Grijs volk, groen kapitaal
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4290, pagina 25, 12 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Zelfs een neergang van de wereldconjunctuur zal niet kunnen verhinderen dat arbeid steeds meer een beperkende factor wordt voor de
economische groei in Nederland. Als mogelijke oplossing wordt door velen bepleit om oudere werknemers langer te laten werken 1.
Vorige week pleitte de secretaris-generaal van Economische Zaken er in dit blad zelfs voor overwerk fiscaal te stimuleren en een
langere werkweek te faciliteren 2. Terecht werd opgemerkt dat de wens naar vrije tijd deels wordt verklaard door een grote
maatschappelijke voorkeur en deels doordat keuzes ter zake worden gemaakt binnen het kader van bestaande instituties. De laatste
passen zich traag en schoksgewijs aan. Als voorbeeld uit het verleden zou de emancipatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kunnen
dienen: in de zestiger jaren van de vorige eeuw begon de emancipatiebeweging maar de emancipatie op de arbeidsmarkt lijkt nog niet
afgerond.
Werd in de magere jaren die achter (overigens waarschijnlijk ook voor) ons liggen, uittreding gesponsord via gesubsidieerde
vroegtijdige pensionering om de werkloosheid te bestrijden, thans worden financiële maatregelen uit de kast gehaald om werknemers
langer te laten participeren of te laten herintreden 3. En zoals de stimulering van uittreding duur en niet al te rendabel was, zo lijken ook
financiële douceurtjes voor wie langer willen doorwerken in de meeste gevallen niet het gewenste resultaat te hebben.
Gemiddeld zullen de oudere werknemers van nu, de geboortengolfgeneratie van rond 1946, ouder worden dan hun vaders en moeders
omdat ze welvarender en gezonder leven. Hun te verdisconteren pensioentijd is dus langer. Dit compenseert de met het langer werken
verloren vrije tijd in meer of mindere mate. Maar het institutionele kader waarbinnen keuzes worden gemaakt, zorgt ervoor dat
werknemers meestal niet kiezen voor langer werken. De ouderen van nu zijn gewend geraakt aan de mogelijkheden van de vut. Bij hen
leeft de gedachte dat het normaal is om ruim voor het zestigste levensjaar te stoppen met werken. Al gepensioneerden hebben vaak
normatief ingegeven verplichtingen als vrijwilligerswerk en mantelzorg. Zijn ze dus eenmaal uitgetreden dan is reïntegratie nog moeilijker.
Aangezien deze generatie groot en over vijf à zes jaar rond de zestig lentes jong is, is haast echter geboden.
Op de lange termijn geldt voor instituties in hogere mate dat ze zodanig kunnen worden omgevormd dat oudere werknemers buigen voor
prikkels om langer te blijven werken. Ook later zullen veel oudere werknemers echter vaak kiezen voor het zo snel mogelijk uittreden uit
het arbeidsproces. Enerzijds nemen bij de verwachte relatieve stijging van de draaglast ten opzichte van de draagkracht onder het
omslagstelsel de pensioenpremies toe. De ruimte om zelf te sparen voor prepensioen wordt daardoor beperkt. Anderzijds worden de
mogelijk-heden om zonder tussenkomst van de overheid te sparen voor het pensioen, groter indien de welvaart stijgt. De overheid ten
slotte treedt dan wel niet uit maar wel terug, en deze trend zal zijn weerslag hebben in pensioenland: er zal ook bij gelijkblijvende welvaart
steeds meer gespaard worden via private partijen. Een bijkomend probleem is dat degenen met de hoogste pensioenaanspraken vaak
degenen zijn met de grootste hoeveelheden menselijk kapitaal en de hoogste productiviteit, en vice versa.
Zolang vroeg uittreden gefaciliteerd wordt, zullen werknemers er gebruik van maken. Wil de overheid de participatie werkelijk verhogen,
dan zal ze vroegtijdige pensionering concreet moeten ontmoedigen.
De stelling van Marx dat slechts arbeid productief kan zijn is gelukkig reeds lang achterhaald. Dat de arbeidsproductiviteit in Nederland
omhoog kan lijkt waarschijnlijk maar er zou ook gekeken kunnen worden naar kapitaal. Aangezien van kapitaal met meer zekerheid dan bij
arbeid kan worden vastgesteld wat het effect is van investeren, dient de keuze voor kapitaal zich aan. Daarbij gaat het vooral om hogere
vervangingsinvesteringen. Hierdoor wordt elke jaargang gemiddeld sneller vervangen, zodat de technologische ontwikkeling dichter op
de voet kan worden gevolgd. Vooral voor ict zouden dergelijke subsidies effect kunnen hebben vanwege de rappe technologische
ontwikkeling in deze sector.
De verwachte snelle loonontwikkeling heeft minder akelige consequenties als de factor arbeid een kleiner deel van de kostprijs inneemt.
Bovendien geven hoge lonen de ondernemer prikkels om arbeid door kapitaal te vervangen. Hierbij moet wel bedacht worden dat ook
zulke keuzes worden gemaakt binnen een institutioneel kader (bijvoorbeeld ontslagbescherming). Tevens is het de vraag of de verhoging
van de totale kostprijs door snelle loonontwikkeling kan worden gecompenseerd door het goedkoper maken van kapitaal. Verlaging van
de belastingen op kapitaal verdient de voorkeur aangezien deze marktverstoringen opheft in plaats van ze te creëren.
Als de factor arbeid veroudert, kan de factor kapitaal worden verjongd om de technologische ontwikkeling dichter op de voet te volgen.
Aldus te genereren productiviteitswinsten hebben meer kans van slagen dan doorwerksubsidies. Mensen zijn nu eenmaal geen
machines
1 Zie bijvoorbeeld F.A.G. den Butter en C.A. Hazeu, Doorgroei arbeidsdeelname mogelijk? , ESB, 8 september 2000, blz. 684-686.
2 J.W. Oosterwijk, Nieuwe bronnen van welvaartsgroei , ESB, 5 januari 2001, blz. 4-7.
3 Zie bijvoorbeeld B.M.S. van Praag, De oudjes doen het nog best , ESB, 22 december 2000, blz. 1039.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)