Ga direct naar de content

Groeidynamiek in Duitsland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 27 1992

Groeidynamiek in Duitsland
JJ.M. Kremers*
n Duitsland zijn adviezen uitgebracht over bet nut van deregulering en
mededinging voor de groeidynamiek, werkgelegenheid en concurrentiekracht van
de Duitse economic. Enkele uitkomsten: onderwerp de spoorwegen, bet verzekeringswezen en de electriciteitsvoorziening aan meer concurrence; schaf vergunningenstelsels af(goederen- en taxivervoer); verwijder kunstmatige branche-afbakeningen;
flexibiliseer de cao-afspraken voor langdurig werklozen en bedrijven in nood. Ten’
dele sporen deze initiatieven goed met ontwikkelingen in ons eigen land, ten dele
geven ze aanleiding tot nadere bezinning.

I

Afgelopen jaar is in Duitsland het rapport verschenen van een bijzondere regeringscommissie voor deregulering en mededinging1. Het rapport geeft een
gedetailleerde analyse van institutionele belemmeringen op het flexibel functioneren van markten in
de Duitse economie, met concrete en verregaande
aanzetten tot bevordering van aanpassingsvermogen en groeidynamiek. Inmiddels staat uitvoering
op de rails. Dit artikel vat het Duitse rapport samen
en belicht de betekenis van deze ontwikkeling voor
het beleid gericht op een sterkere groeidynamiek in
ons eigen land2.

Opdracht
Drie omstandigheden waren van bijzondere betekenis bij de installing van de commissie in 1988. Ten
eerste maakte de Europese integratie de discussie
los in Duitsland over het belang van een goed functionerende economie (met name een dynamische
binnenlandse sector) voor de Internationale concurrentiekracht. Immers door de convergentie op monetair terrein (EMS, EMU) gaan steeds meer landen
in Europa genieten van lage inflatie en een stabiele, sterke munt. Binnen Europa raakt Duitsland dit
traditionele concurrentievoordeel kwijt, en zal zich
dus minder dan voorheen het concurrentienadeel
van een relatief rigide binnenlandse economie kunnen veroorloven. Resultaat van een zwakke binnenlandse sector is immers werkloosheid, onevenwichtige overheidsfinancien, hoge collectieve lasten en
benedenmaatse collectieve voorzieningen, en dus
op termijn ook aantasting van de internationale
concurrentiekracht.
Ten tweede was er destijds buitenlandse druk op
Duitsland om actie te ondernemen ter vermindering
van het grote overschot op de lopende rekening
van de betalingsbalans. De Duitse regering voelde
niets voor een oprekken van haar financieringstekort, doch prefereerde een benadering die de binnenlandse groeidynamiek zou versterken. Immers
bezien vanuit het nationale belang bestond voor
deze laatste benadering alle aanleiding; de Duitse
economie groeide in de jaren tachtig slechts matig

en de werkloosheid bleef hardnekkig hoog3. Frappant is overigens dat dezelfde overwegingen thans
gelden voor ons eigen land .
Ten derde ontwikkelde de internationale economie,
in het bijzonder die van Europa (interne markt),
zich in de richting van deregulering en liberalisering.
Met het oog op de groeidynamiek van Duitsland
werd de commissie verzocht om de economische
kosten van bestaande marktreguleringen in beeld te
brengen; concrete voorstellen te doen voor vermindering van beperkingen op de toetreding tot (en uittreding uit) markten en van prijs- en hoeveelheidsreguleringen; en maatregelen voor te stellen die
zouden kunnen bijdragen aan grotere economische
flexibiliteit en betere groei- en werkgelegenheidsperspectieven.
De commissie werd samengesteld uit deskundigen
geselecteerd uit wetenschap (waaronder voorzitter
prof. Donges uit Keulen) en economie (op persoonlijke titel uit kringen van werknemers en werkgevers). Ondanks de zeer concrete en verregaande
aanbevelingen werd een grotendeels unaniem advies uitgebracht.

Implementatie
De vertaling van het rapport in beleid vindt thans
plaats langs twee sporen. Ten eerste staat uitvoering
* De auteur is plaatsvervangend directeur Algemene Financiele en Economische Politick bij het Ministerie van Financien en hoogleraar Financieel-Economisch Beleid (OCFEB)
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hi] dankt H. Hamer, J. Mensonides, B. Molitor en A. van de Yen voor commentaar en achtergrondmateriaal. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Unabhangige Expertenkommission zum Abbau marktwidriger Regulierungen, Marktoffnung und Wettbewerb, Poeschel Verlag, maart 1991.
2. Zie JJ.M. Kremers, Naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek, ESB, 11 december 1991.
3. Zie L. Lipschitz, JJ.M. Kremers, T. Mayer en D. McDonald, The Federal Republic of Germany: adjustment in a
surplus country, IMF Occasional Paper 64, januari 1989.
4. JJ.M. Kremers, op. cit., 11 december 1991.

van een deel van de aanbevelingen inmiddels op de
rails met de implementatie van EG interne markt
richtlijnen (bij voorbeeld verzekeringswezen, spoorwegen). Ten tweede wordt door een stuurgroep van
Kamerleden uit de coalitiepartijen, onder voorzitterschap van de minister van Economische Zaken, een
uitvoeringsvoorstel opgesteld. Naar verluidt staat
deze stuurgroep positief tegenover het merendeel
van de tot op heden door haar behandelde aanbevelingen uit het rapport.

Randvoorwaarden op terreinen zoals milieu, consumentenbescherming en veiligheid van werknemers
worden door de commissie systematisch in beeld gebracht. Voorts wordt geopperd dat het zinvol kan
zijn om verschillende dereguleringsmaatregelen in
een pakket samen te voegen. Deregulering kan
voor betrokkenen immers inkomensgevolgen hebben. In een omvangrijk pakket kunnen volgens de
commissie de inkomensgevolgen van individuele
maatregelen tot op zekere hoogte tegen elkaar wegvallen, zodat iedereen per saldo beter af is.

Uitgangspunten
De opzet van het rapport is zeer systematisch: elk
hoofdstuk levert per beschouwde markt een beschrijving van de uitgangssituatie, een discussie
van de gronden voor bestaande regulering, een
analyse van de economische kosten daarvan, aandacht voor de Europese dimensie en voor ervaringen in het buitenland, en voorstellen voor deregulering en versterking van de groeidynamiek. Daaraan
vooraf gaat een hoofdstuk met algemene uitgangspunten, die hier eerst worden samengevat voordat
nader wordt ingegaan op de specifieke aanbevelingen.
Regulering kan geboden zijn om marktfeilen te corrigeren of om niet-economische prioriteiten te dienen. Vaak verliezen regels, ooit op goede gronden
ingesteld, na verloop van tijd center hun bestaansrecht en gaan zij niet het algemene belang maar de
gevestigde belangen van deelgroepen dienen. Het
wordt door de commissie gezien als een continue
taak voor de overheid om regulering te toetsen en
sober te houden.
Vergelijkbare uitgangspunten lagen begin jaren tachtig ten grondslag aan de deregulering in Nederland.
Verschil is evenwel dat het Duitse rapport een sterk
economische invalshoek kent, gericht op het zichtbaar maken van het prijskaartje van regulering in termen van inkomen, groei en werkgelegenheid. De
deregulering in ons land kende een meer juridische
inslag5.
Reguleringen worden geevalueerd op basis van drie
beginselen:
• een regulering wordt aangepast of afgeschaft
wanneer deze niet geboden is om marktfeilen te
corrigeren of niet-economische prioriteiten te dienen;
• hetzelfde geldt als de voordelen niet opwegen tegen de kosten;
• indien mogelijk wordt een op zichzelf wenselijke
regulering vervangen door een alternatieve regulering met minder marktverstorende werking en
lagere kosten.
Van de aanbevolen deregulering van goederen- en
dienstenmarkten verwacht de commissie dat ondernemers minder risico-mijdend worden, voor werknemers nieuwe banen ontstaan, consumenten grotere keuzemogelijkheid krijgen, en goederen en
diensten goedkoper worden. Aldus ontstaat een beter economisch aanpassingsvermogen en een creatiever, innovatiever ondernemingsklimaat. Van deregulering van de arbeidsmarkt wordt ook daar
grotere flexibiliteit verwacht, met als gevolg meer
maatwerk en differentiatie in arbeidsomstandigheden en -voorwaarden en betere kansen op werk
voor hen die thans nog zonder baan zijn.

ESB 27-5-1992

Verkeer en vervoer
Spoorwegen
Het Duitse spoorwegnet en het gebruik ervan zijn
beide in handen van de Deutsche Bundesbahn.

Deze is onderworpen aan strakke regulering (aanbodplicht, voorgeschreven tarieven), en heeft volgens de commissie nauwelijks speelruimte voor een
marktgericht beleid. Drie doeleinden liggen aan de
regulering ten grondslag: vervoersveiligheid, voorkoming misbruik monopoliepositie, en zekerstelling
van de vervoersvoorziening ook waar deze niet direct rendeert.
De commissie acht de bestaande regulering steeds
minder te rechtvaardigen. Veiligheid kan ook worden gewaarborgd bij mededinging. Gezien de concurrentie door andere vervoersvormen behoort de

monopoliepositie van de spoorwegen tot het verleden. En uit de minder rendabele diensten trekt de
Bundesbahn zich ook nu reeds terug. Daarentegen
kent de bestaande regulering vele nadelen (hoge
kosten en prijzen, chronische exploitatietekorten,
onvoldoende capaciteitsbenutting en klantgerichtheid).
De commissie stelt voor om de Bundesbahn te splitsen in twee te verzelfstandigen onderdelen, een

voor het beheer van het spoorwegnet en een voor
de exploitatie. In het plan van de commissie laat de
beheerder tegen kostprijs-gerelateerde tarieven ook
andere exploitanten op het spoorwegnet toe. Omdat de beheerder van het net een monopoliepositie
geniet, staan deze tarieven onder toezicht van de minister van Verkeer. Tarieven die door de exploitanten aan hun klanten worden berekend, kunnen aanzienlijk worden geliberaliseerd. Waar de overheid
dienstverlening zinvol acht die niet tegen marktprijzen tot stand zou komen, wordt deze in concessie
gegeven aan de bieder die de laagste subsidie vergt.
Monopolievorming wordt tegengegaan door concurrentie tussen exploitanten en door concurrentie van
andere vervoersvormen; hierover wordt gewaakt
door het mededingingsrecht.

Goederenvervoer over de weg
Ook het vervoer over de weg is onderworpen aan
velerlei regulering (restrictief vergunningenstelsel
en andere toetredingsdrempels, verplichte tariefmarges, verplichte contractbepalingen, cabotage-beperkingen). Doeleinden: bescherming van de spoorwegen, voorkoming rui’neuze concurrentie,

5. H.J. de Ru, Deregulering, in: C.A. de Kam en J. de Haan
(red.), Terugtredende overheid: realiteit ofretoriek?, Academic Service, Schoonhoven, 1991.

zekerstelling van (ook niet-rendabele) vervoersvoorziening, verkeersveiligheid, en milieubescherming.
Gevolgen: hoge prijzen, ontduiking van de regels,
en onbedoelde stimulering van het interne bedrijfsvervoer.
De commissie stelt voor om deze reguleringen af te
schaffen en te komen tot vrije mededinging, zuivere
prijsvorming en differentiatie van het vervoersaanbod. Dit spoort met de interne EG-markt. Voor de
verkeersveiligheid en de milieubescherming worden, in plaats van marktregulering, directe instrumenten met lagere economische kosten aanbevolen. Vergelijkbare aanbevelingen worden gedaan
voor de binnenscheepvaart.

Busvervoer
Het busvervoer kent een heterogene regulering.
Aan het school- en bedrijfsvervoer is het verboden
om andere passagiers te accepteren. Ter bescherming tegen concurrentie kennen de spoorwegen
een monopolie op buslijnen langs trajecten waar
ook spoorverbindingen bestaan. Daar staat tegenover dat voor het niet-lijndienstgebonden busvervoer slechts geringe toetredingsdrempels bestaan;
hier heerst vrije mededinging. Het doel van de bestaande regulering is bescherming van de spoorwegen en zekerstelling van de vervoersvoorziening.
Hoge prijzen, overcapaciteit en een gebrekkig aanpassingsvermogen zijn het resultaat.
Daarom wordt voorgesteld om experimenten met •
particuliere intercity busdiensten toe te staan, in concurrentie met elkaar en met de spoorwegen. Voorgesteld wordt tevens om het korte-afstandsvervoer
(stadsvervoer) met tijdslimiet van bij voorbeeld acht
jaar in concessie te gunnen aan het bedrijf dat het
hoogst biedt c.q. de laagste subsidie vergt.

Volgens de commissie is dit toelatingsexamen voor
de kwaliteitsbewaking ontbeerlijk, en bestaat voor
ru’ineuze concurrentie geen aanleiding. Tegenover
de twijfelachtige voordelen van het toelatingsexamen staan aanzienlijke kosten. Door een gebrek
aan mededinging is het prijsniveau hoog en de
klantgerichtheid onvoldoende. De vestigingseisen
werken rigiditeit in de branche-afbakening in de
hand, en daarmee tevens rigiditeit in de bedrijfsuitoefening (men mag immers slechts in die branche
actief zijn waarvoor men een vestigingsvergunning
heeft). Resultaat is een gebrekkige aanpassing aan
nieuwe ontwikkelingen (technologische vooruitgang, verschuivingen in consumentenvoorkeur).
Voorts zijn er de kosten van ontwijkend gedrag en
van juridische processen omtrent de branche-afbakening.
Voor getalenteerde werknemers en werklozen betekent de vestigingswetgeving een barriere om als
zelfstandige actief te worden. Het toelatingsexamen stelt aanzienlijk ruimere eisen dan direct noodzakelijk. Zo geldt deze tijd en energie verslindende
toelatingsdrempel ook voor hen die als werknemer
reeds vele jaren ervaring hebben opgedaan. Over
een breed spectrum wordt kleine zelfstandigheid
onmogelijk gemaakt of het zwarte circuit binnengeloodst.
De commissie stelt voor de vestigingswetgeving zodanig te saneren dat onnodige toetredingsdrempels
vervallen, rigiditeiten in de branche-afbakening verdwijnen, en uitsluitend de waardevolle aspecten
van het huidige systeem behouden blijven . Om de
flexibiliteit tussen branches te vergroten, wordt aanbevolen om de toegang tot verwante branches te
verruimen.

Dienstverlening
Taxivervoer
Het vigerende gecontingenteerde vergunningenstelsel betekent een aanzienlijke toetredingsdrempel
voor nieuwe taxibedrijven. Bovendien gelden vaste
tarieven. Doel hiervan is een behoorlijk taxivervoer.
Neveneffect is prijsvertekening en een geringe differentiatie in dienstverlening. De prijzen zijn meestal
te hoog, doch voor speciaal toegeruste taxi’s vaak te
laag. Waar tarieven niet zijn gedifferentieerd naar
wagengrootte, ontbreken prikkels tot kostenbeheersing.
Daarom wordt deregulering aanbevolen die meer
differentiatie toelaat in prijzen en dienstverlening.
De contingentering van het taxivervoer kan worden
afgeschaft. Ook de verplichte tariefstructuur kan op
de helling; neerwaartse prijsconcurrentie kan worden toegestaan.

Midden- en kleinbedrijf
Toetreding tot beroepen in het midden- en kleinbedrijf (bij voorbeeld autoreparatie, loodgieterij, dakbedekking, elektrische installatie en reparatie) is in
Duitsland gereguleerd door middel van een strikte
vestigingswetgeving. Deze dient om de kwaliteit te
bewaken en de sector te beschermen tegen ru’ineuze concurrentie. Het verkrijgen van een vestigingsvergunning vereist vele jaren training en ervaring,
alsmede een uitgebreid toelatingsexamen dat specifiek is toegespitst op een van de 125 onderscheiden
branches.

Verzekeringswezen
Het verzekeringswezen is uitgesloten van het mededingingsrecht. Zo zijn de motorrijtuigenaansprakelijkheidsverzekering, de levensverzekering en de
ziektekostenverzekering strak gereguleerd. Dat
geldt volgens de commissie in mindere mate voor
transportverzekering, kredietverzekering en herverzekering. Als gronden voor bestaande regulering
worden genoemd een gevaar van kortzichtigheid bij
verzekeraars (risico te lage premies), onvermogen
bij verzekeringnemers om de aangeboden prijskwaliteitverhouding te beoordelen, en economische
en sociale problemen die zouden dreigen bij insolventie van een verzekeraar.
Gezien de aard van de markt (asymmetric informatie verzekeraar en verzekerde) kan de commissie
instemmen met gerichte regulering van het verzekeringswezen. Ter bescherming van de verzekeringnemer dient de overheid 1) te bevorderen dat de
markt transparant is; 2) dat insolventie wordt ver-

meden, en 3) dat de gevolgen van insolventie voor
de verzekeringnemer worden beperkt. Desalniettemin is de bestaande regeldichtheid overtrokken.
Overregulering blokkeert een efficiente en gedifferentieerde verzekeringsmarkt. Prijsverschillen spe-

6. Hiertoe behoort de branche-gerelateerde beroepsopleiding.

len thans bij de keuze van een verzekering nauwelijks een rol, mede door een gebrek aan transparantiein
het aanbod. Onvoldoende differentiatie maakt
verzekering op maat onmogelijk; bestaande verzekeringscontracten bieden vaak over- of onderdekking.
Mede met het oog op liberalisering in de interne EGmarkt, doet de commissie voorstellen om de regulering van het verzekeringswezen dichter te doen aansluiten bij bovengenoemde drie overheidstaken.
Onderdelen van het voorgestelde pakket maatregelen7 zijn bescherming van de beroepen verzekeringsadviseur en -makelaar met toegestane betaling
voor geboden diensten, verplichting tot het aanbieden – naast maatwerk – van een standaardcontract
in bepaalde marktsegmenten (oeide maatregelen
met het oog op de markttransparantie), vrije premiestelling, recht op contractbefiindiging door de verzekerde binnen een beperkte periode, buitenlandse
concurrentie, toepassing mededingingsrecht, aanvulling solventiecontrole door instelling van een verzekerdenbeschermingsfonds.

transparantie van de markrkunnen door de overheid wel referentietarieven worden gepubliceerd en
kan adverteren worden toegestaan.

Elektriciteit
Als argumenten voor regulering van de elektriciteitsvoorziening worden vaak genoemd de kapitaalintensiteit van deze bedrijfstak (natuurlijk monopolie) en
de doelstelling van een zekere en betaalbare elektriciteitsvoorziening voor iedereen. In Ouitsland komt
daar nog bij de vervlechting van de elektriciteitspolitiek met de bescherming van de kolenmijnen: elektriciteitsbedrijven zijn cruciale afnemers. Overregulering van de elektriciteitssector betekent volgens de
commissie aanzienlijke economische verspilling (onvoldoende prikkel tot doelmatigheid, te hoge kosten). Voorstellen worden gedaan om, binnen de
grenzen van bovengenoemde doelstellingen, aanzienlijk meer vrijheid en mededinging toe te laten.

Arbeidsmarkt

Deregulering wordt ook aanbevolen voor advocatuur, notariaat, belastingadvies en accountancy. Bestaande regulering is vaak terug te voeren op alge-

De commissie laat haar licht ook schijnen op de arbeidsmarkt, uiteraard niet ter algehele deregulering
van die markt maar wel ter herijking van de bestaande rigiditeiten in het licht van de eisen en voorkeuren van deze tijd. Aandachtspunten zijn vooral het
belang van grotere flexibiliteit en mobiliteit en de
noodzaak van een steviger arbeidsmarktpositie voor
(met name langdurig) werklozen. Daartoe zijn geboden een grotere mate van differentiatie in arbeidsvoorwaarden en een einde aan de bestaande discriminatie van werklozen.
Drie amenderingen van de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming worden voorgesteld. Ten eerste
zou het toegestaan moeten worden om na overleg
op bedrijfsniveau (zonder toestemming vooraf van
de centrale vakbond of werkgeversorganisatie) bestaande cao-afspraken tijdelijk op te schorten wanneer een bedrijf in financi&le moeilijkheden raakt.
Ten tweede zou het door de overheid algemeen verbindend verklaren van bedrijfstak-cao’s alleen nog
mogen plaatsvinden onder zeer specifieke omstandigheden (uitvoering wettelijke of gemeenschappelijke sociale regelingen)8. Ten derde zou het langdurig werklozen moeten worden toegestaan om op
tijdelijke basis (maximaal drie jaar) tegen een vergoeding beneden de bestaande cao-afspraak te werken. Daarnaast worden maatregelen voorgesteld om
ontslagprocedures te stroomlijnen en mogelijkheden voor flexibele termijncontracten te verruimen9.

mene belangen zoals klantenbescherming, onpartijdigheid, rechtvaardigheid, maar ook op speciale
belangen van de betreffende beroepsgroep. Resultaat is te hoge prijzen, gebrek aan differentiatie en
klantgerichtheid, en onvoldoende concurrentiekracht tegenover de snel oprukkende buitenlandse
bureaus.
Om specialisatie, differentiatie en een betere klantgerichtheid mogelijk te maken, wordt voorgesteld
om binnen bepaalde randvoorwaarden gemengde
adviesbureaus toe te staan, zodat dienstverlening op
maat kan ontstaan. Toelatingsdrempels (excessieve
trainings- en exameneisen, vestigingsplaatsbepalingen) moeten worden afgebouwd, en contingentering moet worden verruimd (advocaten) of opgeheven. Wettelijke vaststelling van tarieven kan
grotendeels worden afgeschaft. Met het oog op de

7. Met enkele uitzonderingen voor ziektekostenverzekering en andere verplichte verzekeringen.
8. De overheid van een ‘Land’ kan op verzoek van werknemers en/of werkgevers een cao voor alle werknemers en
werkgevers in de betreffende bedrijfstak algemeen verbindend verklaren; voorwaarde is wel dat het algemeen belang hiermee wordt gediend en dat de bij het afsluiten van
de cao betrokken werkgevers te zamen meer dan de helft
van de werknemers in de betreffende bedrijfstak in dienst
hebben.
9. E6n lid van de commissie is van mening dat de arbeidsmarkt adequaat functioneert, en wijst de hervormlngsvoorstellen op het terrein van de arbeidsmarkt van de hand.

Tecbnisch keuringswezen
Het technisch keuringswezen is een relatief bescheiden bedrijfstak die in vrijwel alle andere bedrijfstakken ingrijpt (zowel wettelijk voorgeschreven als
vrijwillige keuringen). De keuringsmarkt is strak gereguleerd, vooral door middel van toetredingsdrempels (door overheid en markt) en wettelijke tariefstelling. Regulering wordt ingegeven door externe
effecten (schade aan derden), maar volgens de commissie moet deze reguleringsgrond voor het technisch keuringswezen sterk worden gerelativeerd.
Andere argumenten, zoals schaalvoordelen, voorzieningszekerheid en onpartijdigheid zijn al helemaal

niet steekhoudend.
Externe effecten kunnen volgens de commissie beter worden tegengegaan door mededinging onder
de wettelijke verplichting van technische veiligheid
en wettelijke aansprakelijkheid van producenten en
keuringsinstellingen. Het verwachte resultaat is betere en meer gedifferentieerde keuring, meer innovatie, en lagere prijzen.

Juridische en economische advisering

ESB 27-5-1992

functioneren van markten te versterken. Zo is een
scala aan rigiditeiten gesignaleerd in de arbeidsmarkt en in goederen- en dienstenmarkten, alsmede
nun samenhang met de gebrekkige binnenlandse
groeidynamiek, de lage arbeidsdeelname en het
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans10. Inmiddels wordt het beleid op verschillende terreinen gericht op het wegnemen van ongewenste rigiditeiten.
De aangekondigde herziening van de Nederlandse
vestigingswetgeving houdt onder meer in dat vestigingsregelingen zoveel mogelijk worden toegespitst op algemene ondernemersbekwaamheden in
plaats van branche-specifieke, vaktechnische kennis11. Dit zal leiden tot vestigingsregelingen met
een ruimere reikwijdte, en daarmee tot vermindering van kunstmatige schotten tussen branches12.
Voorts gaan de vestigingseisen gelden per onderneming in plaats van per filiaal, en worden alle regelingen voorzien van een horizonbepaling, dat wil
zeggen dat ze na een bepaalde periode opnieuw
worden beoordeeld.
Overigens ligt bij de vestigingswetgeving een duidelijk dwarsverband tussen het functioneren van
de arbeidsmarkt en de flexibiliteit van goederen- en
dienstenmarkten. CBA-onderzoeker Wegerif13 concludeert dat het op grote schaal bestaan van moeilijk vervulbare vacatures voor vaklieden op uitvoerend niveau verband houdt met een gebrek aan
carriereperspectief. Toetredingsbarrieres voor vaklieden die voor zichzelf willen beginnen, zouden
daarbij een belangrijke factor vormen. Kennelijk

ingegeven meer door bestuurlijke en bedrijfseconomische motieven (efficientie van de bedrijfsvoering) dan door het doel geheel nieuwe markten te
openen en zo nieuwe mogelijkheden te creeren
voor economische activiteit en werkgelegenheid.
Maar aanzetten tot werkelijk nieuwe dynamiek
biedt de privatisering wel degelijk. Zo bevinden
verschillende projecten zich in een tussenfase
waar volledige afstoting naar de particuliere sector nog op kan volgen. Voorts is bij enkele projecten reeds duidelijk sprake van marktopening (bij
voorbeeld PTT Telecom) en worden nieuwe initiatieven overwogen. De commissie-Wijffels beziet
mogelijkheden voor een meer commerciele structuur van de NS. Ook het streekvervoer lijkt in beweging. De ontwikkeling naar een open interne
markt in Europa blijkt vaak een drijvende kracht.
Op de deregulering is hierboven al gewezen. De
Ru signaleert dat, vooral onder druk van internationale ontwikkelingen, op enkele terreinenreeds
enigermate gedereguleerd is (financiele markten,
wegvervoer, telecommunicatie, luchtvervoer), en
meent dat “de deregulering die uit Internationale
nood wordt geboren ook de vraag naar de effectiviteit van regels voor andere sectoren zal doen
toenemen”1 .
Al met al zijn op genoemde terreinen in ons land initiatieven ontplooid die, bij voortvarende uitvoering,
waardevolle investeringen zullen blijken te zijn in
de zo nodige groeikracht van onze economic. Daarnaast is het, zeker ook in het licht van bovengenoemde onevenwichtigheden in de economische
ontwikkeling van ons land, geboden alert te zijn op
mogelijkheden om het flexibel functioneren van spe-

wordt het activerende arbeidsmarktbeleid belem-

cifieke markten te verbeteren. De kracht van het

merd door rigiditeiten in goederen- en dienstenmarkten.
Ook op het terrein van het mededingingsbeleid worden belangrijke nieuwe initiatieven ontplooid15, gericht op het wegnemen van concurrentiebeperkende afspraken en het tegengaan van op elkaar
afgestemde gedragingen en economische machtsposities. Horizontale prijsafspraken worden, met de
mogelijkheid van ontheffing, algemeen onverbindend verklaard, en hetzelfde wordt overwogen met
betrekking tot marktverdelingsregelingen. Toelatings- en erkenningsregelingen worden getoetst tegen het uitgangspunt dat vrije toetreding tot markten mogelijk moet zijn en dat regelingen geen
onzuivere elementen mogen bevatten (zoals prijsafspraken en collectief exclusief verkeer). Onderzocht
wordt of het mededingingsbeleid kan worden uitgebreid tot alle vrije-beroepsbeoefenaren.
Bij de Grote Efftciency-opeTntie, die een inhoudelijke bezinning inhoudt over de omvang en het
functioneren van de rijksdienst, wordt aandacht
besteed aan mogelijkheden om taken te decentraliseren of naar de particuliere sector af te stolen . Zo kan de marktsector en de marktwerking
worden versterkt.
Bij deze laatste overweging sluiten de economische motieven voor de privatisering direct aan17.
Deze motieven vertonen sterke overeenkomsten
met bovengenoemde uitgangspunten van de Duitse commissie. Uit evaluaties van de privatiseringen die tot op heden hebben plaatsgevonden18,
zou men de indruk kunnen krijgen dat deze zijn

Duitse rapport schuilt in een coherente visie op de
gewenste mate en wijze van ingrijpen door de overheid in het economische proces, inclusief de praktische vertaling van die visie naar het functioneren
van individuele bedrijfstakken en van de arbeidsmarkt.

Tot slot: betekenls voor Nederland
Ook in ons land bestaat volop aanleiding om het

J.J.M. Kremers

10. J.J.M, Kremers, op.cit., 11 december 1991.
11. Brief van de minister van Economische Zaken over het
vestigingsbeleid, Tweede Kamer, 1990-1991, 21800, nr. 67,
april 1991.
12. Minister Andriessen benadrukte onlangs dat, mede on-

der de invloed van wetenschap en technologie, disciplinaire grenzen en sectorale indelingen steeds meer vervagen:
Overheid en groeibeleid, ESB, 20 november 1991.
13. M. Wegerif, Problemen bij de vacaturevervulling, Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, december 1991.
14. Lassers, loodgieters, pijpfitters, verwarmingsmonteurs,

timmerlieden, metselaars.
15. Brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken
over het mededingingsbeleid, Tweede Kamer, 1990-1991,
22093, nr. 1, mei 1991.
16. Miljoenennota 1992, hoofdstuk 5.

17. Ministerie van Financien, Handboekprivatisering – rapportage van de Commissie Bundeling Ervaringen by Privatisering, Den Haag, 1990.
18. Ministerie van Financien, op.cit., 1990.
19. H.J. de Ru, op.cit., 1991.

Auteur