Ga direct naar de content

Immigratie en verdringing

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 2004

Immigratie en verdringing
Aute ur(s ):
Kee, P. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de divisie Macro-economische Statistieken en Publicaties van het cbs. pkee@cb s.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4426, pagina 92, 20 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
migratie

De gangbare opvatting onder economen is dat immigratie niet leidt tot een noemenswaardige verdringing. Volgens het klassieke model
van internationale migratie is het theoretische effect van toelating van werknemers uit het buitenland echter negatief1. Onder volkomen
concurrentie leidt immigratie in dit eenvoudige model tot een vergroting van het arbeidsaanbod, wat een verplaatsing van de
geaggregeerde aanbodcurve naar rechts betekent. Gegeven de arbeidsvraag, resulteert dit in een lager evenwichtsloon en dus
verdringing. De mate van verdringing hangt af van de exacte waarden van de verschillende parameters, zoals de vraag- en
aanbodelasticiteiten met betrekking tot het loon. Eén van de meest problematische aannames is die van homogene arbeid, waardoor de
migratiegevolgen in dit model niet kunnen verschillen voor diverse soorten werknemers.
Traditionele empirische studies konden deze negatieve effecten niet bevestigen. Zij vonden geen significant lagere beloning voor nietmigranten in regionale of lokale arbeidsmarkten met een relatief groot aandeel immigranten2. Ook niet voor personen met een
vergelijkbare opleiding als de migranten. Deze consensus wordt nu doorbroken door George Borjas3. Net als in de conventionele
analyses berekent hij de correlatie tussen een verandering van het aandeel immigranten in de onderscheiden segmenten van het
arbeidsaanbod en de groeivoet van het loon van niet-migranten in diezelfde segmenten. Hij vindt wél een op verdringing wijzend
negatief verband.
Landelijke arbeidsmarkt
De methodiek van Borjas onderscheidt zich door een landelijke in plaats van een regionale afbakening van de arbeidsmarkt. Een tweede
methodologische vernieuwing betreft de classificatie van de beroepsbevolking naar opleiding én werkervaring in plaats van alleen naar
opleiding. Deze indeling gaat uit van onvolkomen substitutie tussen personen met een zelfde opleidingsniveau maar met een
verschillend aantal ervaringsjaren. Bij de indeling wordt rekening gehouden met een mogelijk relatief lage effectiviteit van het menselijk
kapitaal van immigranten.
Het landelijke arbeidsaanbod wordt zo onderverdeeld in 32 geledingen waarbinnen de concurrentie op de arbeidsmarkt zich vooral
afspeelt: acht ervaringscategorieën binnen vier opleidingsniveaus. De ongelijke verdeling en de variatie in de tijd van het aandeel
immigranten binnen deze segmenten zorgen er voor dat het goed kan worden meegenomen bij de verklaring van de lonen van nietmigranten. De empirische invulling laat zien dat immigratie zeer nadelig uitwerkt: een toename van het arbeidsaanbod met tien procent
door immigratie leidt tot een gemiddelde loondaling van drie à vier procent voor niet-immigranten met vergelijkbare vaardigheden.
Borjas toont aan dat de traditioneel toegepaste meetmethode vooral ineffectief is door de opdeling van de landelijke arbeidsmarkt in
regionale deelmarkten, maar ook de groepsindeling uitsluitend op basis van genoten opleiding speelt een rol. Een regionale afbakening
zou bijna zeventig procent van het gevonden negatieve effect op landelijk niveau negeren, waarschijnlijk doordat het geïnduceerde
verhuizen van niet-immigranten en ondernemingen naar andere regio’s buiten beschouwing blijft.
Structurele benadering
Een alternatieve en meer structurele analyse houdt niet alleen rekening met de effecten binnen een aanbodsegment, maar ook met de
indirecte effecten op het loon van niet-migranten in de andere vaardigheidsgroepen dan die waarin het extra aanbod zich voordoet. De
geschatte kruiselingse elasticiteiten zijn negatief, met uitzondering van die met betrekking tot de ervaringscategorieën binnen de andere
opleidingsniveaus: een toename van het aanbod van personen met een bepaald scholingsniveau leidt tot een geringe loonstijging voor
werknemers met meer of minder onderwijs. Deze elasticiteiten worden gebruikt om een schatting te maken van het cumulatieve effect van
de migratiestroom naar de vs tussen 1980 en 2000. Ook hier resulteren significant negatieve effecten voor niet-migranten, vooral voor
degenen die weinig of juist veel scholing genoten: gemiddeld een loondaling van respectievelijk negen en vijf procent.
Nederland
De resultaten van Borjas wijzen op een niet te verwaarlozen mate van verdringing in de vs. Betekent dit nu dat de toelating door
Nederland van bijvoorbeeld werknemers uit de nieuwe eu-lidstaten zal leiden tot verdringing? Niet per se. Door het verschil in
arbeidsmarktinstituties met de vs is de loonflexibiliteit in Nederland relatief gering. Het aandeel van de arbeidsmigratie in het

arbeidsaanbod is in Nederland bovendien nog steeds relatief beperkt. Ten slotte zijn de onderzoeksresultaten sterk afhankelijk van de
kenmerken van de immigratiestroom in vergelijking met die van de reeds in het land aanwezige bevolking. Het wachten is dus op een
toepassing van de nieuwe methodiek op Nederland.
Peter Kee

1 Zie bijvoorbeeld M.J. Greenwood en J.M. McDowell, The factor market consequences of U.S. immigration, Journal of Economic
Literature, jrg. 24, 1986, blz. 1738 -1772.
2 Zie bijvoorbeeld D. Card, The impact of the Mariel boatlift on the Miami labor market, Industrial and Labor Relations Review, jrg. 43,
1990, blz. 245-257.
3 G.J. Borjas, The labor demand curve is downward sloping: reexamining the impact of immigration on the labor market, The Quarterly
Journal of Economics, jrg. 118, 2003, blz. 1335-1374.

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur