Ga direct naar de content

Gebroederlijk groeien

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 17 2004

Gebroederlijk groeien
Aute ur(s ):
Jasper Jorritsma (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4442, pagina 431, 17 september 2004 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Met rapporten van imf en oeso in de hand kon minister Jorritsma er in 1999 voor haar Industriebrief van uit gaan dat het sociaaleconomisch beleid “een solide basis” vormde “voor succesvol ondernemerschap” (Ministerie van Economische Zaken, 1999). Groei
hadden we toen al en het beleid was er vooral op gericht om industriële vernieuwing te stimuleren. In de recente Groeibrief van ministers
Brinkhorst en De Geus is het uitgangspunt omgekeerd: de groei moet nu juist weer terugkomen en de basis scheppen voor solide
sociaal-economisch beleid. In de langverwachte Industriebrief van Brinkhorst zal straks worden toegelicht hoe we die groei gaan halen.
In die zin is de recente Groeibrief van ministers Brinkhorst en De Geus de opmaat voor de Industriebrief.
Uitgangspunt van de Groeibrief is dat de arbeidsmarkt dynamisch en activerend moet worden. Ook moeten we het vestigingsklimaat
verbeteren. In de Groeibrief wordt hiertoe ingezet op loonmatiging. De overige factoren die het vestigingsklimaat bepalen, komen aan de
orde in de Industriebrief. Minister De Geus tekent in de Groeibrief voor sociale innovaties die slimmer werken bevorderen (zoals de
levensloopregeling) en voor een dynamische arbeidsmarkt (soepel ontslag), activerende sociale zekerheid (stimuleren van herintreden)
en langer doorwerken.
In het plan van aanpak voor de Industriebrief wordt aangekondigd dat wordt uitgegaan van een brede definitie van industrie: ook aan de
industrie verwante activiteiten als zakelijke dienstverlening (die evenveel werkgelegenheid biedt) worden eronder verstaan. In de
Industriebrief 1999 was nog sprake van industrie- én dienstenbeleid. De keuze voor de bredere definitie wordt niet toegelicht. Wellicht is
het een poging ook in de terminologie aan te sluiten bij een recente mededeling van de Europese Commissie (2004), die ook een dergelijke
brede definitie hanteert. Outsourcing is waarschijnlijk de onderliggende reden voor de gehanteerde brede definitie. De Commissie
signaleert een dalende werkgelegenheid in de industrie en een verschuiving naar de dienstensector. De verschuiving van de industrie
naar de dienstensector komt deels doordat activiteiten die traditioneel bij industriële bedrijven werden uitgevoerd, worden overgedragen
aan aparte bedrijven. Dat heeft geen gevolgen voor de buitenwereld, maar wel voor de statistieken. Het is dan beter de definitie aan te
passen.
De Commissie onderkent ook dat er niet alleen minder mensen in de industrie werken omdat ze uitbesteed worden, maar ook omdat ze
steeds productiever worden. De Commissie ziet dit als onderdeel van een structurele verandering naar een kenniseconomie. Het doel van
het Europese Industriebeleid is het bevorderen van deze structurele verandering naar een kenniseconomie. Zonder een ruimere definitie
van industrie zou dat een eigenaardig industriebeleid zijn.
Met deze definitiekwestie wordt echter een fundamentele dynamiek miskend en daarmee wordt een argument voor loonmatiging over het
hoofd gezien. Als landen rijker worden, speelt het Balassa-Samuelson-effect (Balassa, 1962; Samuelson, 1964). Toegenomen
productiviteit in de industrie leidt ertoe dat lonen stijgen – ook in de dienstensector. Dit is niet alleen een statisch effect over landen,
maar ook een dynamisch effect op de middellange termijn. De oorzaak is dat goederen makkelijker verhandelbaar zijn dan diensten. De
dienstensector kent minder productiviteitsstijging omdat ze arbeidsintensief is. Een stijging van de productiviteit in de industrie (de
sector waar verhandelbare goederen worden geproduceerd) leidt tot een stijging van de lonen in die sector. Doordat deze loonstijging
gepaard gaat met een stijging van de productiviteit, leidt het niet tot een stijging van de prijzen. Omdat arbeid mobiel is tussen de beide
sectoren, gaan ook de lonen in de dienstensector (die niet-verhandelbare goederen voortbrengt) omhoog. In de dienstensector gaat de
loonstijging niet gepaard met een stijging van de arbeidsproductiviteit en nemen de kosten dus toe. Dat leidt – overeenkomstig de wet
van Baumol (1967) – tot een relatieve prijsstijging in de dienstensector.
Hoewel diensten steeds beter verhandelbaar worden, gaat dit effect nog steeds op. Als diensten beter verhandelbaar worden, zou je
verwachten dat de concurrentie van import uit het buitenland toeneemt. Dat zou moeten leiden tot een productiviteitsstijging. Daarvan is
echter geen sprake. De arbeidsproductiviteit in de zakelijke dienstverlening groeit nauwelijks meer (cpb, 2002). Waarschijnlijk zijn er in
Europa nog teveel belemmeringen voor concurrentie.
Met de definitie van industrie als industrie plus zakelijke dienstverlening, verdwijnt de wisselwerking tussen lonen in de industrie en de
zakelijke dienstverlening uit het zicht. Het Balassa-Samuelson effect speelt niet langer tussen sectoren, maar binnen de industrie in brede
zin. Het opdrijvende effect op de lonen van voortgaande productiviteitsgroei in de industrie blijft. Dat is een probleem omdat die
loonstijging in de zakelijke dienstverlening niet gepaard gaat met een stijging van de productiviteit. Een antwoord hierop is ook de
zakelijke dienstverlening te prikkelen productiever te worden – bijvoorbeeld door concurrentie te stimuleren. Hiervan valt, gezien de
stagnerende groei van de arbeidsproductiviteit, weinig heil te verwachten.
Het antwoord dat de voorkeur van het kabinet lijkt te hebben, is loonmatiging. Loonmatiging in de industrie in brede zin moet de
loonstijgingen in de zakelijke dienstverlening opvangen. In de nieuwe definitie is loonmatiging zo een instrument voor industriebeleid.

Daar zal De Geus ook voor tekenen. n
Jasper Jorritsma
Literatuur
Balassa, P. (1962) The purchasing power parity doctrine: A reappraisal. Journal of Political Economy, jrg. 72, blz. 584-596.
Baumol, W.J. (1967) Macroeconomics of Unbalanced Growth: An Anatomy of Urban Crisis. American Economic Review, 57, 415-426
CPB (2002) Growth challenges for the Dutch business services industry. International comparison and policy issues. Bijzondere
publicatie 40. Den Haag.
Europese Commissie (2004) De structurele veranderingen begeleiden: Een industriebeleid voor het uitgebreide Europa. com (2004) 274
definitief, 20.4.2004, Brussel.
Ministerie van Economische Zaken (1999) Ruimte voor industriële vernieuwing. Agenda voor het industrie- en dienstenbeleid. Juni
1999, Den Haag.
Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2004) Kiezen voor groei. Welvaart voor nu en
later. Juli 2004, Den Haag.
Samuelson, P. (1964) Theoretical notes on trade problems. Review of Economics and Statistics, jrg. 46, blz. 145-164.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur