Ga direct naar de content

Fiscaal begunstigd banksparen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 25 2008

markten

Fiscaal begunstigd banksparen
Het wetsvoorstel voor fiscaal gefaciliteerd banksparen
vergroot de keuze van consumenten voor oudedags- en
eigenwoningsparen. Kostenverschillen tussen verzekeraars
en banken zijn voornamelijk het gevolg van verschillen in de
aard van de producten. Niettemin mag worden verwacht dat
het wetsvoorstel leidt tot meer concurrentie en daarmee tot
(enige) besparingen op kosten.

B

Jaap Bikker
en Paul Schilp
Senior onderzoeker bij
De Nederlandsche Bank
en hoogleraar Universiteit
Utrecht, beleidsmedewerker bij De Nederlandsche
Bank

58

ESB

egin 2006 hebben de Tweede
Kamerleden Depla (PvdA) en De Vries
(VVD) een wetsvoorstel ingediend inzake fiscale facilitering van een lijfrente
spaarrekening en een lijfrente beleggingsrecht bij
wijze van oudedagsvoorziening. De initiatiefnemers
beogen hiermee het monopolie van verzekeraars op
het aanbieden van fiscaal begunstigde oudedagsvoorzieningen te doorbreken. Verruiming van het
sparen voor de oudedag door banken dezelfde fiscale
faciliteiten te geven als verzekeraars zou de concurrentie ten goede komen en tot lagere kosten en meer
keuze voor de consument leiden.
Eind 2006 concludeerden zowel de Autoriteit
Financiële Markten als de Vereniging Eigen Huis
dat bij beleggingshypotheken de kostenstructuur
complex en ondoorzichtig is. Ook zou de informatieverstrekking hieromtrent onvolledig, ontoereikend en
onjuist zijn. Begin 2007 volgde daarom een wijziging
van het voorstel door Depla en Blok (VVD) om ook
fiscaal begunstigd banksparen toe te staan voor aflossing van de eigenwoningschuld. De Eerste Kamer
heeft het voorstel op 11 december goedgekeurd
zodat deze per 1 januari 2008 van kracht is.
De initiatiefnemers grijpen terug op de Nota
Belastingen in de 21ste eeuw: een verkenning
(Tweede Kamer, 1997-1998). In deze nota stelde de
toenmalige regering dat voor de fiscaal te faciliteren
oudedagsvoorziening gedacht zou kunnen worden aan
“één oudedagsplafond ten behoeve van de fiscale
begeleiding van alle mogelijke oudedagsvoorzieningen: collectieve pensioenen, lijfrenteverzekeringen,
eigen spaarvoorzieningen, de fiscale oudedagsreserve
(FOR) van ondernemers, etc. De individuele invulling
kan plaatsvinden via een lijfrenteverzekering of een
speciale aan voorwaarden gebonden oudedagsspaarof beleggingsrekening†(Tweede Kamer, 1997-1998).
Bij de behandeling van de Belastingherziening 2001
is unaniem een motie aangenomen waarbij de regering werd uitgenodigd “een notitie op te stellen over
de mogelijkheden om ook andere producten dan
lijfrenteverzekeringen, zoals geblokkeerde spaar- of
beleggingsrekeningen, in aanmerking te laten komen

25 januari 2008

voor de fiscale faciliteiten ten behoeve van pensioenopbouw†(Tweede Kamer, 1997-1998). Het
huidige wetsvoorstel pakt deze draad weer op. Waar
zij uitgaan van de stelling dat oudedagsvoorzieningen
via levensverzekeraars hoge kosten met zich brengen,
verwijzen zij naar onderzoek van het CPB (2005) en
Bikker en Van Leuvensteijn (2008). De uitbreiding
met hypotheeksparen is een reactie op de discussie
over de kosten van beleggingsverzekeringen.
Deze analyse gaat in op het wetsvoorstel en de
mogelijke gevolgen van de voorstellen voor de
bancaire en verzekeringssector en het toezicht
daarop. Ingegaan wordt op het product banksparen,
de verschillen met verzekeren, de achtergrond van
kostenverschillen, de gevolgen van concurrentie en
een rekenvoorbeeld van banksparen en verzekeren
voor de oude dag. Ten slotte wordt de invloed op de
overheidsbegroting belicht.

Het product banksparen
In het wetsvoorstel wordt oudedags- en eigenwoningsparen fiscaal vriendelijk behandeld wanneer dit
plaatsvindt via een geblokkeerde spaarrekening bij
een bank of een ­ eleggingsrecht bij een beheerder
b
van een beleggingsinstelling. Stortingen op deze
geblokkeerde spaarrekening die een pensioentekort
aanvullen worden fiscaal gezien gelijk gesteld met
premies voor lijfrenten. Wel worden hieraan een
aantal voorwaarden gesteld. De voorgestelde fiscale
aftrek van spaarstortingen voor de oude dag vallen
onder hetzelfde plafond als die van de verzekeringsproducten. Het opgebouwde vermogen kan onbelast
worden uitgekeerd wanneer het wordt aangewend ter
aflossing van de eigenwoningschuld.
De blokkering in het kader van oudedagsparen duurt
tot uiterlijk het zeventigste levensjaar. Daarna kan
het spaartegoed op twee manieren worden aangewend: aanschaf van een lijfrente bij een verzekeraar
die voldoet aan de bestaande wettelijke eisen en
uitkering in termijnen met gelijke tussenperioden van
ten hoogste een jaar, waarbij de uitkeringen gelijk
zijn of oplopen. De periodieke uitkeringen moeten
verder op analoge wijze als de fiscaal gefaciliteerde
lijfrente zijn vormgegeven, met dien verstande dat
voor het levenslange karakter van de lijfrente in de
plaats komt dat de periodieke uitkering een duur
moet hebben van tenminste twintig jaar of tenminste
moet lopen tot het vijfentachtigste levensjaar van de
gerechtigde op de uitkering.
De blokkering eigenwoningsparen duurt tot aflossing
van de eigenwoningschuld, voorwaarden zijn gesteld
aan de duur van, en de variatie in, de jaarlijkse

betalingen. Bij voortijdig overlijden wordt de rekening
onmiddellijk gedeblokkeerd.

Verschil in de aard van de producten
banksparen en verzekeren
Voor de vergelijking van oudedagssparen en lijfrente
verzekeren wordt bij beide producten onderscheid
gemaakt in een spaar- en een uitkeringsfase, zie
tabel 1. In deze vergelijking wordt in geval van
oudedagssparen uitgegaan van fiscaal gefaciliteerd
sparen tot 65 jaar, waarna uitkeringen ingaan:
bij verzekeringen een levenslange lijfrente en bij
banksparen twintig jaar periodieke uitkeringen. Bij
banksparen wordt het opgebouwde spaarbedrag na
overlijden van de belastingplichtige voor de 65-jarige
leeftijd omgezet in periodieke uitkeringen aan de
nabestaande tot tenminste het jaar waarin de verzekerde 85 zou zijn geworden. Bij banksparen bestaat
overigens ook de optie het spaargeld op 65-jarige
leeftijd te gebruiken voor een lijfrente, zodat alsnog
wordt verzekerd. In geval van een lijfrenteverzekering
met restitutie gaat bij overlijden voor de 65-jarige
leeftijd een levenslange lijfrente in op het leven van
de nabestaanden.
De lijfrenteverzekering is vaak een uitgestelde
lijfrente tegen eenmalige (koopsom) of periodieke
premiebetaling. Het is een standaardproduct waarop
een levensverzekeraar is ingericht. Het product kan
in twee delen worden gesplitst, te weten: een kapitaalverzekering bij in leven zijn op 65-jarige leeftijd
(de spaarfase), en een direct – op 65-jarige leeftijd
– ingaande levenslange lijfrente (de uitkeringsfase).
Bij overlijden voor 65 jaar tijdens de spaarfase vindt
alleen uitkering plaats als gekozen is voor restitutie.
In de regel wordt echter een overlijdensrisicoverzekering gesloten, zodat bij overlijden voor 65 jaar
voor de nabestaanden een direct ingaande levenslange lijfrente kan worden gekocht. Deze aanvulling
gaat uiteraard met kosten gepaard. Hetzelfde geldt
bij eigenwoningsparen. Bij overlijden vóórdat de
hypotheeklening eindigt en dus voordat het eindkapitaal is behaald, wordt de spaarrekening direct
gebruikt voor aflossing en blijft een restschuld over.
Gewoonlijk wordt een overlijdensrisicoverzekering gesloten om het risico op deze restschuld af te dekken.
Bij een bankspaarproduct ontvangt de rekeninghouder het totaal van de ingelegde bedragen, vermeerderd met bijgeschreven rente, waarbij de kosten zijn
verwerkt doordat de depositorente lager is dan de
kapitaalmarktrente. De periodieke uitkeringen worden
bij overlijden uitbetaald aan de nabestaanden. De
rekeninghouder speelt dus per definitie altijd quitte,
afgezien van kosten die indirect worden betaald.
Voor een verzekeringsproduct geldt dat niet. Er vindt
immers risicodeling plaats met overdrachten van
mensen die rondom de ingangsdatum overlijden naar
langlevenden en, als een overlijdensrisicoverzekering
is gesloten, naar nabestaanden van kortlevenden.
Het oudedagssparen via de bank biedt alleen een
tijdelijke periodieke uitkering. Als de betrokkene
deze periode overleeft, mist deze daarna een aanvul

tabel 1

Banksparen versus verzekeren

Doel
Eigen woning

Oudedag

Banksparen

Verzekeren

Spaarfase
Ten minste 15 jaar sparen (met
Ten minste 15 jaar premie
of zonder overlijdensrisicoverbetalen (of koopsom) met of
zekering)
zonder restitutie
Uitkeringsfase
Bij restitutie: onmiddellijke
Deblokkering bij overlijden
u
­ itkering bij overlijden voor
voor 65 ste jaar
65 ste jaar
Op einddatum deblokkering ter
Op einddatum uitkering ter
aflossing eigenwoningschuld
aflossing eigenwoningschuld
Spaarfase
Koopsom of premiebetaling
Geblokkeerd tot uiterlijk 70 ste
levensjaar (met of zonder overmet of zonder restitutie
lijdensrisicoverzekering)
Uitkeringsfase
Jaarlijkse uitkering van tenmin- Vanaf 65ste levensjaar levenslange (of tijdelijke) periodieke
ste 20 jaar of tot 85 ste levensjaar, of
uitkering
Besteding spaargeld voor
lijfrente

lend inkomen. Het gevolg is dat de betrokkene wordt geconfronteerd met een
inkomensterugval. Ook bij eigenwoningsparen via de bank kan er een probleem
opduiken, namelijk een restschuld bij voortijdig overlijden, indien althans het
spaarproduct niet is gekoppeld aan een verzekering. Vanwege deze eigenschappen is het mogelijk dat bij sparen via de bank wordt teruggevallen op publieke
voorzieningen, wat een nadeel is, vooral gezien de toenemende vergrijzing. In dit
opzicht komt banksparen minder tegemoet aan de doelstelling van fiscaal gefaciliteerd sparen, te weten het bevorderen van eigen verantwoordelijkheid en duurzame zelfvoorziening en daarmee het voorkomen van een beroep op publieke
voorzieningen. De lijfrenteverzekering biedt een levenslange lijfrente en voldoet
dus beter aan de doelstelling van fiscaal gefaciliteerd sparen voor de oude dag.
Lijfrenteverzekeren vormt hiermee naar de aard een ander product dan lijfrentesparen: het verzekeringsdeel is er een integraal deel van. Echter, de geblokkeerde spaarrekening ter aflossing van de eigenwoningschuld is nagenoeg een
replicatie van een gekoppeld product van een verzekeraar, indien althans ook een
overlijdensrisicoverzekering is gesloten. Omdat deze producten beter vergelijkbaar zijn, is de verwachting dat de concurrentie op deze markt scherper wordt
dan op het gebied van de lijfrente. Daarom volgt hieronder een kostenvergelijking
voor alleen oudedagssparen. Een voordeel van de geblokkeerde spaarrekeningen
voor banken is overigens dat ze aan de financieringskant van de balans te maken
krijgen met nieuwe langlopende producten. Dergelijke producten vormen een
goede hedge tegen hun lange leningen.

Kostenverschillen oudedagssparen
Het wetsvoorstel is met name ingegeven door de veronderstelling dat banken
een gunstiger kostenstructuur hebben dan verzekeraars. Het openstellen van de
lijfrentemarkt voor banken zou de efficiëntie ten goede komen en in het voordeel
zijn van de consument. Dit kan leiden tot lagere kosten, maar naar verwachting
zal hier slechts in beperkte mate sprake van zijn. Banken zullen namelijk net als
verzekeraars voor deze producten kosten moeten maken voor marketing, acquisitie, voorlichting en uitvoering. Wordt geabstraheerd van mogelijke efficiëntieverschillen tussen banken en verzekeraars op kostencategorieën die voor banken
en verzekeraars vergelijkbaar zijn, dan blijft over dat het verzekeringsproduct
een aantal additionele, specifieke kosten met zich brengt. Verschil in kosten
weerspiegelt dan ook voornamelijk het verschil in de producten. Het gaat hierbij
om kosten van verzekeringstechniek en -administratie om ongewenste selectie te

ESB

25 januari 2008

59

tabel 2

Cijfervoorbeeld voor oudedagsparen bij banken en verzekeraars

Mogelijke rente of
r
­ endement, in %
Inleg per jaar, in euro
Restitutie bij ­ verlijden
o
voor 65 jaar, in %
Spaarbedrag na 20 jaar,
in euro
Lijfrente of jaarlijkse
u
­ itkering 20 jaar lang, per
jaar, in euro
Lijfrente levenslang, per
jaar, in euro
1
2

Verzekeraar
Bank
Variant 1 Variant 21 Variant a Variant b2 Variant c2
2,7
3,4
2,7
3,0
3,5
100
90

100
0

100
100

100
100

100
100

2.682

2.882

2.682

2.768

2.927

208

224

171

181

199

157

169

Geen restitutie bij overlijden voor 65 jaar impliceert minder kosten dus een hogere netto rendement.
Gevoeligheidsanalyses.

voorkomen (bijvoorbeeld de kosten van medische acceptatie) en de kosten van
de overlijdensrisicoverzekeringen voor uitkeringen aan nabestaanden. Vanwege
de aard van het product kent het lijfrentesparen dus inherent en onvermijdbaar
hogere kosten dan het geblokkeerd oudedagssparen. Hier tegenover staat de
welvaartsverhogende garantie dat de uitkering tot het overlijden blijvend is.

Gevolgen concurrentie
Het gegeven dat consumenten bij oudedags- en eigenwoningsparen meer keuze
krijgen, zal bijdragen aan concurrentie op dit gebied tussen banken en verzekeraars. De initiatiefnemers baseren zich mede op onderzoek dat duidde op onvoldoende concurrentie en efficiëntie in de verzekeringsbedrijfstak (Bikker en van
Leuvensteijn, 2008). Echter, hierbij kan worden aangetekend dat eerder onderzoek ook heeft aangetoond dat de bankensector onvolledige concurrentie en inefficiëntie kent (Bikker, 2004). Verwacht mag worden dat verzekeraars, maar ook
banken, onder invloed van concurrentie enigermate zullen besparen op de kosten.
Fiscaal gefaciliteerd sparen voor de oude dag via banken is een ander product
omdat het geen garantie biedt en wordt daarom naar verwachting goedkoper.
Derhalve zal oudedagssparen een substantieel marktaandeel kunnen veroveren.
Daarbij komt dat het door sommigen als een voordeel wordt ervaren dat de uitkering van de hoofdsom zeker is en dat de periodieke uitkeringen na het vijfen­
zestigste jaar niet stoppen na overlijden, zodat geen spaargeld verloren gaat.
Nadeel is uiteraard dat deze periodieke uitkeringen via banken niet gegarandeerd
doorgaan zolang men leeft zoals bij de levenslange lijfrente. Een verschuiving
van marktaandelen ten nadele van de lijfrenteverzekering zou tot gevolg kunnen
hebben dat de toch al tegen verzekeraars bestaande antiselectie wordt versterkt.
Gezonde mensen hebben immers voordeel door te kiezen voor een lijfrente. Als
gevolg daarvan zouden de tarieven van lijfrenten omhoog moeten, waar overigens
gemiddeld ook een langere uitkeringsfase tegenover staat.

Rekenvoorbeelden voor banken en verzekeraars
Rekenvoorbeelden om de verschillen tussen bank- en verzekeringsparen toe te
lichten hangen af van (nog) onbekende variabelen. Onder meer is onbekend
hoeveel kosten banken in rekening brengen, of anders gezegd, hoever zij met
hun rente onder de kapitaalmarktrente gaan zitten. Verder zij opgemerkt dat
verzekeraars vaak langdurige garanties op minimum rendement geven. In tabel 2
staat een voorbeeld dat is gebaseerd op een kapitaalmarktrente van vier procent,
waarbij de (volgens Independer) goedkoopste verzekeraar kosten in rekening
brengt die het rendement verlagen van vier naar 2,7 procent bij negentig procent
restitutie bij overlijden voor 65 jaar en naar 3,4 procent zonder restitutie. Jaarlijks
wordt dus respectievelijk 1,3 procent en 0,6 procent van het saldo aan kosten
ingehouden. Het rekenvoorbeeld gaat ter illustratie allereerst uit van dezelfde
netto­ente van 2,7 procent voor banken. Dan is bij gelijke inleg van honderd euro
r

60

ESB

25 januari 2008

per jaar de opbrengst na twintig jaar uiteraard gelijk.
Een twintigjarige lijfrente levert het meeste op: 208
euro. Deze is het hoogst omdat de uitkering stopt
na overlijden. Het voordeel daarvan voor de verzekeraars is verwerkt in de hogere uitkering. Als de
bank jaarlijks 171 euro uitkeert is het spaargeld bij
de gehanteerde rente na twintig jaar precies op. De
levenslange uitkering is lager maar gegarandeerd tot
het overlijden. Als de bank het product zou aanbieden tegen lagere kosten dan in variant a (dus met
een hoger nettorendement) dan neemt de jaarlijkse
uitkering navenant toe: varianten b en c. Merk op
dat de uitkering met 181 of 199 euro lager is dan
die van de verzekeraar. De verzekeraar stopt met de
uitkering bij overlijden, zodat de verzekeraar het dan
resterende saldo inhoudt. Van deze winst kan hij een
hogere uitkering bij leven toezeggen.

Gevolgen voor de begroting
De grotere keuzemogelijkheden van oudedagsvoorzieningen zal het fiscaal gefaciliteerd sparen voor
de oudedag kunnen bevorderen. De omkeerregel
(de premie is aftrekbaar, de uitkering belast) houdt
voor de overheid belastingderving in. De aftrek wordt
namelijk genoten in de levensfase waarin de belastingplichtige gewoonlijk in een hoger tarief zit dan in
de fase (na pensionering) waarin de dan te belasten
lijfrenten of uitkeringen worden ontvangen. Tevens
vindt vrijstelling plaats van heffing in Box 3. Voor de
schatkist zijn dat uiteraard nadelen. De fiscale nadelen voor de schatkist zullen dan ook groter worden
naarmate het sparen voor de oudedag toeneemt. Als
de kostenopslag door concurrentie kleiner wordt,
wat de fiscale aftrek vermindert, vindt overigens wel
enige compensatie plaats voor de extra omzet in
lijfrenteproducten.

Conclusie
Al met al zal het nieuwe wetsvoorstel bijdragen
aan een (beperkte) kostendaling van oudedags- en
hypotheeksparen. Wel zullen verzekeraars terrein
verliezen aan banken. Hiermee samenhangend zal
de risicoverdeling in de samenleving wat afnemen,
alsook de zekerheid van de inkomensvoorziening van
ouderen boven de 85 jaar. Omdat het sparen via de
bank duidelijk wat anders biedt dan het sparen via
de verzekeraar, zullen financiële instellingen voor
deze producten veel aandacht moeten besteden aan
voorlichting voor consumenten.

Literatuur
CPB (2005) Competition in markets for life insurance, CPB
Document no 96. Den Haag: CPB.
Bikker, J.A. (2004) Competition and efficiency in a unified European
banking market. Cheltenham: Edward Elgar.
Bikker, J.A. en M. van Leuvensteijn (2008) Competition and efficiency in the Dutch life insurance industry, Applied Economics
(te verschijnen).
Tweede Kamer (1997-1998) Nota Belastingen in de 21ste eeuw: een
verkenning. Vergaderjaar 1997-1998, 25810, nr. 2.

Auteurs