisten, hadden de armsten in ieder geval
nog toegang tot basisvoorzieningen
als onderwijs
en gezondheidszorg.
Terwijl de armen armer worden, zullen de rijken door de privatiseringen en
liberaliseringen rijker worden. De toenemende
werkloosheid leidt ertoe dat vroegere kleine producenten bereid zijn tegen een laag loon seizoenarbeid te verrichten in de exportlandbouw.
De regering lijkt alle kaarten te zetten op grote particuliere
producenten, die met eigen kapitaal de produktie
van katoen, koffie en suiker weer ter hand moeten
nemen. Maar behalve dat de vooruitzichten op Je
wereldmarkt voor deze produkten (met uitzondering wellicht van koffie) dubieus zijn, kan het niet
anders of dit model zal ook de binnenlandse sociale
spanning weer doen toenemen.
In vergelijking met de laatste jaren van de fSLN-regering, heeft de CNO wel meer kans op internationale hulp. Maar deze hulp zou gebruikt moeten worden voor het stimuleren van – de merendeels kleine
– producenten van voedselgewassen voor de binnenlandse markt, en van middelgrote en kleine producenten in de industrie, méér dan nu gebeurt. Wat
de systeemhervorming
betreft is het positief dat de
budgetbeperking
van producenten harder is geworden, maar de liberalisering van de economie is te
ver doorgeschoten. Dit geldt vooral voor de buitenlandse handel. Na jarenlange bescherming van de
binnenlandse produktie leidt het snelle athreken
daarvan tot kapitaalvernietiging en werkloosheid op
grote schaal. Invoertarieven zouden meer geleidelijk moeten worden verlaagd en een blijvende controle over de agrarische exporten kan worden gebruikt voor het op peil houden van onderwijs en
gezondheidszorg.
Geske Dijkstra
10 Met 10 Ã 20%. Latin America Week!)’ Report. 23 mei
1991.
11. Zie Latin America Week~)’ Report. 20 juni 1<;<;1 Latin
en
America Economy ê- Business. augustus 1991.
12. Zie IHCA. Qué esperar del plan económico: reactivación 0 recesión’. Enl’ÃŽo. nr. 117. juli 1991. blz. 19.’jO.
13. Dornbusch en Simonsen definiëren een heterodox sta.
bilisatieprogramma
als het beheersen van lonen en prijzen.
een vaste wisselkoers. en het terugdringen van het over.
heidstekort. in combinatie met een toename van het nominale geldaanbod. Dit laatste is mogelijk doordat de inflatievermindering de vlucht in andere activa vermindert en dus
de geldvraag doet toenemen. Zie R. Dornbusch en .\I.H. Si.
monsen. !njlation stabi/izatirJII witb incomespo/ic)’ Silpport. Group of Thirty. “‘ew Vork. 1987.
14. O. Neira. A las puertas del ajuste. Pensamientu Propio.
juli 1991. blz. 16.19.