Ga direct naar de content

H.M. Hirschfeld: in de ban van de macht

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 28 2005

H.M. Hirschfeld: in de ban van de macht
Aute ur(s ):
M.M.G. Fase (auteur)
De auteur is emeritus hoogleraar monetaire economie aan de UvA en voomalig onderdirecteur en hoofd wetenschappelijk onderzoek van De
Nederlandsche Bank. mmg.fase@wxs.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4451, pagina 42, 28 januari 2005 (datum)
Rubrie k :
Recensie
Tre fw oord(e n):

Hans Max Hirschfeld is van de begin jaren dertig tot en met de oorlog een spilfiguur geweest in de vormgeving van de Nederlandse
economische politiek.
Dit is een bijzonder boek over de in de ogen van velen intrigerende historische figuur Hans Max Hirschfeld (1899-1961). Hij was
secretaris-generaal van Economische Zaken sinds 1931 (en later directeur-generaal van het ministerie Nijverheid en Handel) tot zijn
terugtreden na afloop van de Tweede Wereldoorlog in 1945. Het intrigerende voor sommigen is zijn aanblijven tijdens de Duitse
bezetting en het feit dat hij nadien opnieuw belangrijke ambtelijke functies mocht bekleden. Van der Zwan stelt zich ten doel
beeldvorming en feiten omtrent Hirschfeld met elkaar te confronteren in een poging tot historische verklaring van diens optreden. Het
resultaat is in elk geval een boek dat zich laat lezen als een spannend en waargebeurd verhaal uit een door het ‘goed-fout-denken’
getekende dramatische periode in onze geschiedenis. Deze spanning is mede een gevolg van het door Van der Zwan gevolgde procŽdŽ
waarin feiten, scherpzinnige hypothesevorming en voorzichtig getrokken conclusies elkaar ordelijk en soms dwingend opvolgen en
dikwijls voorbeeldig aanvullen.
Ik ontwaarde bij lezing drie grote lijnen in het boek. De eerste is de biografische waarin de persoon van Hirschfeld met een scherp oog
voor sociaal-psychologisch detail wordt getekend. De tweede lijn betreft de wereld waarin Hirschfeld werkte. Die bestond vooral uit het
ambtelijke Den Haag tijdens de Duitse bezetting, maar ook de jaren daaraan voorafgaand. De derde lijn ten slotte is de oordeelsvorming.
Die geschiedt op grond van de feiten die Van der Zwans zorgvuldige reconstructie van Hirschfelds ambtelijk verleden oplevert. Het
opmerkelijke in deze lijn is dat zij eindigt in een soort archimedisch punt van niet geheel weten; van een maar ten dele opgelost raadsel.
Dit is wellicht een beetje teleurstellend voor de lezer die op zekerheid uit is. Aan de andere kant is zo’n eind niet onnatuurlijk als het gaat
om de diepste beweegredenen van iemands handelen. Bij Hirschfeld rest slechts gissen naar deze motieven. De speurtocht ernaar vormt
de kern van deze historische monografie.
Spilfunctie in de economische politiek
De hoofdpersoon is H.M. Hirschfeld, zoon van joodse ouders die zich vanuit Duitsland in 1899 in Rotterdam vestigden. Hier ging hij naar
school om vervolgens economie te studeren aan de nog maar kort bestaande Handelshoogeschool. Daar zou hij in 1922 promoveren op
een proefschrift over het ontstaan van het moderne bankwezen in Nederland. Vanaf 1920 werkte Hirschfeld bij de Rotterdamsche Bank
als persoonlijk assistent van de directie, daarmee in zijn eentje een soort studiedienst avant la lettre vormend. Zo’n werkkring bood hem
vermoedelijk ook ruimschoots de gelegenheid zijn proefschrift te schrijven. Hij zette zijn loopbaan voort bij de Javasche Bank in Batavia,
waar Trip toen president was. In 1931, op 32-jarige leeftijd en als uit de lucht vallend, stelde minister Verschuur van Economische Zaken
hem aan als secretaris-generaal, de hoogste ambtelijke functie op zijn departement. Onder druk van de economische depressie is dat
ministerie dan druk doende zijn greep op het economische leven krachtig te versterken en centrum van belangenbehartiging te worden.
Dat is Hirschfeld op het lijf geschreven en hij verwerft in rap tempo een stevige machtsbasis. Kennis van zaken, de tijdgeest, opbouw
van een doeltreffend netwerk, maar bovenal ‘Wille zur Macht’ liggen hieraan ten grondslag. Van der Zwans analyse laat dit alles met een
dwingende logica overtuigend zien. Opvallend is Hirschfelds monomane orintatie op Duitsland onder veronachtzaming van onze andere
en op dat moment belangrijkste handelspartner Engeland. Raadselachtig is dit ijveren zeker, maar volgens Van der Zwan bieden
Hirschfelds perfecte beheersing van de Duitse taal – hij is kind van Duitse immigranten – en zijn gebrekkige vaardigheid in het Engels een
mogelijke verklaring. Geheel bevredigend is die verklaring niet en men is geneigd ook hier een belang achter te zoeken. Dit zou dat van de
Rotterdamse zakenwereld van die tijd kunnen zijn die Hirschfeld werd geacht mede te behartigen. In zijn Duitsgezindheid was Hirschfeld
in elk geval consequent, zonder daarbij overigens de Nederlandse belangen uit het oog te verliezen, want dat deed hij nimmer. Dit gold
ook een andere opvallende karaktertrek van Hirschfeld, zo stelt dit boek: hij kon nauwelijks tegenspraak dulden en vergat tegenwerking
niet gemakkelijk. Hij kon overigens ook charmant in de omgang zijn zonder in staat te zijn vrienden te maken. Hirschfeld bleef ongehuwd
en genoot met volle teugen van het ambtelijk werk waarin zijn ongetwijfeld bijzondere bekwaamheden ten volle tot hun recht kwamen. De
hamvraag van dit boek is of hij hierbij, door aan te blijven tijdens de bezettingsjaren, niet over de schreef is gegaan. Een andere vraag,
die niet als zodanig gesteld wordt, is of Hirschfeld niet de gevangene was van de tijdsomstandigheden. Dat roept echter onmiddellijk de
vraag naar de vrije wil op, maar zo ver gaat Van der Zwan niet.
Omstreden beleidsambtenaar
Zonder twijfel waren de feitelijke omstandigheden van betekenis, evenals de manier waarop Hirschfeld erop inspeelde en die wijze was
zonder twijfel gis. In elk geval maakte dat hem tot een succesvol en in de ogen van velen omstreden beleidsambtenaar. V mei 1940
r

werden die omstandigheden getekend door de werelddepressie en de van slag geraakte internationale handel waarin protectie en
valutaschaarste de toon zetten en bilaterale handelsakkoorden aan de orde van de dag waren om deze impasse te doorbreken. In
Nederland was dit bij uitstek het terrein van Buitenlandse Zaken. Daar ontbrak echter economische deskundigheid en al gauw verschoof
het zwaartepunt voor het internationale overleg naar het departement van Economische Zaken en Hirschfeld. Hij werd, met instemming
van minister-president Colijn, allengs de spil in het overleg terzake. Opvallend daarbij is – en dit boek signaleert het uitdrukkelijk Hirschfelds groeiende netwerk binnen de Duitse buitenlandse dienst en industrile wereld. Later zou hem, en ook ons land, dat nogmaals
van pas komen. Dit was toen na het vertrek van de regering naar Londen in mei 1940 het landsbestuur in de handen werd gelegd van het
College van secretarissen-generaal. Ook binnen dat college, dat moest samenwerken met de bezettingautoriteiten na het terugtreden van
Generaal Winkelman, verwierf Hirschfeld een gezagvolle stem. De dilemma’s waarvoor deze bestuurders kwamen te staan, waren groot en
de grenzen waren niet altijd scherp. In elk geval zette Hirschfeld zich van harte in om het bedrijfsleven naar corporatistische snit te
organiseren waarbij aan zijn eigen beleidsterrein een machtige rol toeviel. Dit kreeg overigens zijn beslag in de oprechte verwachting
daarmee ook de belangen van de Nederlandse industrie te dienen. Successen waren er zeker, maar in ieder geval kan de vraag gesteld
worden of dit alles de bezetter niet in de kaart heeft gespeeld. Het antwoord dat Van der Zwan op deze vraag geeft, is volstrekt duidelijk
en gestoeld op een zorgvuldige reconstructie van de gebeurlijkheden in die jaren in hun eigen samenhang. Duidelijk is ook dat het enkele
van zijn collega’s waaronder Trip – die naast president van de Nederlandsche Bank ook secretaris-generaal van Financin was – te gortig
werd en zij namen ontslag. Hirschfeld bleef aan om, zoals hij zelf heeft gezegd, erger te voorkomen. Oordelen over deze keuze is moeilijk,
omdat het alternatief zich niet heeft voorgedaan. Alleen een historische reconstructie kan bij wijze van hypothese meer inzicht
verschaffen en dat is de hoofdmoot van dit boek. Hypothesen zijn echter geen feiten, al lijkt dat soms wel zo.
Voordeel van de twijfel
Van der Zwans requisitoir is grondig en dwingend en betreft zowel feiten als veronderstellingen omtrent de motieven van Hirschfelds
handelen. Ook de oordeelsvorming is afgewogen en signaleert vele onduidelijkheden en onzekerheden over wat schuilging achter veel
beleidsmaatregelen en de voorafgaande besluitvorming. Ook de naoorlogse zuiveringscommissie wordt in deze oordeelsvorming
betrokken. Hier stuit Van der Zwan op het opmerkelijke feit dat de voorzitter Fentener van Vlissingen eerder Hirschfelds grote
tegenspeler is geweest, onder andere bij de opzet van de bedrijfsorganisatie tijdens de oorlog. Uiteindelijk werd Hirschfeld gezuiverd en,
na ministerieel ingrijpen, zelfs in de gelegenheid gesteld ontslag te nemen. Dat werd hem eervol verleend. De raadsels blijven echter en
Van der Zwan draagt boeiende hypothesen aan voor de ontrafeling en de afloop ervan. Een eerste gezichtspunt in dat verband is of
behandeling van de zaak Hirschfeld door de bijzondere rechtspraak niet meer voor de hand had gelegen en de duidelijkheid verschaft zou
hebben die men zou wensen. Dit gebeurde echter niet. Als gevolg daarvan vond de behandeling van de zaak Hirschfeld plaats door een
veel minder formeel juridisch werkende zuiveringscommissie. Voorts is het opmerkelijk dat de jood Hirschfeld, evenals zijn ouders en
zuster, op geen enkele wijze last heeft gehad van zijn afkomst. Genoot hij bescherming van hoge Duitse kringen in Berlijn en speelde
daarbij zijn welwillende houding jegens de Duitse belangen vr en tijdens de oorlog een rol? Was Hirschfeld chantabel, mede door de rol
van zijn vader bij het verzamelen van informatie voor Engelsen en Duitsers in de jaren vr het uitbreken van de oorlog? Bestond er
wellicht in regeringskringen een zekere schatplichtigheid jegens Hirschfeld? We weten het niet en zullen het naar alle waarschijnlijkheid
nooit weten, is de onvermijdelijke slotsom van Van der Zwan. Voor lezers die hechten aan een duidelijke conclusie is dat wellicht een
teleurstellend slot. Het siert de auteur echter dat in een zo netelig vraagstuk de zorgvuldigheid het heeft gewonnen van het zwart-witte
oordeel. De brede benadering die daarbij is toegepast met inzichten uit allerhande disciplines, is sympathiek. Wel kan men de vraag
stellen of iets meer analyse van vergelijkbare gevallen niet nuttig zou zijn geweest voor een scherper beeld van Hirschfeld in zijn
historische context. Want hij was natuurlijk geen geheel opzichzelfstaand geval. Ook getuigenissen – er zijn vast nog archiefstukken uit
die tijd – van zijn collega’s uit zijn beginjaren op ez zouden wellicht iets meer licht hebben kunnen werpen op deze raadselachtige
topambtenaar, die in de slangenkuil der ambtelijke wereld ongetwijfeld niet alleen maar vrienden heeft gemaakt. Interessant zou ook
geweest zijn na te gaan wat de uitkomst zou zijn geweest van een virtuele strafzaak tegen Hirschfeld of ontbraken daarvoor de gronden
destijds? Kortom, het raadsel Hirschfeld blijft, maar dit boeiend geschreven en grondig gedocumenteerde boek – over kwaliteit van dit
laatste zal de beroepshistoricus vermoedelijk strenger oordelen – maakt op overtuigende manier duidelijk dat Hirschfeld een gisse figuur
was die men vooralsnog het voordeel van de twijfel moet gunnen. Een heel andere vraag ten slotte is of hier sprake is van een echte
biografie in de zin die kenners van dit genre als Romein of Dresden bedoelen, om maar te zwijgen over de eisen die Angelsaksische ‡ la
Strachey traditie op dit gebied stelt (Romein, 1946; Dresden, 2001; Strachey, 1918). Immers, Hirschfeld overleed in 1961 en over die laatste
zestien jaar van zijn leven vernemen we bijna niets en dat acht ik een ernstige lacune. Als biografie blijft dit boek vooralsnog dan ook
nog onaf. Als historische beschrijving van een tijdvak uit Hirschfelds leven verdient het echter alle lof.
Martin Fase
Literatuur
Dresden, S. (2001) Over de biografie. Amsterdam; Meulenhof.
Romein, J. (1946) De Biografie. Amsterdam; Ploegsma.
Strachey, L.G. (1918) Eminent Victorians, Londen.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs