ECOIMOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Geleide loonpolitiek
Het is volgende week precies vijf jaar geleden dat in dit
blad door de hoogleraren Van den Doel, De Galan en
Tinbergen een pleidooi werd gehpuden voor de herinvoering van een geleide loonpolitiek 1). In dat geruchtmakende artikel leggen de auteurs uit waarom de (toen al)
nopdzakelijk geachte loonmatiging niet op vrijwillige
basis tot stand zal komen. Met behulp van het model van
het z.g. prisoners’ dilemma”, wordt getracht aan te geven
dat een collectieve doelstelling als loonmatiging niet kan
worden gerealiseerd bij een vrijblijvende, gedecentraliseerde besluitvorming. Dat komt omdat het gedrag van
de burgers wordt gekenmerkt door opportunisme (de
anderen matigen wel, dus dan hoef ik het niet meer te
doen), en fatalisme (de anderen matigen ook niet, dan
heeft net geen zin dat ik dat wel doe). De essentie van de
theorie van Van den Doel c.s. is dat de burgers in het
algemeen hun individuele invloed op het bereiken van een
collectieve doelstelling verwaarloosbaar klein achten.
Toch zouden de burgers, aldus de drie hoogleraren, best
wat inkomen willen inleveren als daarmee zou kunnen
worden bereikt dat het niveau van de collectieve voqrzieningen zou kunnen worden gehandhaafd, ja zelfs uitgebreid. Want, zo herhaalt Van den Doel telkens weer:
waar staan de mensen voor in de rij? Voor de dokter.
Als puntje bij paaltje komt, kiezen de mensen in de al bijna
klassieke keuze tussen ,,meer prik” of ,,meer onderwijs”,
voor het laatste. Bij een gedecentraliseerde loonvorming
kunnen (en zullen) de burgers die keuze ontgaan door de
kosten van de verzorgingsstaat af te wentelen op de winstinkomens. Deze afwenteling zou kunnen worden voorkomen indien loonmatiging bindend zou worden opgelegd via z.g. ,,democratische dwang”. D.w.z. dat parlement en regering de knoop van het prisoners’ dilemma
zouden moeten doorhakken.
Het pleidooi voor een geleide loonpolitiek heeft indertijd veel kritiek ontmoet. De theorie zou niet kloppen,
(of in ieder geval niet zijn toegesneden op de gecompliceerde praktijk van de loononderhandelingen), het voorstel zou niet acceptabel zijn, of niet uitvoerbaar enz. Bovendien werd getwijfeld aan de juistheid van de stelling
dat de burgers voor meer collectieve goederen zouden
kiezen, ook als dat ten koste zou gaan van de individuele
bestedingsmogelijkheden.
Zo ontstond er een aardige polemiek, omdat Van den
Doel, schijnbaar onvermoeibaar, iedere aanval op het
voorstel beantwoordde met een tegenaanval. En ondanks
het aanvankelijke verzet tegen een nieuwe geleide loonpolitiek kregen Van den Doel c.s. allengs meer medestanders. Onlangs heeft zich zelfs minister Albeda geschaard
bij diegenen die wel wat voelen voor een centrale loonvorming. Althans, zo leek het na een interview dat Trouw
onlangs met de minister had. Volgens Albeda is dat interview echter slecht overgekomen en in een rede in Den
Bosch op 23 februari jl. heeft de minister getracht aan te
geven dat zijn ideeen voor een geleide loonpolitiek wezenlijk anders zijn dan die van Van den Doel c.s., waartegen
hij zich indertijd als hoogleraar sterk heeft afgezet 2).
,,Volledig vrije, gedecentraliseerde loononderhandelingen behoren in de econpmische situatie van vandaag
en morgen niet tot de zinnige mogelijkheden”, zo begint
Albeda zijn poging om een paar dingen recht te zetten.
De minister voegt eraan toe dat dat vaststaat, ,,ook voor
de werkgeversorganisaties en de vakbeweging”. Vermoedelijk denkt Albeda hierbij aan geluiden die binnenskamers kunnen worden opgevangen, want noch werkgeversorganisaties noch de vakbeweging (behalve misschien de Industriebond FNV) hebben openlijk te kennen
gegeven een grotere greep van de overheid op de loonvorming redelijk te vinden 3).
Albeda gaf ook aan waarom volledige vrije onderhandelingen niet meer haalbaar zijn. ,,De verbindingen tussen
loonontwikkeling en overheidsbeleid zijn daarvoor te
groot; en de keuze voor een beleid gericht op werkgelegen1ESB 11-3-1981
heid en handhaving van de koppeling tussen Ipnen en
uitkeringen eist een beheersing van de loonontwikkeling
die met geheel ongebonden arbeidsvoorwaardenonderhandelingen onhaalbaar is”.
De minister vindt niettemin dat de vakbeweging tpch
een substantiate rol moet blijven spelen in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Het gaat erom ,,tot een verantwpord beleid te komen zonder de vrije onderhandelingsruimte te verstikken”. Albeda zit daarmee op dezelfde lijn
als o.a. SER-yoorzitter De Pous. Er moet een kaderstellende, indicatieve aanpak komen op macroniveau, naast
een specifieke aanpak op de lagere niveaus binnen de
grenzen van de aangegeven ruimte.
Maar hoe groot is die ,,speelruimte” op microniveau?
Volgens Albeda kan er in de bedrijven en de bedrijfstakken worden gedifferentieerd m.b.t. vraagstukken als
loonstructuur, toeslagen voor onaangenaam werk, kwantiteit en kwaliteit van de arbeid, en knelpunten op de
arbeidsmarkt. Maar het lijkt me dat uiteindelijk de marges voor de onderhandelingen zeer gering zullen zijn. Het
toeyal wil dat Albeda vorige week heeft gedreigd met een
gerichte loonmaatregel om te voorkomen dat bij ECT in
Rotterdam de 2% korting op de prijscompensatie van de
loonmaatregel zou worden omgezet in arbeidstijdsverkorting. Voor Albeda ging het daarbij niet alleen om de
vraag of ECT de loonkostenstijging die met de arbeidstijdverkorting gepaard zou gaan wel zou kunnen betalen,
maar zeker ook om het gevaar van de beruchte ,,olievlekwerking”. Een succes bij ECT zal zeker overslaan naar
andere bedrijven in de Rotterdamse haven, en waarschijnlijk ook daarbuiten.
Het is deze olievlekwerking die kenmerkend is voor het
arbeidsvoorwaardenoverleg in Nederland. Telkens weer
blijkt dat werknemersvertegenwoordigers niet zpzeer het
rendement van het eigen bedrijf of de eigen bedrijfstak als
uitgangspunt nemen voor de loononderhandelingen,
maar kijken naar de resultaten die collega-onderhandelaars elders, in vaak sterkere bedrijfstakken, hebben behaald. Toen vorig jaar de bonden bij Philips en Hopgovens met succes het herstel van de automatische prijscompensatie hadden binnengehaald, kon worden voorspeld dat er daarna geen cao meer zou worden afgesloten
waarin niet het herstel van de prijscompensatie zou zijn
opgenomen. Dit mechanisme blokkeert vrijwel elke
mogelijkheid om de spanning die er bestaat tussen de
mogelijkheden op macroniveau en de ruimte op microniveau op te lessen.
Sinds de invoering van de vrije loonpolitiek (en in feite
ook al daarvoor) worstelt men met de vraag hoe de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners intact kan
worden gehouden, terwijl tpch de overheid op grpnd van
haar eigen verantwoordelijkheid de mogelijkheid moet
hebben om in te grijpen in de loonvorming. Vooralsnog is
er geen werkbare oplossing gevonden. Er is ook m.b.t. de
lonen een ad hoc beleid gevoerd, waarin nu eens de sociale
partners vrij konden onderhandelen, dan weer de overheid ingreep (of trachtte in te grijpen) als de loonontwikkeling uit de hand dreigde te lopen. Weliswaar zou het
nu van groot belang zijn indien op vrijwillige basis de
ruimte op microniveau zou kunnen worden afgestemd
op de macroruimte, maar gezien de geringe onderhandelingsmarges kunnen we daarover beter niet veel illusies
maken.
T. de Bruin
1) Prof. dr. J. van den Doel, prof. dr. C. de Galan en prof. dr.
J. Tinbergen, Pleidooi voor een geleide loonpolitiek, ESB,
17 maart 1976, biz. 264-268.
2) Die poging lijkt niet geslaagd. Zie ook Jose Toirkens, Wil
minister Albeda nu toch geleide loonpolitiek?, NRC Handelsblad, 26 februari jl.
3) Onlangs heeft drs. Wijffels, secretaris van het NCW, zich nog
uitgesproken tegen inmenging van de overheid in de loonvorming.
229