Ga direct naar de content

Gezinsmigratie volgt vooral op arbeidsmigratie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 29 2023

In 2020 kwamen er 49.000 reguliere migranten (geen asielzoekers) van buiten de Europese Unie (EU) naar Nederland. Daarvan kwam 24 procent om te werken, 26 procent om te studeren, en bestond 43 procent uit gezinsmigratie. Voor 7 procent gold een overig motief. Het nieuwe Dashboard Arbeidsmigratie van het Centraal Bureau voor de Statistiek splitst deze gezinsmigratie voor het eerst verder uit.

De meeste gezinsmigratie (27 procent) ontstaat doordat een Nederlander zonder migratieachtergrond (of statushouder) een partner of andere gezins­leden naar Nederland laat komen (‘gezin: overig’ in de figuur). Ook na arbeidsmigratie volgt er veel gezinsmigratie. Met elke tien arbeidsmigranten komen er zes gezinsmigranten mee. Voor de kennismigrantenregeling geldt zelfs dat op elke migrant er bijna één gezinslid meekomt. Voor studiemigranten is het aantal gezinsleden dat meekomt verwaarloosbaar.

Als je de vergezellende gezinsmigranten meetelt met de arbeidsmigratie, dan komt het aandeel hiervan in de totale migratie van buiten de EU uit op bijna veertig procent. Zo bezien is arbeidsmigratie de belangrijkste bron van migratie van buiten de EU.

Het feit dat er veel gezinsmigranten meekomen met arbeidsmigranten is van belang voor het inschatten van de kosten en baten van arbeids­migratie. Het aantrekken van arbeidsmigranten leidt door de meegekomen gezinsmigranten bijvoorbeeld tot een groter beslag op de schaarse woon-, zorg- en onderwijsvoorzieningen.

Daarnaast is het belangrijk om het arbeidspotentieel van de meegekomen gezinsmigranten optimaal te benutten. Volgens het Dashboard arbeidsmigratie ligt het aandeel werkenden onder de meegekomen gezinsleden van arbeidsmigranten op 24 procent. Dat is veel lager dan de participatiegraad onder andere gezinsmigranten. Ook als er rekening gehouden wordt met het grotere aandeel studerende kinderen onder de meekomende gezinsmigranten blijft deze conclusie overeind.

Daar staat tegenover dat de met arbeidsmigranten meereizende gezinsmigranten die wel actief op de arbeidsmarkt zijn, het daar beter doen dan andere gezinsmigranten. Het aandeel dat meer dan dertig uur per week werkt, ligt op 63 procent, tegen 45 procent voor de overige gezinsmigranten. Het aandeel met een uurloon boven de 20 euro ligt op 53 procent, tegen 23 procent voor de overige gezinsmigranten.

Categorieën

Plaats een reactie