Euro’s in de collectebus
Aute ur(s ):
Faber, R. (auteur)
Hofmans, H. (auteur)
Kooreman, P. (auteur)
Studenten respectievelijk hoogleraar micro-economie aan de economische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Met dank aan mw. A.
Nijb org voor het beschikb aar stellen van de gegevens en aan Willem Boeschoten, Marco Haan en Bert Schoonb eek voor
commentaar.p.kooreman@eco.rug.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4406, pagina 274, 13 juni 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
betalen
De vraag of geldillusie daadwerkelijk bestaat, is een empirische kwestie. Liefdadigheid verraadt dat de euro nog niet door eenieder
met verstand in het hart is gesloten.
Sinds de introductie van de euro is er de nodige ophef ontstaan over een vermeende sterke stijging van de kosten van levensonderhoud.
Veel consumenten zetten vraagtekens bij het officiële inflatiecijfer, dat hooguit de helft is van de inflatie zoals die door hen wordt
ervaren1. Om vast te kunnen stellen of de euro ook los van werkelijke prijsstijgingen heeft geleid tot hogere uitgaven, bijvoorbeeld
door onwennigheid met de nieuwe munt, moeten we op zoek gaan naar een context waarin we zeker weten dat de prijzen niet gestegen
zijn. In deze bijdrage bekijken we een voorbeeld daarvan: een jaarlijkse huis-aan-huis-collecte voor een charitatieve instelling. De
introductie van de euro heeft immers niets veranderd aan de kosten van een gift. Wel zouden donateurs hun gift jaarlijks met het
inflatiepercentage moeten laten stijgen om hun reële donatie op peil te houden; de kosten van goederen en diensten die een charitatieve
instelling nastreeft stijgen immers ook. Zo’n eventuele inflatiecorrectie door de donateur geschiedt uiteraard geheel op vrijwillige
basis.
Groninger liefdadigheid als eurograadmeter
Om een verandering in collecteopbrengsten toe te kunnen schrijven aan de euro is het natuurlijk van belang alle andere factoren die de
opbrengsten kunnen beïnvloeden zoveel mogelijk constant te houden. We kiezen daarom voor een analyse van het geefgedrag bij een
landelijke collecte in een duidelijk afgebakende populatie van ruim 7500 huishoudens. Het betreft de nationale collecte voor verstandelijk
gehandicapten (nkgg) in de plaatsen Haren, Onnen en Noordlaren. De populatie in deze plaatsen is in de geanalyseerde jaren, 1999 tot en
met 2002, niet noemenswaardig veranderd en in elk jaar werd in dezelfde periode gecollecteerd, namelijk de derde week van september.
Aangenomen mag worden dat de opbrengsten voor de nkgg, in tegenstelling tot die voor andere fondsen, niet gevoelig zijn voor
incidentele schokken, zoals rampen of oorlogen.
De euro maakt goedgeefs…
Voor elk jaar is per munt de precieze inhoud van de collectebussen bekend. tabel 1 laat zien dat in 2000 en 2001 de opbrengsten ten
opzichte van het voorgaande jaar stegen met respectievelijk 2,2 en 1,3 procent. In 2002, toen de euro zijn intrede had gedaan, waren de
inkomsten 11,1 procent hoger dan in 2001, het laatste jaar van de gulden. In de figuur 1a tot en met figuur 1b figuur 1c is te zien dat de
frequenties waarin muntsoorten in de collectebussen terechtkwamen voor de invoering van de euro opmerkelijk stabiel waren. De gulden
was in alle jaren veruit de meest gegeven munt. Op ruime afstand volgden de munten onder de gulden. Munten en biljetten boven de
gulden werden het minst gegeven. Uit figuur 1d blijkt dat na de invoering van de euro er veel kleinere verschillen zijn in de frequenties
waarin de verschillende muntsoorten worden gegeven. Er is niet één populaire munt, maar een groep van drie munten wordt het meest
gegeven: de twintig eurocent, de vijftig eurocent en de munt van één euro. De vier munten onder de twintig eurocent worden beduidend
minder gegeven, maar echter wel meer dan de munt en biljetten boven de één euro. De gepresenteerde cijfers hebben betrekking op het
totaal van de drie plaatsen; de gegevens voor de afzonderlijke plaatsen vertonen eenzelfde beeld.
Figuur 1a. Verdeling van donaties in coupures in respectievelijk 1999, 2000, 2001 en 2002.
Figuur 1b. Verdeling van donaties in coupures in respectievelijk 1999, 2000, 2001 en 2002.
Figuur 1c. Verdeling van donaties in coupures in respectievelijk 1999, 2000, 2001 en 2002.
Figuur 1d. Verdeling van donaties in coupures in respectievelijk 1999, 2000, 2001 en 2002.
Tabel 1. Aantallen ingezamelde coupures bij collecteren in guldens en euro’s, 1999-2002
aantallen per coupure
guldens
1999
2000
0,05
801
0,1
1316
0,25
1933
1
3901
2,5
760
5
759
10
94
25
11
50
0
100
1
250
0
1000
0
1000
1260
1681
3885
774
841
100
6
1
0
0
0
2001
euro’s
1319
0,01
1608
1829
3839
825
883
75
7
1
0
0
0
0,02
0,05
0,1
0,2
0,5
1
2
5
10
20
50
100
200
500
11.565,9 11.821,25 11.975,5
5248,38
5364,25
5434,24
2,2
1,3
totaalopbrengst (Æ’)
totaalopbrengst (€)
stijging t.o.v. voorgaande
jaar (%)
inflatie t.o.v. september vorige jaar (%)
2,6
3,7
opbrengst per huishouden (euro’s) 0,69
0,71
0,72
aantal munten per huishouden
1,27
1,26
1,37
2002
887
1083
1087
1173
1795
1680
1643
1204
91
9
2
0
0
0
0
13.304,39
6037,18
11,1
3,4
0,80
1,41
…echter niet uit altruïsme…
Wat zouden de oorzaken van de hogere collecteopbrengsten kunnen zijn? We kunnen niet helemaal uitsluiten dat de inwoners van de
drie Groningse plaatsen verstandelijk gehandicapten een nóg warmer hart zijn gaan toedragen, maar waarschijnlijk is het niet. Een
algemene verklaring is dat consumenten ten prooi zijn gevallen aan muntillusie2. De stijging van ruim tien procent in de
collecteopbrengsten duidt op een meer specifieke verklaring, namelijk dat mensen de oude guldensbedragen (gemakshalve) delen door 2
in plaats van door 2,2. Daar komt bij dat men voor het geven van de exacte tegenwaarde van bijvoorbeeld één gulden meerdere
euromuntstukken nodig heeft. Betaal- en rekengemak kunnen er dus toe leiden dat de gift dan wordt afgerond op één munt van vijftig
eurocent. In dat geval zou men misschien verwachten dat het aantal gegeven munten van vijftig eurocent ongeveer gelijk is aan het
aantal gegeven munten van één gulden. Bedacht moet echter worden dat de muntfrequenties ook afhangen van het aantal beschikbare
munten in de portemonnee. Die aantallen hangen op hun beurt weer af van onder andere de verhoudingen waarmee ze in omloop zijn
gebracht. …maar om niet teveel munten uit te geven. Het aantal munten per gift bedraagt ongeveer 1,33. In 2002 was er een lichte stijging
in het muntenaantal ten opzichte van 2001, maar deze stijging was kleiner dan die in 2001 ten opzichte van 2000. Dit suggereert dat
mensen niet een bepaald bedrag, maar een bepaald aantal munten geven aan de collectant, waarbij de munten wellicht een willekeurige
selectie zijn uit de in de portemonnee aanwezige munten. Door de veelal korte bedenktijd over de omvang van een collectegift en de
beperkte implicaties voor het huishoudbudget spelen verklaringen in de sfeer van geldillusie waarschijnlijk een grotere rol dan bij
beslissingen waar financieel meer op het spel staat.
Slot
Alhoewel onze gegevens betrekking hebben op een specifieke collecte in een kleine regio, zijn ze illustratief voor het algemene beeld van
collecteopbrengsten in 2002. Diverse grote landelijke fondsen die jaarlijks collecteren hebben een stijging in de opbrengsten gemeld die
ruim boven het inflatiepercentage uitgaat3.
1 Zie bijvoorbeeldv. M. Warnaar, Consument wil niet aan euro wennen, ESB, 20 december 2002, blz. 932-934.
2 Zie bijvoorbeeld M.M.G. Fase, Muntillusie, ESB, 24 mei 2002, blz. 410-411.
3 Goede doelen varen wel bij ‘euro-onwennigheid’, Dagblad van het Noorden, 18 oktober 2002.
Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)