Ga direct naar de content

Herformulering van het werkloosheidsprobleem

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 13 1983

All Couranl

Herformulering van
het werkloosheidsprobleem
A. F. VAN ZWEEDEN

Als het probleem van de werkloosheid
niet kan worden opgelost door de economic te stimuleren en evenmin door te matigen, dan blijft er niets anders over dan het
probleem te herformuleren. De slinkende
hoeveelheid werk meet dan worden aanvaard en beter verdeeld over de mensen die
willen werken. Niet de werkloosheid is in
deze benadering het probleem, maar een
onjuiste verdeling van de beschikbare hoeveelheid werk. Deze gedachtengang, die in
opmerkelijk korte tijd vrijwel gemeengoed
is geworden onder de vertegenwoordigers
van werkgevers, werknemers, wetenschap
en overheid, vinden we in het proefschrift
Beslnitvorming in crisistijd waarop L. J. H.
van Spengler, raadsadviseur van de minister-president, is gepromoveerd tot doctor
in de sociale wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Van Spengler snijdt
in dit interessante werkstuk het vraagstuk
aan hoe het komt dat oplossingen steeds
vaker problemen zijn gaan scheppen en dat
wij soms precies het tegengestelde bereiken
van wat wij willen. Hij ontwerpt een crisistheorie die kan verklaren waarom in
deze tijd sprake is van een toenemend aantal crisisdreigingen en wat kan worden gedaan om deze dreigingen te beantwoorden.
De financieel-economische crisis, die hij
aan het slot van zijn dissertatie behandelt,
vertoont de gevaarlijke dynamiek van elkaar versterkende crisisprocessen. Zoals bij
elke crisisdreiging kunnen die processen
niet worden beheerst en ten goede gekeerd
door alleen de symptomen te bestrijden.
Die bestrijdingsmethoden roepen juist averechtse gevolgen op.
In zijn proefschrift geeft Van Spengler
blijk van een dialectische denktrant die we
bij economen van professie, die zich met de
oplossing van economische vraagstukken
bezighouden, vaak missen. Als het waar is
dat elke opeenvolgende crisis van het industriele kapitalisme voortkwam uit overvloed, zoals de Franse socialist Fourier al
in 1825 opmerkte, dan zou de economische wetenschap misschien zelfs zijn kernprobleem — de schaarste — moeten herformuleren. Ook de crisis van de jaren
tachtig werd veroorzaakt door de daaraan (
voorafgaande onbeheerste groei. Het antwoord op de terugval in economische bedrijvigheid was altijd de overvloed, die
daar de oorzaak van was, in te perken door
kapitaalvernietiging. Na sanering van de
overcapaciteit konden dan voorwaarden
ESB 20-4-1983

worden geschapen voor hervatting van de
tijdelijk onderbroken opgaande lijn. Meer
dan bij welke voorgaande depressie ook.
begint nu het inzicht te dagen dat het heel
moeilijk zal zijn om aan die voorwaarden
te voldoen. Het industriele kapitalisme
lijkt de grenzen van zijn expansiemogelijkheden in de breedte te hebben bereikt.
Volledige werkgelegenheid moet, als eerste doelstelling van het economisch beleid.
voorlopig onbereikbaar worden geacht. Algemeen wordt erkend dat het op dit ogenblik, zo min als in de nabije toekomst, mogelijk is voldoende volletijdsbanen te
scheppen om het groeiende arbeidsaanbod
te absorberen. Arbeidstijdverkorting wordt
daarom gezien als het enige middel om
door herverdeling van werk een sociaal
aanvaardbare oplossing te vinden. Niettemin is inmiddels een nieuwe discussie op
gang gekomen waarin vooral economen
aan het woord komen die betwijfelen dat
algemene arbeidstijdverkorting een oplossing kan bieden voor de economische crisis. Sommigen menen dat het probleem alleen maar anders wordt verdeeld. Aangezien arbeidstijdverkorting gepaard moet
gaan met evenredige inlevering van loon
ontstaat er een dating van het netto besteedbare inkomen die via kringloopeffecten tot verlies van werkgelegenheid kan leiden. De sterke onderbezetting van de capaciteit in de bedrijven zal niet door een algemene arbeidstijdverkorting worden verbeterd.
Bij de onderhandelingen over arbeidsduurverkorting in de bedrijfstakken en ondernemingen blijken ondernemers met
succes te streven naar flexibele arbeidstijden, waardoor schommelingen in het produktieniveau beter kunnen worden opgevangen en de produktiviteit (link kan stijgen. De doorbreking van de veertigurige
werkweek — waar de werkgevers zich tot
voor kort met hand en land tegen verzetten
— blijkt de ondernemers onvermoede mogelijkheden te bieden om de arbeidstijden
beter af te stemmen op de bedrijfsgang en
tegelijkertijd de arbeidsvoorwaarden meer
te individualiseren en te differentieren. Of
zoals M. M. Bakker, algemeen secretaris
van de FME, zei op een studiebijeenkomst
van het Nederlands Centrum van directeuren: ,,Door de starre veertigurige werkweek te doorbreken en flexibele werktijden
in te voeren kan de bedrijfstijd rationeler
worden vastgesteld en kan de werktijd snel-

ler worden aangepast aan het werkaanbod
en kan veel meer deeltijd worden toegepast. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het rendementsherstel”.
Maar hoe staat het met de gewenste herverdeling van arbeid? Het Sociaal en Cultureel Planbureau dat uitgaat van de veronderstelling dat, indien aan een aantal
randvoorwaarden wordt voldaan, volledige
herbezetting mogelijk is bij 10 en zelfs bij
20% arbeidstijdverkorting, geeft toch ook
een restrictie aan die te denken moet geven. Het bureau acht arbeidstijdverkorting
namelijk in de eerste plaats een geschikt
middel voor mensen met een middelbare of
hogere oplciding. In 1981 hehoorde ca.
35% van de werkzameberoepsbevolkingtot
die categoric, terwijl maar 12% van de
werklozen daartoe kon worden gerekend.
In 1981 zou een algemene arbeidstijdverkorting mogelijk zijn geweest als alle
vrijkomende arbeidsplaatsen voor middelbare en hoger opgeleiden door werklozen
en werkzoekenden waren bezel. Een dergelijke verkorting van de arbeidstijd zou
overigens maar ten hoogste 45% van de lager opgeleide werklozen soelaas hebben
kunnen bieden.
Conclusie: arbeidstijdverkorting vermindert dus vooral de werkloosheid onder
de hoger opgeleiden. Het probleem is niet
dat arbeidstijdverkorting wordt belemmerd
door fricties — die zich bij een werkloosheid van 1 miljoen nauwelijks zullen voordoen — maar dat het instrument het best
bruikbaar is voor een elitegroep met opleidingen die zijn afgestemd op werk in de
kwartaire sector of op leidinggevende functies in de tertiaire sector.
Hebben wij met herverdeling van arbeid
het probleem van de werkloosheid zodanig
geherformuleerd dat een sociaal aanvaardbare oplossing in zicht komt? Ik denk dat
die vraag alleen met het nodige voorbehoud bevestigend kan worden beantwoord.
A. F. van Zwcedcn

347

Auteur