Fabels in economenland
Aute ur(s ):
Dalen, H.P. van (auteur)
De auteur is als econoom verbonden aan het ocfeb van de Erasmus Universiteit Rotterdam en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch
Instituut (nidi) te Den Haag. dalen@nidi.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4426, pagina 90, 20 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
economiebeoefening
Economische politiek moet geworteld zijn in bewijzen uit de praktijk. Veel verhalen over marktfalen gaan een eigen leven leiden
waardoor de kracht van privaat initiatief wordt onderschat en het marktfalen alleen in de hoofden van sociale ingenieurs bestaat.
Economen vertellen graag verhalen met een moraal. Het kwaad – of dit nu de markt of de overheid is – wordt op kundige wijze in de
verhalen verweven en aan het einde van het verhaal worden levenslessen geleerd. Het publiek, politici en beleidsmakers, luistert graag
naar de verhalen omdat zij als bestrijders van het kwaad de levenslessen in praktijk mogen brengen.
Het vermeende marktfalen waaruit veel overheidsbemoeienis voortkomt, neemt vaak mythische vormen aan. Als antidotum voor al deze
verhalen is recentelijk een door Daniel Spulber samengestelde bundel verschenen waarin een aantal klassieke fabels van het marktfalen
de revue passeert. De essays passen allemaal naadloos in de benadering waarmee Ronald Coase zijn vak beoefent: stilistisch sterk, met
oog voor detail en altijd verrassend waardoor ingesleten redeneringen weer eens onder de loep worden genomen. Niet voor niets is de
bundel aan hem opgedragen en verschijnen twee artikelen van zijn hand in de bundel.
De falende markt
Het meest geliefde verhaal in Haagse kringen is al sinds jaar en dag het verhaal van ‘de falende markt’. Ondernemers jagen te veel hun
eigenbelang na en zullen zelden het geld ophoesten om nuttige en fraaie publieke werken te bouwen. Ergo, ‘de markt’ faalt. Wanneer de
markt faalt, is daar als altijd de witte ridder: de overheid.
De overheid verzorgt al die grootse publieke zaken wel en kan de investeringslast met dwang hoofdelijk omslaan over de totale bevolking
in de vorm van belastingen. De belastingbetaler is vaak snel overtuigd van het nut van de publieke zaak. De overheid bestrijdt immers
het kwaad van de markt en wie wil daar nu niet zijn portemonnee voor opentrekken?
Gelijkenissen
Wanneer dit soort verhalen ongehinderd voortwoekert, worden Betuwelijnen aangelegd, Joint Strike Fighters aangekocht, Tweede
Maasvlaktes op de kaart gezet en zonnepanelen gesubsidieerd. Natuurlijk zullen economen niet het droge verhaal inclusief wiskundig
bewijs van het marktfalen vertellen. Zoals het echte dominees betaamt, worden er verhalen uit de praktijk of beter gezegd, gelijkenissen,
bijgehaald. Deze gelijkenissen beginnen een eigen leven te leiden en de moeilijke bewijslast wordt voor het gemak achterwege gelaten.
John Maynard Keynes zei ooit dat politici en mannen van de praktijk vaak niet doorhebben dat ze de slaaf van een of andere ‘dooie
econoom’ zijn. Met even veel gemak kan men zeggen dat de academische krabbelaars vaak de slaaf zijn van een prachtige maar
disfunctionele fabel.
Fabels en mythen
Met veel van de concepten waarmee marktfalen (publieke goederen, ‘hold-up’, padafhankelijkheid, ‘moral hazard’, netwerkexternaliteiten)
wordt bekeken, is natuurlijk niets mis. Het vergt echter het oog van een kenner om te zien wat de kern van het probleem is en welke
theorie het beste toegepast kan worden. Het is op het punt van de toepassing dat de grootste onenigheid ontstaat. De een ziet overal en
altijd padafhankelijkheden en vertelt daar het verhaal van de qwerty-typemachine bij, terwijl de meer kritische geesten kijken of dat
qwerty-verhaal wel geldt. De Spulber-bundel ontleent zijn belang aan dit punt. De bijdragen laten stuk voor stuk zien dat de casus van
marktfalen iedere keer weer bewezen moet worden. De auteurs spelen dat allemaal via de band door bestaande mythes over marktfalen
door te prikken.
De bijen
De mooiste fabel in deze bundel is de fabel van de bijen. Voor alle duidelijkheid gaat het hier niet om de klassieke fabel van Mandeville,
maar om de fabel verteld door Steven Cheung. Deze fabel van de bijen wordt vaak ten tonele gevoerd om de economische gevolgen van
externe effecten te illustreren. De bijen van de imker bestuiven een boomgaard en daardoor leveren zij de boomgaardhouder profijt op.
Tegelijkertijd leveren de bijen de imker honing op omdat zij door het bestuivingproces nectar produceren.
In het economenjargon is dit een verhaal van positieve externe effecten: uitstralingseffecten die niet in een marktprijs tot uitdrukking
komen. De imker en de boomgaardhouder ontvangen ieder onbetaalde baten en als gevolg hiervan wordt er minder fruit gekweekt en
honing geproduceerd dan mogelijk is. Met andere woorden, de markt faalt omdat de uitstralingseffecten niet gecompenseerd worden in
geld. De marktprijs geeft het verkeerde signaal af en de imker en de appelboer zijn niet bij machte om eigenhandig de marktprijs bij te
stellen.
De fabel
De sociale ingenieur die in menig econoom huist, zou meteen geneigd zijn om met behulp van regels de prijs te reguleren of om de
productie te subsidiëren. Maar de fabel van de bijen is niet meer dan een fabeltje, zo blijkt uit het verhaal van Cheung. In de praktijk
blijken imkers en boomgaardhouders wel degelijk met elkaars actie rekening te houden, er worden contracten ondertekend en men
onderhandelt dat het een lust is. De markt faalt helemaal niet en ondernemers weten wel degelijk externe effecten te internaliseren.
Wat velen zich niet realiseren als ze naar verhalen van economen luisteren, is dat de prachtige verhalen soms niet meer dan ‘science
fiction’ zijn. De bovenstaande fabels figureren prominent in de bundel van Spulber maar ook andere prachtige verhalen over de kwade
krachten van de markt ontbreken niet. Wie deze artikelen eenmaal heeft verorberd, zal niet meer zo snel de Nederlandse
Mededingingsautoriteit (NMa) of minister De Geus als verlosser van menselijk falen presenteren. Natuurlijk kan de markt falen. In de
praktijk zijn er tal van fricties die zand strooien in de wielen van de markt: transactiekosten, onvolledige informatie, sociale gewoontes,
gaten in de wet. En wie om zich heen kijkt, kan er nog vele andere noemen. Maar wie beweert dat de markt faalt, moet eerst nog bewijzen
dat privaat initiatief werkelijk tekort schiet en dat het beroep op de overheid niet meer dan een exercitie in – zoals Coase dit betitelt ‘blackboard economics’ is.
Kritiek
Als men kritische noten wil kraken over de bundel van Spulber dan zou die kritiek zich kunnen concentreren op twee punten. Allereerst
bestaat het gevaar om na lezing van de bundel te vervallen in casuïstisch denken. Door de presentatie van één, weliswaar goed
onderzochte, casus wordt een algemene theorie verworpen. Een cynische econoom zou kunnen opmerken dat je altijd wel een
uitzondering op de regel kunt vinden, zeker als je de zoektocht laat leiden door economen met gevoel voor geschiedenis, omdat zij vaak net als historici – demystificatie tot levensdoel hebben verheven. Het boek zou aan kracht hebben gewonnen indien er een hoofdstuk
was toegevoegd met een meta-analyse van marktfalen.
Overheidsfalen
Het tweede kritiekpunt betreft het ontbreken van mythes over overheidsfalen. Vaak wordt met veel aplomb gesteld dat de private sector
de problemen waarmee overheidsbureaucratieën worstelen moeiteloos kan oplossen. Vraagsturing en ’empowerment’ van de kiezer is in
sommige kringen het toverwoord. Maar voor veel diensten die de overheid verzorgt (bijvoorbeeld politie, belastingen en
gezondheidszorg) schiet de soevereiniteit van de consument tekort omdat het belang van de vrager niet overeenkomt met het algemeen
belang. Het is niet voor niets dat bureaucratieën worden gebruikt om complexe externe effecten te ondervangen omdat juist in die
gevallen de keuzes en de klachten van vragers niet te vertrouwen zijn. Alle harde keuzes komen zo vaak op het bord van de overheid
terecht. Wanneer private en publieke belangen sterk uiteenlopen is zowel de klagende stem als de koopkrachtige vraag van een
consument een slecht kompas om op te sturen. Het privatiseren verhelpt dit soort agency-problemen niet. Overheidsbureaucratieën
moeten noodgedwongen ‘doormodderen’ door het karakter van het goed of de diensten die zij aanbieden. Mede daardoor zullen de
vruchten van privatiseringen van de ‘ware’ overheidsdienst gering zijn, zoniet negatief. Met andere woorden: er is een grens aan de
productiviteitswinsten die met privatiseringen te behalen zijn1.
Lessen
De artikelen in de bundel van Spulber hebben niet als doel om de markt als wondermiddel voor alle maatschappelijke kwalen te
presenteren. Als er lessen vallen te trekken uit dit boek dan zijn het er twee.
Allereerst, dat marktwerking mensenwerk is. We hebben het vaak over abstracties als ‘de markt’ of ‘concurrentie’, maar uiteindelijk zit
ergens een groepje mensen te beslissen of de benzineprijs met één cent omhoog gaat of dat een bank in Brazilië wordt overgenomen.
Wie de economie wil begrijpen, moet daarom ook mensenkennis en oog voor detail bezitten. In dat opzicht wekt deze bundel
verwondering en bewondering. Verwondering dat markten überhaupt werken en bewondering voor de creativiteit waarmee consumenten
en producenten markten laten werken via overleg of via collectieve acties.
De tweede les is dat je nooit en te nimmer de verhalen en anekdotes van economen en mensen die zich als econoom voordoen voor zoete
koek moet slikken. Het falen van de markt moet iedere keer aangetoond worden met harde bewijzen. Zelfs als de markt faalt, moet nog het
vermeende superieure inzicht van de overheid aangetoond worden. Anders kun je alles net zo goed bij het oude laten. Kortom, economie
moet niet blijven steken in logische verhaaltjes maar dient geworteld te zijn in bewijzen uit de praktijk2. Politici en andere
vertegenwoordigers van deelbelangen kunnen wel enig tegenwerk gebruiken. Dat maakt het debat leuker en het scheelt ook een hoop
belastingcenten.
Harry van Dalen
Daniel F. Spulber (red.), Famous fables of economics
– Myths of market failures, Basil
Blackwell, Oxford, 2002, ISBN 0-631-22675-3, viii +
312 blz.
1 C. Prendergast, The limits of bureaucratic efficiency, Journal of Political Economy, jrg. 111, nr.5, 2003, blz. 929 -958.
2 Zie voor suggesties: H.P. van Dalen, Pluralism in economics: public good or public bad?, in: J.P.M. Groenewegen (red.), Pluralism and
interdisciplinarity in teaching economics, Edward Elgar, Cheltenham, te verschijnen in 2004.
Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)