Ga direct naar de content

Efficiëntie boven water

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 28 2005

Efficiëntie boven water
Aute ur(s ):
E. Dijkgraaf, S.A. van der Geest en M. Varkevisser De auteurs zijn verbonden aan seor-ecri, Erasmus Universiteit Rotterdam. dijkgraaf@few .eur.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4451, pagina 34, 28 januari 2005 (datum)
Rubrie k :
Marktw erking
Tre fw oord(e n):

Benchmarking heeft de efficiëntie van de drinkwatersector in de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Het introduceren van
ingrijpendere vormen van marktwerking ligt niet voor de hand.
Enkele jaren geleden bleek uit onderzoek dat er sprake was van aanzienlijke verschillen in efficiëntie tussen de Nederlandse
drinkwaterbedrijven. Introductie van marktprikkels zou het drinkwater goedkoper maken (Dijkgraaf et al., 1997a). Gezien de goede
kwaliteit van het drinkwater, de hoge leveringszekerheid en het maatschappelijk belang van beide werd in 1997 geadviseerd om geen
ingrijpende vormen van marktwerking, zoals aanbesteding of concurrentie, toe te passen.
Benchmarking zou voldoende prikkels opleveren om de kosten te verminderen, terwijl de huidige structuur van de sector intact kon
blijven. Ondertussen is door overheid en sector inderdaad gekozen voor een systeem van benchmarking. De vraag die in dit artikel
centraal staat, is of als gevolg hiervan een trendbreuk zichtbaar is in de ontwikkeling van de efficiëntie.
Om de relatieve efficiëntiescores van de drinkwaterbedrijven te bepalen, hebben we diverse kostenfuncties geschat. Vervolgens kijken
we wat het tijdspatroon is van de efficiëntiescores en toetsen we of de efficiëntieontwikkeling na 1997 een andere is dan daarvoor.
Methode
Voor het schatten van kostenfuncties bestaan verschillende methoden. De belangrijkste zijn Data Envelopment Analyse (dea), Corrected
Ordinary Least Squares (cols) en Stochastische Frontier Analyse (sfa). Aangezien aan elk van deze methoden specifieke voor- en
nadelen kleven, hebben we ze in ons onderzoek alledrie gebruikt. 1 Hierdoor wordt tevens duidelijk in hoeverre een oordeel over de
prestaties van de sector afhangt van de gebruikte onderzoeksmethode.
Voor de analyse hebben we gebruik gemaakt van de database die Accenture in opdracht van de vewin heeft opgebouwd, aangevuld met
gegevens uit de jaarverslagen van individuele bedrijven. Zodoende beschikken we voor de jaren 1992 tot en met 2002 over gedetailleerde
(kosten)gegevens van veertien waterbedrijven. 2 Hierbij laten we de niet-watergebonden kosten buiten beschouwing. Dit betekent dat
de resultaten louter betrekking hebben op het deel van de kosten van waterbedrijven dat direct gerelateerd is aan de productie en
levering van drinkwater.
Vergelijken
Schatting van de efficiëntiescores vereist dat bedrijven onderling vergelijkbaar zijn. We hebben de beschikbare gegevens daarom
gecorrigeerd voor alle relevante boekhoudkundige verschillen tussen bedrijven. Zo zijn de kapitaalkosten zoveel mogelijk gecorrigeerd
voor verschillen in afschrijvings- en waarderingssystematiek en voor de gekozen financieringsstructuur en het financieringsmoment.
Incidentele kosten hebben we zoveel mogelijk uit de kosten verwijderd, aangezien we primair geïnteresseerd zijn in de reguliere kosten
van waterbedrijven. Dit geldt eveneens voor landelijke en provinciale belastingen. De kosten zijn reëel gemaakt zodat we ze in de tijd
kunnen vergelijken.
Vervolgens moet gecorrigeerd worden voor alle niet-beïnvloedbare factoren die kostenverschillen tussen bedrijven veroorzaken. 3 Uit
eerder onderzoek (Dijkgraaf et al., 1997b) blijkt dat het hierbij onder andere gaat om verschillen in inputs (bijvoorbeeld grondwater versus
oppervlaktewater), de zuiveringsinspanning die geleverd moet worden, de dichtheid van het netwerk, de ouderdom van de infrastructuur,
de verschillende soorten water die geleverd worden en de verdeling van de afzet over verschillende typen klanten. In tabel 1 is het effect
van de niet-beïnvloedbare factoren op de totale kosten weergegeven. tabel 1

Tabel 1. Schattingsresultaten niet-beïnvloedbare factorena
Coëfficiënt
aantal technische aansluitingen
per eenheid productie
aantal administratieve aansluitingen
per technische aansluiting

t-waarde

0,30

3,53

0,12

1,00

netlengte per eenheid productie
stabiliteit bodem
zuiveringsinspanning
levering aan grote klanten
levering aan middelgrote klanten
levering niet-drinkwaterb
gebruik grondwater
gebruik oevergrondwater
gebruik natuurlijk duinwater
gebruik geïnfiltreerd duinwater
ouderdom activa

0,24
0,61
-0,12
0,04
0,03
-0,21
-0,005
-0,000
0,011
0,004
0,36

4,74
1,38
-4,38
1,62
0,99
-0,95
-3,99
-0,10
4,54
3,82
3,81

a Schattingen in logaritmen voor de te verklaren variabele en de eerste zeven niet-beïnvloedbare factoren. De hier gepresenteerde
cols-schattingsresultaten zijn gebaseerd op een translog-kostenfunctie met de productie (mln. m3 drinkwater, engros en
huishoudwater), de kapitaalvoet en loonvoet als argumenten.
b Als percentage van het totaal.

Sectorontwikkeling kostenefficiëntie
Analyse van de kosten van de Nederlandse drinkwaterbedrijven – gecorrigeerd voor de productieomvang, de inputprijzen en de nietbeïnvloedbare factoren – leert dat er een duidelijk patroon waarneembaar is in de efficiëntieontwikkeling. Figuur 1 laat de door ons
geschatte efficiëntieniveaus voor de sector als geheel zien.
Onafhankelijk van de gehanteerde schattingsmethodiek blijkt uit figuur 1 dat de kostenefficiëntie van de drinkwatersector in ons land
sinds 1997 aanzienlijk en significant is verbeterd. Ook de omvang van de totale efficiëntiewinst die gedurende de periode 1997-2002 is
behaald, verschilt nauwelijks tussen de drie methoden: 9 procent voor cols, 9 procent met sfa en 12 procent voor dea. Ook andere
specificaties leiden nauwelijks tot andere resultaten: de hoogte van de geschatte efficiëntiewinst in deze periode ligt gemiddeld tussen de
8 procent en 11 procent. 4 In 1997 voorspelden we dat de introductie van marktwerking in de watersector op lange termijn minimaal een
efficiëntieverbetering van 9 tot 15 procent zou kunnen opleveren (Dijkgraaf e.a., 1997a en 1997b). Een belangrijk deel daarvan blijkt nu
reeds te zijn gerealiseerd. 5 figuur 1

Figuur 1. Efficiëntiescore van de drinkwatersector als geheel, 1992-2002
Op het eerste oog verwachten we dat deze verbetering van de efficiëntie vooral is toe te schrijven aan de operationele kosten. Deze zijn
immers relatief snel te beïnvloeden door het management. Onze schattingsresultaten bevestigen deze hypothese: de
efficiëntieverbetering bij de operationele kosten is groter dan bij de kapitaalkosten. Gezien de vertraging waarmee een verbeterde
efficiëntie van de kapitaaluitgaven zichtbaar wordt in verlaagde afschrijvingen en rentekosten, impliceert dit dat de reeds behaalde
efficiëntiewinst de komende jaren nog verder kan oplopen.
Conclusie
Er bestaat ons inziens geen directe aanleiding om de drinkwatersector ingrijpend te hervormen. Niet alleen hebben de waterbedrijven hun
kostenefficiëntie binnen de huidige institutionele vormgeving al aanzienlijk weten te verbeteren, ook zou een ingrijpende hervorming het
hoge niveau van leveringszekerheid en de goede drinkwaterkwaliteit schade kunnen toebrengen. We juichen het dan ook toe dat het
kabinet onlangs heeft gekozen voor “een systeem van decentraal toezicht met verplichte prestatievergelijking om de doelmatigheid van
waterleidingbedrijven te waarborgen” (Tweede Kamer, 2003-2004).
Dit is natuurlijk alleen zinvol als verdere verbetering van de efficiëntie mogelijk is. De ontwikkeling in recente jaren maakt aannemelijk dat
dit potentieel inderdaad aanwezig is. Ook de huidige discussies in de watersector (Waterspiegel, 2004) duiden er geenszins op dat de
maximaal haalbare efficiëntieverbetering nu al is bereikt. Voor de levensvatbaarheid van benchmarking is het van groot belang dat
voldoende bedrijven blijven bestaan, omdat een adequate prestatievergelijking anders niet mogelijk is. De laatste jaren is sprake van een

fusietendens. Als deze zich verder doorzet, zou dat de werking van benchmarking kunnen frustreren. De hieruit voortvloeiende nadelen
zouden wel eens groter kunnen zijn dan de vermeende voordelen van fusies.
Elbert Dijkgraaf, Stéphanie van der Geest en Marco Varkevisser
Literatuur
Blank, J.L.T. & P.M. Koot (2004) Zuinig met water: een empirisch onderzoek naar de efficiëntie van de bedrijven in de drinkwatersector.
Tijdschrift voor Openbare Financiën, 2, 51-62.
Coelli, T. & S. Perelman (1999) A comparison of parametric and non-parametric distance functions: with application to European railways.
European Journal of Operational Research, 117(2), 326-339.
Dijkgraaf, E., E. van de Mortel, M. Varkevisser, R. de Jong, A. Nentjes &
D. Wiersma (1997a) Meer marktwerking maakt het water goedkoper. esb,
22 oktober 1997, 796-800.
Dijkgraaf, E., R. de Jong, E.G. v.d. Mortel, A. Nentjes, M. Varkevisser,
D. Wiersma (1997b) Mogelijkheden tot marktwerking in de Nederlandse watersector. Ministerie van Economische Zaken, Den Haag.
Dijkgraaf, E., R.F.T. Aalbers, S.A. van der Geest, T. Post en M. Varkevisser (2004) Efficiëntie boven water: een analyse van de
efficiëntieontwikkeling van de Nederlandse drinkwatersector. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
Tweede Kamer, Wijziging van de Waterleidingwet (eigendom waterleidingbedrijven). Brief van Staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vergaderjaar 2003-2004, 28 339, nr. 20.
Waterspiegel (2004) Benchmark special, november.

1 Zie Coelli & Perelman (1999) voor een bewijs dat dit de beste aanpak is. De auteurs danken Thierry Post voor het aanleveren van de
dea-scores.
2 Voor vier waterbedrijven zijn onvoldoende gegevens beschikbaar, zodat deze niet in de analyse zijn betrokken.
3 Ook Blank en Koot (2004) hebben in een recent artikel efficiëntiescores bepaald voor de Nederlandse drinkwaterbedrijven. Zij schatten
een productiemodel met afzet als productiemaatstaf. Aangezien zij echter niet corrigeren voor verschillen in niet-beïnvloedbare factoren
die tussen de bedrijven bestaan, komen zij tot (onrealistisch) lage efficiëntiescores. Dat zij geen duidelijke verbetering van de efficiëntie
vinden, is consistent met onze resultaten, aangezien hun onderzoeksperiode tot 2000 loopt en de efficiëntieverbetering pas vanaf 2001
goed zichtbaar is.
4 Deze toetsing is gedaan door jaardummies in de ols-schatting op te nemen. Alternatieve modellen met een algemene trend voor alle
jaren en een specifieke trend voor de jaren vanaf 1997 laten zien dat in alle gevallen een trendbreuk meetbaar is in 1997.
5 Een alternatieve verklaring hiervoor is technologische vooruitgang.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs

Categorieën