Facing Facing the future
Een bespreking van het Interfutures-rapport,
in het bijzonder sociale en culturele aspecten
PROF. DR. P. THOENES*
Dit artikel bevat een bespreking van de Interfutures-studie en de scenariomethode
die daarbij is gebruikt. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan sociaal-culturele
ontwikkelingen die worden voorzien. Wat verwachte veranderingen op dit gebied
betreft zou de auteur wat verder willen gaan dan het Interfutures-rapport.
De veronderstelling dat een post-materialistische oriëntatie sterk aan invloed zou winnen,
deelt hij niet. In het algemeen zijn sociaal-culturele elementen in het
Interfutures-rapport minder goed uitgewerkt dan economische.
Het hoe en waarom van ,,prospectieve analyses”
De eeuwenoude behoefte om in d e toekomst te kunnen
kijken, heeft de laatste vijfentwintig jaar in het Westen geleid tot een apart soort publikaties waarvan Facing the
future het meest recente voorbeeld is. In essentie zijn al deze
publikaties vruchten van de futurologieboom, maar er begint een eigentijdse stijl te ontstaan. Het is niet meer utopie
of anti-utopie, niet zonder meer voorspelling of waarschuwing. Het is al weer anders dan de scenario’s van
Kahn, anders dan Datar, anders dan het rapport van de
Club van Rome.
De basisgedachte is in essentie dezelfde. Men wil zich een
beeld vormen van de toekomst o p iets langere termijn, gezien vanuit een globaal perspectief. Men heeft dat nodig,
omdat op allerlei plaatsen mensen, groepen en instellingen
de verantwoordelijkheid o p zich nemen voor acties en programma’s, waarmee men meent stukjes toekomst in de hand
te kunnen nemen. Telkens weer is gebleken dat die initiatiefnemers gebaat zouden zijn geweest bij een betere oriëntatie
o p hun eigen wereld en o p die van hun buren. Er is een wereldbewustzijn aan het ontstaan en, naar we hopen, ook een
wereldgeweten. Organisaties zoals de OESO getuigen ervan
en het verschijnen van Facing thefuture is een van de mijlpalen o p een weg, waarlangs er naar alle waarschijnlijkheid
nog vele zullen komen te staan. Nu zijn het nog betrekkelijk opzienbarende gebeurtenissen; misschien zal mettertijd
de verschijning van een dergelijk rapport even vanzelfsprekend zijn als uit uitspreken van een troonrede of het verschijnen van een iaarboek van het CBS.
Vaste ingrediënten van dit nieuwe type publikaties, deze
,,antennerapporten”, van ,,prospectieve analyses” zijn:
a. het houden van een vinger aan de pols van de ons omringende natuur en het onderzoeken van de gevolgen van
onze soms wat al te intieme omgang met haar;
b. het nagaan wat de gevolgen voor ons zijn als de natuur niet
meer zou opleveren, wat we van haar verwachten;
c. het vooruitzicht naar te verwachten ontwikkelingen binnen de westerse wereld, wat betreft economie, politiek, cultuur en sociaal leven;
d.ingaan o p de te verwachten wisselwerking tussen de
westerse en andere werelden.
Het woord ontwikkeling, zoals dat hier wordt gebruikt,
geeft aan dat het te ontwerpen toekomstbeeld een mengverhouding is van trends, ombuigende trends, reacties en
alternatieven.
De meeste rapporten, die tot dusver zijn verschenen,
worden ook gekenmerkt door het bewust tonen van een
eigen teneur; een verdoemende of een geruststellende, een
waarschuwende of een hoopgevende. Wat elk van deze rapporten weer van elkaar onderscheidt, is de dosering en de
uitwerking van de aandachtspunten, waardoor ieder rapport
veelal een eigen kleur en toon heeft.
leder rapport schat onze plaats o p de al genoemde weg,
die nog slechts gedeeltelijk van mijlpalen is voorzien, anders
in. In een grijs verleden zijn de eerste schreden o p die weg
gezet door de mens die op bescheiden schaal gebruik maakte
van de mogelijkheden die een grote, hem dicht omgevende
natuur bood. Deze mens dacht in termen van evenwicht en
handhaving, van seizoenen en generaties met de blik gericht
o p eigen dal en dorp. Nu is de mens o p weg naar een wereld,
waarin hij de natuur kent, haar mogelijkheden heeft geinventariseerd en deze exploiteert. De mens heeft de bruikbaarheid van de natuur o p lange termijn gekeurd wat betreft
de diensten die zij kan verlenen in een veranderingsproces
van de gehele menselijke samenleving, waarin versnellingen
optreden die niemand juist kan inschatten en die lang niet
altijd onverdeeld als vooruitgang worden beschouwd.
Welke plaats heeft het hier te bespreken rapport in een
wereld, waarin men zich enerzijds qua schaal en institutionalisering steeds meer voor de toekomst bindt, terwijl men
over de inhoudelijke vulling van die toekomst (althans in
het Westen) in een fase schijnt te verkeren van groeiende
onzekerheid? Facing rhe future is sterk gebaseerd op het
denken in de huidige verzorgingsstaten. Het draagt daarvan
de sporen door het type beleidsdenken waarop het zich richt,
door de hanteerbaarheidsveronderstellingen en door de termijnstelling, die loopt tussen 25 en 50 jaar. De auteurs hullen
zich niet in vakgebonden geheimtaal, maar suggereren ook
geen alwetendheid. Zij zijn niet bang de lezer, die niet wordt
onderschat, mede te delen waar zij zelf de grenzen van hun
blikveld menen te ontwaren. Het rapport wordt gekenmerkt
door grote kennis van hetgeen reeds om ons heen staat en
dus door een sensitiviteit voor het zich ontwikkelende.
De toon is prettig rustig, zonder dat er schijnzekerheden
worden opgeroepen.
Wat betreft de dosering in het Interfutures-rapport van
de eerder genoemde ingrediënten, heb ik waardering voor
d e volgende onderdelen:
I . economie wordt opgevat in ruime zin, als onderdeel van
een levenswijze;
2. het sociaal-culturele aspect krijgt meer aandacht dan we bij
P
–
* Hoogleraar sociologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht.
andere rapporten van dit type gewend waren;
3. het belang van ontwikkelingen in de niet-westerse wereld
voor de wereld als geheel heeft acceptabele proporties
gekregen. De auteurs hebben oog voor de erbinnen groeiende differentiaties, de toon wordt niet meer gekenmerkt
door koloniaal schuldbesef of door technologische suprematie van het Westen;
4.er is een verantwoord aftasten van de ontwikkelingen
van onze relaties met de natuur zonder te vervallen in
paniek, pantheïsme of geloof in technische wonderen.
Aan mijn persoonlijke voorkeuren zou nog iets meer tegemoet gekomen zijn indien:
er uitgebreider was ingegaan op de relaties met het Oostblok in de toekomst. Het rapport suggereert toekomstige
problemen die zo niet de essentiële beschikbaarheid, dan
toch de verdeling van agrarische, energetische en andere
grondstoffenvoorraden betreffen. Facing thefuture wijst
ook op het feit dat deze zaken in het Oostblok een eigen,
van het Westen afwijkend profiel hebben. Het Oostblok
lijkt dus een belangrijke gesprekspartner te kunnen zijn.
Toch horen we er heel weinig over;
men is in het rapport gevoelig voor het feit dat het economische aspect in het Westen niet meer de ,,prime mover”
van alles is. In dit licht had het sociaal-cultureleaspect nog
wel wat meer aandacht kunnen krijgen dan het nu heeft
gehad;
de westerse wereld besteedt miliarden aan bewavening.
. Oorlogsangst is een van onze trauma’s. In het Interfuturesrapport is de wereldvrede blijkbaar al uitgebroken: er
komt geen enkele generaal in voor;
het is heel goed, dat het rapport de mondiale interdependentie zo beklemtoont. Toch is 25 jaar – de meest genoemde termijn – eigenlijk wel wat kort, als men het
ruimtelijke element zoveel aandacht schenkt. Om wereldverhoudingen in het juiste perspectief te kunnen plaatsen
is wel een termijn van een halve eeuw vereist.
Overigens meen ik wel te begrijpen, hoe men tot de hier
gekozen doseringen is gekomen. Met name kunnen tactische
en methodologische overwegingen een rol hebben gespeeld,
waarop ik bij de behandeling van de scenariomethode hoop
terug te komen.
De titel van het rapport is Facing thefuture. Dat is moeilijk
te vertalen; het goede is juist dat ,,facingV zowel betekent
,,uitzien op” als ,,tegemoet treden van”, zowel ,,onder ogen
zien” als ,,het hoofd bieden aan”. De toekomst houdt een
uitdaging in, die we met inzet en rationaliteit met goed gevolg zouden moeten kunnen beantwoorden. Het rapport
zelf formuleert dat het best:
,,lnterfutures was conceived as an attempt at prospective analysis.
Not as a forecasting exercise. Prospective analysis recognises that
anattempt must be made to imagine the different futures, that could
result from the behaviour of the actors involved within the limits
of the systems through which they act. It attempts therefore, to
distinguish trends whose dynamics are almost invariant from those
which can be affected by the decisions of the actors concerned and by
uncertain events. It endeavours to grasp the projects which these
actors wil1 seek to implement and which wil1 shape their future
behaviour. These actors wil1 create and invent new solutions”
(blz. 3).
De scenario’s
Om inzicht te krijgen in wat voor een wereld we mogelijkerwijs over 25 jaar zullen verkeren, wordt in Facing thefuture
een zestal scenario’s ontwikkeld, die even zovele mogelijkheden in beeld brengen. Scenario’s zijn in allerlei vorm min
of meer gemeengoed geworden. Vanwege de intensiteit waarmee de scenariomethode in Facing the future wordt toegepast, is een aparte bespreking van deze methode echter
zeer zeker de moeite waard. Na eerst de voornaamste stappen
:van de scenariomethode te volgen, zullen we zien hoe deze
‘in Facing thefuture is toegepast.
De term scenario, zoals die hier is gebruikt, betekent een
totaalbeeld o p macroniveau van de samenleving o p een bepaald tijdstip in de toekomst. Een scenario is geen voorspelling en geen ,,science fiction”. Men kiest een aantal belangrijke factoren en probeert na te gaan hoe deze zich
zouden kunnen ontwikkelen tot een veronderstelde gewijzigde situatie ten aanzien van die factoren en ook wat dat
betekent voor andere factoren. Hetzelfde onderzoekt men
voor verschillende mogelijke gewijzigde situaties. Het zijn
vooral de veronderstelde onderlinge positieve en negatieve
beïnvloeding der factoren en de geïntegreerde analyse van
de consequenties van verschillende ontwikkelingen, die de
waarde van het goede scenario bepalen.
Men is dit soort beeldvorming gaan cultiveren, toen bleek
dat de beschikbare sectorale trendextrapolaties te kort
schoten, doordat daarbij geen rekening wordt gehouden
met onderlinge beïnvloeding van factoren en met de niet
tijdig onderkende, bij elke factor behorende, niet-bedoelde
neveneffecten. Scenario’s kunnen worden gebruikt uit bezorgdheid (,,early warming-system”), maar ook als preferentiebepaling voor het onderkennen en stimuleren van de
meest wenselijke ontwikkeling.
De algemene werkwijze voor het maken van grote scenario’s, zoals hier besproken, omvat de volgende onderdelen:
I. d e basisanalyse, waarbij een beeld wordt geschetst van de
huidige periode met haar voornaamste trends, spanningen, verworvenheden en opkomende onderstromen. Het
onderkennen en formuleren van de grote spanningen in
die periode is daarbij van groot belang;
2. naar aanleiding van de diagnose in de basisanalyse worden
mogelijke streefbeelden aangegeven. Het maken van een
keuze van bepaalde streefbeelden uit het geheel van mogelijkheden behoort ook tot deze fase;
3. vaststelling van de kernvariabelen, die de ontwikkeling
ten aanzien van belangrijke factoren weergeven. Per kernvariabele wordt aangegeven binnen welke marges de ontwikkelingen zich zullen voltrekken en welke waarde bij een
bepaald streefbeeld past (is b.v. de bevolkingsontwikkeling een kernvariabele, dan wordt voor een bepaald scenario gekozen voor een jaarlijkse groei van b.v. 3% of 5%);
4. de keuze van afgeleide variabelen waarvan de ontwikkeling het beeld moet completeren. De verwerking van een
grofmazig tot een fijnmazig raster;
5. het geven van een totaalbeeld per scenario. Het totaalbeeld
moet ons laten zien wat we nog niet wisten. Het moet
plausibel zijn zonder te vervallen tot evidenties; het moet
verrassend en leerrijk zijn zonder te vervallen tot onwaarschijnlijkheden. Het beeld moet zo gedetailleerd zijn, dat
het beeld van de toekomstige samenleving in haar totaliteit wordt opgeroepen, maar tegelijk zo kernachtig, dat
de grondstructuur zichtbaar blijft;
6. het aangeven van de mogelijke loop der gebeurtenissen
tussen nu en het ogenblik, waarop het streefbeeld van
toepassing is.
De feitelijke werkwijze is nog aanzienlijk ingewikkelder,
maar met de hier gegeven punten kan worden volstaan voor
de beoordeling van de scenario’s van Facing the future.
Scenario’s kunnen variëren van zeer algemene schetsen, die
dienen voor mobilisering van de publieke opinie tot zeer specifieke taakvoorbereidingsschema’s
voor commandogroepen.
De hier te bespreken scenario’s hebben als gemeenschappelijke achtergrond een basisanalyse (,,Facing the present”).
Dit is een bijzonder knap stuk, dat in een zeer beknopte
vorm de huidige wereldsituatie op overtuigende wijze in
beeld brengt. Hoogstens zou ik hierbij willen opmerken, dat
er rijkelijk veel produktie- en consumptie-elementen aan
de orde komen in verhouding tot sociale, politieke en culturele.
Voorts hebben zij gemeen de keuze van de kernvariabelen:
a. de relaties tussen de ontwikkelde landen. O p het conti-
nuum met volledige integratie en volledige rivalisatie als
uitersten zijn twee punten gekozen:
– ,,collegia1 managemeni”, en
– ,,partial abandonment of free trade”;
b. de relaties tussen de ontwikkelde landen en de derde
wereld. Hierbij zijn de volgende mogelijke situaties
onderscheiden:
– jncrease in economic exchanges”;
– ,,more pronounced dissension between North and
South”;
– ,,a regional break up of the South”;
– ,,a break up of the South”, waarbij de ontwikkelde
regionale blokken ieder een nauwe relatie aangaan
met een nabijliggend deel van het Zuiden, b.v. WestEuropa associeert zich met Afrika;
c. de interne dynamiek van de ontwikkelde landen, waarbij
de volgende mogelijkheden worden genoemd:
– voortzetting van de oude trend van groei en behoud
van het heersend waardenpatroon;
– fragmentatie van waardenpatronen en bescheiden economische groei;
– totale verandering van het waardenpatroon en bescheiden groei;
– het ontstaan van een nieuw type ,,groeiw;
d. de keuze van ontwikkelingsstrategieën in de derde wereld,
hetgeen nauw verbonden is met b.
Het aantal mogelijke combinaties bedraagt door de tweedeling bij a, de vierdeling bij b, de vierdeling bij c en de tweedeling bij d 2X 4 X 4 X 2 = 64. Uit dit aantal mogelijke scenario’s zijn er in Facing the future zes gekozen (blz. 86):
A: in het Westen voortgezette groei, ,,collegial management”, toeneming van de Noord-Zuid-handel;
B,: ander waardenpatroon in westerse landen, bescheiden,
andersoortige groei, verbetering Noord-Zuid-relaties;
B,: als B,, maar met conflicterende waardepatronen in
westerse landen;
B,: als B, en B,, maar met groeiende tegenstelling tussen
Noord en Zuid;
C: als B,, maar met uitgesprokener Noord-Zuidtegenstelhg;
D: als C, maar met totale opdeling van de derde wereld, terwijl ook de westerse wereld zich in blokken opdeelt.
Uit de keuze blijkt, dat Facing the future de B-scenario’s
(verbetering Noord-Zuid-relaties, ,,collegial management”,
gematigde of andere groei) de meeste aandacht geeft (al is
scenario A het meest uitgewerkt).
Ter inleiding van mijn commentaar op de Interfuturesscenario’s, zou ik willen opmerken dat ik, binnen de vakgroep Planning en Beleid in Utrecht, mede in opdracht van
de Rijksplanologische Dienst al een paar jaar met descenariomethode werk. Daarom heeft het navolgende wellicht een
wat nadrukkelijk vakmatig karakter, waarbij bespreking
van de werkwijze o p de voorgrond staat, al zal het commentaar dan wel te vergelijken zijn met dat van een dorpskruidenier op Albert Heijn (n.b. het maken van scenario’s is een
kunde en een kunst. De beste methodoloog o p dit gebied,
hoeft niet per se het beste scenario te maken).
De scenario’s in Facing thefuture zijn in hun soort knappe
scenario’s. Er zijn duidelijke keuzen gemaakt en het gekozene is goed verwoord. De interdependentie der variabelen
is goed aangevoeld. Voorts zijn de eigen beperkingen duidelijk onderkend. Er wordt niet méér ingevuld, dan kan worden
verantwoord. Telkens worden interne alternatieve mogelijkheden genoemd.
Bij de keuze der kernvariabelen vind ik de introductie van
de mogelijke wijziging in waardenpatronen als kernvariabele
in het Westen heel goed. Over de uitwerking ervan hoop ik
in het laatste deel van deze beschouwing iets meer te zeggen.
Vanuit mijn voorkeur vind ik de onderverdeling van de
derde wereld volgens de opsplitsing onder b en vervolgens
onder d niet zo gelukkig. De onder d genoemde mogelijkheden hangen te sterk samen met die onder b, terwijl die
eigenlijk weer afhankelijk zijn van de mogelijkheden onder a
en c. Dit is overigens een van de grote problemen van de
scenariomethode. De kernvariabelen worden immers gekozen op grond van een tweetal o p zich onverzoenlijke
overwegingen: zij moeten zoveel mogelijk onafhankelijk
van elkaar zijn en men wil toch laten zien, hoe ze elkaar
beïnvloeden.
De keuze der scenario’s geeft aanleiding tot de vraag
waarom juist deze zes scenario’s uit de 64 mogelijkheden
zijn gekozen. In feite heb ik de indruk, dat hier gebeurd is
wat zo vaak bij een keuzeprocedure gebeurt. Men had al een
idee, dat die zes van belang waren vóór men het rooster met
de 64 mogelijkheden had ontworpen en daar quasi-objectieflogisch uit ging kiezen. Heel erg is dat nu ook weer niet en
vanuit de belangstelling van de betrokkenen is de gegeven
keuze wel begrijpelijk. Bij mijn eigen preferentie sluit ze
overigens niet erg aan. Ik had liever meer aandacht gezien
voor ontwikkelingen in het Westen en minder voor die in de
derde wereld. Vrijwel steeds is zo’n keuze meer bepaald door
politiek-ideologische voorkeuren van de scenariomaker dan
door andere factoren.
De speelruimte die door de keuze van kernvariabelen is
ontstaan, is vrij groot. Het gegeven assortiment geeft een
goede ,,scale of challenges”, een grote keuze van mogelijke,
betrekkelijk sterk uiteenlopende ontwikkelingen. Van belang
is ook, dat wordt aangegeven, wat bij alle verandering hetzelfde blijft, b.v. het feit dat het Westen in alle gevallen
ca. 50%van d e wereldproduktie houdt. Datgene wat ondanks
alles niet verandert, verdient eigenlijk nog meer aandacht
dan er hier aan gegeven is.
De tijdhorizont is, zoals al gezegd, gezien de gesuggereerde
speelruimte van 25 jaar vrij kort, al kan in die periode inderdaad veel gebeuren. Ik heb enigszins de indruk dat de
scenario’s niet echt o p dezelfde tijdlijn staan en dat b.v.
B,, B, en B, in deze volgorde best eens na elkaar zouden
kunnen optreden.
Een ander punt is de beperking tot ,,hardev variabelen.
Over het algemeen probeert men de plausibiliteit van scenario’s te vergroten door te werken met~kwantificeerbare
variabelen. Dat is goed; het suggereert mede, dat ontwikkelingen
in de hand gehouden kunnen worden. Tegelijkertijd is het
soms de oorzaak van bijna onverantwoorde beperkingen.
In de basisanalyse onderkent men problemen, in het scenario
suggereert men bepaalde oplossingen, die door middel van
extrapolatie van gemakkelijk beschikbare kernvariabelen
zijn gevonden. Het opduiken van nieuwe kernvariabelen,
die b.v. naar voren zijn gekomen uit de onderlinge botsing
tussen de nu bekende en gebruikte variabelen, blijft buiten
beeld. Ook de Interfutures-scenario’s, hoe voorzichtig en
deskundig zij ook worden gehanteerd, onderschatten bij de
beeldvorming Clio’s creativiteit. Dit klemt vooral bij de
mogelijke varianten voor het toekomstig westers waardenpatroon. In de toekomst schijnen culturele momenten immers relatief zwaarder te gaan wegen, terwijl die juist moeilijker zijn in te schatten. Omdat we nu ten aanzien van de
cultuur in zo’n ongerichte, ongeruste situatie verkeren, is
verantwoorde scenariokeuze extra moeilijk.
Scenario’s zoals die van Kahn en Wiener worden wel eens
gezien als een popularisering van het toekomstdenken, als
aantrekkelijke science fiction. De scenario’s, die in Facing
the future worden aangeboden (blz. 293 e.v.) zijn helemaal
niet gemakkelijk. Ze zijn afgestemd o p universitair gevormde of geïnteresseerde stafleden van Europese of nationale beleidsinstellingen en hun wetenschappelijke entourage.
Het scenario in deze volwassen vorm vraagt nauwlettende
en kritische studie, waarbij het tempo niet hoger dan één
scenario per dag kan zijn. Daardoor kunnen zij nauwelijks
meer dienen als animator voor de geïnteresseerde leek of als
hint voor de politicus in tijdnood en wordt de klantenkring
beperkt tot de vakgenoten met alle voor- en nadelen van dien
(in aangepaste vorm kunnen de scenario’s eventueel wel een
rol spelen, zowel naar beneden toe ten behoeve van algemene voorlichting, als naar boven als direct beleidsadvies).
Men leze d e k punten van commentaar en kritiek niet
verkeerd. Onder de publikaties, die scenario’s presenteren,
neemt Facing the future mijns inziens een zeer eervolle
plaats in.
De sociaal-culturele perspectieven
Nadat het Interfutures-rapport de grote vraagstukken van
overbevolking, ondervoeding, energieschaarste en natuurbederf met gepaste zorg heeft geanalyseerd en van hun
,,doomsday”effecten heeft ontdaan, wordt aandacht besteed aan de voortgezette sociaal-culturele inrichting van
eigen huis. Wat daar mogelijk en waarschijnlijk is, wordt
grotendeels gebaseerd op publikaties van nieuw-klassieken
als Bell, Chaunu, Maslow, Wilensky en vooral Inglehart.
Het beeld dat wordt opgebouwd bevat de volgende elementen. Er komt een steeds grotere pluriformiteit, de aandacht voor de rol van minderheden zal groeien, actiegroepen
zullen steeds actiever worden en het individu zal zich in toenemende mate los maken van oude collectiviteiten. Daarnaast zal toch ook de schaalvergroting doorgaan door toenemende mobiliteit, nomadisme en internationalisering. De
houding ten opzichte van het economische aspect verandert,
waarbiljmeer dan voorheen het accent zal worden gelegd o p
onmiddellijke consumptie, de investeringsbereidheid voortdurend zal afnamen en de informele economie (het zwarte
circuit) in kleinere gemeenschappen in belang zal toenemen.
Ten slotte is in het Westen sprake van een sterk vergrijzende
bevolking.
Samengevat leidt dat tot een model waarin emancipatie
en individuele bevrijding groot geschreven staan. Er is een
ontwikkeling van een materialistische naar een post-materialistische samenleving (wat dat laatste zijn zal, bekennen
de auteurs blozend, weten zij ook niet precies). De meest
significame, misschien wel de meest zwaarwegende zin uit het
hele rapport is de volgende: ,,But behind the economic
difficulties, there is the absence of a grand design, that
represents the consensus of society”.
Mijn commentaar hierop zou ik als volgt willen samenvatten. In de eerste plaats ga ik met de grote lijnen van dit
toekomstbeeld over het algemeen wel akkoord. Zelf zou ik
de accenten wat anders leggen. In de tweede plaats moet ik
vasstellen dat hier en daar het beeld wat grof blijft en dat
men zich soms te zeer heeft beperkt tot de registratie van
verschijnselen, die daardoor nodeloos wel eens enigszins
het karakter van onontkoombare ontwikkelingen krijgen.
Niet-economische of politieke verschijnselen worden wel
wat gemakkelijk gebundeld tot ,,changing valuepatterns”,
terwijl men daarvan juist wel meer zou willen weten. Ik zou
meer aandacht willen vragen voor de volgende elementen:
1. de gevolgen van de biologisch-medische revolutie, de veranderde houding t.a.v. geboorte en dood, ziekte en gezond heid;
2. het ontstaan van een, in vergelijking met vroeger, zéér goed
onderwezen en geïnformeerde bevolking;
3. de zich voortzettende secularisatie, niet alleen op organisatorisch gebied, maar ook in mentaal opzicht;
4. de sterk toegenomen mobiliteit en daarmee de afgenomen
sociale controle;
5. de ondanks alle sektevorming doorgaande schaalvergroting;
6. het veranderend socialisme. Na de tweede wereldoorlog
hebben de sociaal-democratische partijen een leidende rol
gehad bij het inrichten van de verzorgingsstaat volgens
een rationeel socialistisch concept. Binnen het socialisme
voltrekt zich nu een klimaatswijziging in de richting van
een romantischer, soms populistischer, soms corporatistischer, soms zelfs anarchistischer maatschappijperspectief;
ESB 14-5-1980
7. het verdwijnen van arbeiders en boeren als meerderheidsgroepen der bevolking;
8. het voortgezette effect van een zich niet met de maatschappij identificerende kunstbeoefening.
Zo staat er dan een heel nieuwe, betrekkelijk ongebonden,
gezonde, welvarende, veel zaken vanzelfsprekend vindende, ontwikkelde generatie o p aantreden om de Interfuturesscenario’s te gaan bevolken. Deze is alweer anders dan de
generatie, waartoe de makers van de scenario’s zelf behoren:
minder ambitieus, maar misschien toch overambitieus voor
een schijnbaar al voltooide wereld. Voor velen hunner verwacht ik een ontwikkeling, waarbij een basisinkomen en een
basisopleiding voor hen vanzelfsprekend zijn, los van hun
capaciteiten, inzet of tegenprestatie. Als middel om hen te
kunnen vangen in de toch onmisbare grotere verbanden
kan ik me alleen een soort aantrekkelijk voorgestelde, aan
persoonlijke eisen aangepaste, eventueel wat romantisch
gemaakte arbeidsdienstplicht voorstellen. Dat Facing the
future nog refereert aan volledige werkgelegenheid als
mogeliikheid heeft me verbaasd. Eerder verwacht ik afschaffing& werkloosheid door een vergaande verandering van
de referentiekaders van loonarbeid en werkgelegenheid.
Eventuele subculturen moet men niet alleen maar zien als
tekenen van individualisering en desintegratie. Ze kunnen,
meer dan Facing the future aangeeft, een functie vervullen
bij identiteitsbepaling en wederzijdse opvoeding tot tolerantie.
Ofschoon ik in mijn beeld van te verwachten veranderingen een stapje verder ga dan het Interfutures-rapport, wil
ik niet nalaten te beklemtonen hoezeer, zowel in hun als in
mijn opzet, een aantal elementen van de klassieke burgercultuur vrij vanzelfsprekend wordt gecontinueerd. Het
Westen blijft individualistisch, actief, inrichtend en ambitieus. Meer dan Facing the future ben ik bereid te veronderstellen dat het post-materialisme materialistisch blijft. De
moeilijkheden bij het huidige inleveringsbeleid dienen mij
meer tot richtlijn d a n d e algemene uitspraken die men nu
hoort van sommige groepen over de inleveringsplicht van
vooral andere groepen.
Nog een enkele opmerking over de rol van de staat. Ook ik
denk, dat de staatsinvloed groot blijft en nog zal toenemen.
Ook ik denk, dat de verzorgingsstaat zonder diepere relatie
met natie, volk of cultuur is gedegradeerd tot een bloedeloos
herverdelingsmechanisme. Misschien moeten we die vorm
van afsterven, mits dat proces redelijk wordt begeleid, leren
zien als noodzakelijk om te kunnen leren denken in Europese
of mondiale termen.
Afronding: Maar wijfjelief, wat deert het ons?
Mijn oordeel over het besprokene zou ik als volgt willen
samenvatten. Aantrekkelijk is vooral de wijze waarop
Facing the future laat zien dat de scenariomethode volwassen is geworden. Er klinkt geen ,,doomsday”-toon uit
op, er wordt geen heilsverwachting in verkondigd, maar het
biedt een goed afgewogen weergave van diverse mogelijke
ontwikkelingen, die alle hun eigen determinanten en vrijheidsgraden en hun eigen voor- en nadelen hebben. Aantrekkelijk is ook, dat het economische recept ruim wordt opgevat
en o p goede wijze wordt gerelateerd aan politieke en sociale
ontwikkelingen.
Voor een eventuele volgende keer, dat een dergelijke toekomststudie wordt ondernomen, heb ik twee wensen. Ten
als
eerste zou een nog gedetailleerdere behandeling van
autonoom functionerend erkende – sociaal-culturele ontwikkelingen een belangrijke verbetering kunnen betekenen.
Eigenlijk willen de rapporteurs dat ook, zoals blijkt uit de
volgende passage: ,,Our traditional groupings into goods and
services o r industrial activities and service activities are
very illsuited to post-industrial societies. We lack the concepts and even more the data – required for correctly
–
analysing changes in consumption, in the nature of jobs
etc.” (blz. 143). Ten tweede lijkt het mij een goede zaak als de
scenario’s nog iets stoutmoediger zouden zijn om tot uitdrukking te brengen hoe groot de veranderingen zijn, die ons te
wachten staan.
Zelf besef ik heel goed dat de combinatie van deze twee
punten een interne spanning in zich bergt. Doordat de klassieke maatstaven minder goed bruikbaar blijken, wordt onze
wereld ondoorzichtiger en onbegrijpelijker. Hoe kunnen
we dan tegelijkertijd tot geprofileerder uitspraken komen
over mogelijke toekomsten? Daarachter gaat een algemeen
cultureel probleem schuil, dat het Westen meer en meer
begint te plagen. Lange tijd hebben we gemeend de wereld
en de toekomst te kunnen vertrouwen, omdat we dachten
de een te kunnen kennen en daardoor de ander redelijk te
mogen beheersen. Hoe moet dat nu, zouden we de wereld
toch nog kunnen vertrouwen als we het gevoel krijgen, dat
we haar minder goed kunnen begrijpen?
Deze vraag krijgt extra reliëf als we het rapport en het
daarin voorgestelde, wat directer willen betrekken o p Nederland en zijn toekomst. Wat zit er eigenlijk voor ons in?
Nederland wordt in het hele rapport nauwelijks met name
genoemd. Zoals zo vaak, schijnt het als men Roozendaal
is gepasseerd, alsof we niet bestaan. Toch is de analyse
die het rapport geeft, ons land o p het lijf geschreven; het
gaat over het soort verzorgingsstaten, waarvan wij uitge-
sproken het Rijk van het Midden vertegenwoordigen.
Mogelijkerwijs spreekt het rapport veel landgenoten niet
zo sterk aan. Zij zijn er b.v. veelal nog niet aan gewend, dat
de sociale wetenschap niet alleen analyseert en kritiseert,
maar ook al in termen van ontwerpen begint te denken.
Wat moet men trouwens denken van de combinatie van het
nuchtere vaderlandse calvinisme en de ondertitel van het
rapport: ,,Mastering the probable and managing the unpredictable”. Een dergelijke formulering is wellicht te hoogmoedig voor de mentaliteit van de bewoners van een klein,
afhankelijk en kwetsbaar land, dat het veelal heeft gezocht
in goede betrekkingen met de grote broers en het handig
profiteren van meevallertjes op de wereldmarkt.
Mijn conclusie zou zijn, dat we maar wat meer op Europese schaal moeten gaan denken. Met instemming citeer ik
daarom tot besluit het slot van Facing rhe future:
,,This report wil1 have achieved its aim if it succeeds in convincing
the main active forces in the developed countries to undertake
extensive efforts to spread the word about the challenges in the
future. Not to develop a sort of resignation to the inevitable, but to
generate creative responses. Even if many questions remain
unanswered or if some of the points of view expressed aredebatable,
the work of lnterfutures should be the starting point for increased
allowance for the long term in the policies of governments”.
P. Thoenes