All Courant
Geen links alternatief
A. F. VAN ZWEEDEN
Een van de grote verschillen tussen de
economische depressie van de jaren tachtig
en die van de jaren dertig is het ontbreken
van een links alternatief. In de vooroorlogse jaren van werkloosheid en malaise ontstond niet alleen het Plan van de Arbeid als
alternatief voor de aanpassingspolitiek van
de confessioneel-liberale regeringscoalities,
er werd ook een begin gemaakt met een reorganisatie van het economisch bestel en
met een zekere marktordening. In die jaren
werden al de grondslagen gelegd van de naoorlogse maatschappelijke instituties — ik
denk aan de Hoge Raad van de Arbeid die
als een voorloper kan worden beschouwd
van de Sociaal Economische Raad. In de
jaren na de oorlog werd op basis van een
sociaal-politiek compromis tussen de belangrijkste politieke en maatschappelijke
stromingen de verzorgingsstaat opgetuigd
die lange tijd als het definitieve antwoord
op de vraagstukken van armoede en werkloosheid werd beschouwd. Het ,,linkse alternatief van de kapitalistische markteconomie, waarin de overheid een centrale
functie vervulde, werd ge’incorporeerd in
een gemengde economische orde die op een
compromis van markteconomie en globale
besturing berustte.
Er wordt ook nu — als in de jaren dertig
— een economendiscussie gevoerd. Het
onlangs verschenen SER-advies over het
sociaal-economische beleid op middellange termijn getuigt daarvan. De inhoud van
die discussie, waarbij de belangengroepen
van werkgevers en werknemers nauw betrokken zijn, kan niet pregnanter worden
samengevat dan Duisenberg deed bij de
openbare behandeling van dat advies in de
SER. Hij zei dat de problematiek van het
kiezen van het optimale beleidspakket
wordt gereduceerd tot het afwegen van de
voor- en nadelen van allerlei combinaties,
varierend tussen een grote dosis loonmatiging annex een grote dosis ombuigingen en
in het geheel geen loonmatiging annex een
veel minder grote dosis ombuigingen. Ook
in het politieke debat gaat het om variaties
met meer of minder ombuigingen en om de
vraag in welk tempo het fmancieringstekort van de overheid moet worden teruggedrongen zonder tegelijkertijd een deflatoire
spiraal van dalende bestedingen te ontketenen.
In het Tweede-Kamerdebat van december, waarin f. 3,4 mrd. aan bezuinigingen
in de sociale uitkeringen en een verhoging
van de werknemerspremies aan de orde
waren, trad Den Uyl op als leider van een
linkse oppositie die niet voor een funda38
menteel andere aanpak pleitte, maar voor
een andere dosering van de lastenverdeling. Hij zei dat de regering een ontoelaatbaar eenzijdig bezuinigingsbeleid voert dat
onverbiddelijk zal leiden tot een verdere teruggang van de binnenlandse bestedingen.
Bert de Vries, de fractievoorzitter van het
CDA, wist aan te tonen dat de verschuiving in de lastenverdeling die de PvdA bepleit een bestedingseffect van niet meer
dan 0,1% zal opleveren. Het alternatief
van de PvdA voor de bezuinigingen was
een getrouwe kopie van het verdelingsplan
dat de drie vakcentrales het kabinet hadden voorgelegd bij de besprekingen in de
Stichting van de Arbeid.
Het feit dat,,links” — waaronder ik versta de sociaal-democratische partijen en de
vakbeweging — het antwoord schuldig
blijft op de economische crisis moet worden verklaard uit onmacht om de onzekerheden van een turbulente omgeving tegemoet te treden. Tegenover het simpele recept van ,,rechts” — terugdringing van de
collectieve sector om ruimte te maken voor
de markteconomie — vermag ,,links” niet
meer het tegenovergestelde te stellen, omdat het beslag van de collectieve uitgaven
op de nationale middelen al de 70% daarvan nadert. In de tegenwoordige crisis
komt ,,links” zich zelf tegen in de vorm
van een overbelast overheidsapparaat dat
geen middelen meer heeft voor een stimulerend beleid.
Een heldere denker als Piet Vos, econoom van de Industriebond FNV, sloeg in
zijn pre-advies voor de Vereniging voor de
Staathuishoudkunde de spijker op de kop
toen hij schreef dat het antwoord nu moet
worden gegeven door organisaties die hun
huidige vorm en inrichting kregen in een
periode met zeker schijnende economische
groei. ,,In de confrontatie met onzekerheden blijken die organisaties rigide en de opvattingen in de besluitvorming verdeeld.”
Vos zag heel goed in dat dit zich uit in defensief gedrag, of het nu om ondernemingen, werkgeversorganisaties, vakbonden of
politieke partijen gaat. Graven de werkgevers zich in de stelling van de markteconomie in, de vakbonden verschansen zich in
defensieve posities om de laatste verworvenheden van de verzorgingsstaat te verdedigen.
In Die Zeit van 24 december noemt
Nina Grunenberg de Duitse vakbonden
,,de laatste conservatieve bolwerken in
onze maatschappij”. ,,Zij hebben hun zelfbewustzijn gevormd onder voorwaarden
van een economische groei die er niet meer
is. Maar aan hun geloof zullen ze zo lang
vasthouden tot ze een nieuwe rol hebben
gevonden — en die is vooralsnog niet te
zien.” Grunenberg komt tot de conclusie
dat de Duitse vakbeweging niet voorbereid
is op de crisis en er dus ook geen antwoord
op heeft.
De vakbonden hebben oud-bondskanselier Helmut Schmidt, die met hen moest regeren, tot wanhoop gedreven met hun onverschilligheid tegenover de veranderde
economische omstandigheden en hun onmacht of onwil om conclusies te trekken
uit de verkeerde ontwikkelingen van de sociale politiek. Den Uyl heeft dezelfde ervaring opgedaan toen hij met ,,zijn” FNV in
aanvaring kwam over de Ziektewetvoorstellen. Er is een te grote verwantschap tussen de Duitse en Nederlandse sociaal-democratie en vakbeweging om geen parallel
te kunnen trekken. De nieuwe compromissen die in ons land vorm beginnen te krijgen in SER-adviezen en in het akkoord van
19 november 1982 in de Stichting van de
Arbeid belichamen geen duidelijke alternatieven voor de beleidskeus van het ,,managerskabinet” van CDA en WD. Het
SER-advies gaf drie scenario’s aan waaruit
geen keus werd gemaakt. Het Stichtingsakkoord is in de eerste plaats uitdrukking van
het verlangen van de sociale partners om
niet te worden gehinderd in hun onderling
overleg door een al te bemoeizuchtige overheid. Dat akkoord kan een doorbraak betekenen als het wordt gebruikt om tot bevredigende afspraken te komen over herverdeling van beschikbaar werk. Bij het zoeken
naar een nieuw sociaal-politiek compromis kan de betekenis daarvan zijn dat de
sociale partners besluiten zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de werkgelegenheid, in de wetenschap dat de centrale
overheid geen enkele waarborg voor herstel
van volledige werkgelegenheid meer kan
bieden.
A. F. van Zweeden