Ga direct naar de content

Conjunctuurbericht

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 27 1992

ECONOMIE

Conjunctuurbericht
Produktie
Het volume van de gemiddelde dagproduktie in de industrie was in
maart, voor seizoeninvloeden
gecorrigeerd, bijna 3% lager dan in februari . De stijging van de produktie in
januari en februari werd hiermee in
maart niet voortgezet. In het eerste
kwartaal van 1992 was het volume
van de gemiddelde dagproduktie
in
de industrie iets groter dan in dezelfde periode van 1991. In figuur 1 is
de ontwikkeling van de groei van
het produktievolume
weergegeven
als de procentuele jaarmutatie van
het voortschrijdend
twaalfmaandsgemiddelde. Hierbij is dit gemiddelde
steeds geplaatst aan het eind van de
periode. Na een dieptepunt in 1983,
toen het produktievolume
daalde, is
de industriële bedrijvigheid steeds
toegenomen. Vanaf begin 1988 tot
eind 1990 was de groei betrekkelijk
stabiel en hoog. Daarna is een duidelijke vertraging van de groei waarneembaar.

Consumptie
Volgens het Consumenten Conjunctuuronderzoek is het vertrouwen
van de consument in de ontwikkeling van de economie in mei ten opzichte van april iets gestegen (zie figuur 3). Op de vijf vragen die aan de
indicator ten grondslag liggen, werden in mei per saldo 14% meer negatieve dan positieve antwoorden gegeven. In april bedroeg dit saldo
16%. Het negatieve saldo is volledig
toe te schrijven aan de beantwoording van de twee vragen naar de algemeen economische toestand. Uit
deze vragen resulteert de index van

het economische klimaat. De beantwoording van de twee vragen naar
de eigen financiële situatie van de
consumenten
en de vraag of de tijd
gunstig is om grote aankopen te
doen, leverde in mei een klein positief saldo op. De beantwoording
van
deze drie vragen wordt samengevat
in de index van de koopbereidheid.

Buitenland
Investeringen
Het volume van de bruto investeringen in vaste activa door bedrijven
en overheid te zamen was in Neder-

Figuur 1. Produktie industrie (volume; procentuele jaarmutaties
voortschrijdend 12-maandsgemiddelde)

van het

6

4

o

i fm am i i aso
1988

n di

fm am i i aso
1989

n d i fm a m i i aso
1990

n d i fm a m i i aso
1991

n d i fm
1992

Figuur 2. Bruto binnenlands produkt (volume tegen marktprijzen; procentuele kwartaalmutaties t.o.V. voorgaand jaar)

4

Bruto binnenlands produkt
Volgens een eerste voorlopige raming van de Kwartaalrekeningen
van het CBS, lag het voor prijsveranderingen gecorrigeerde bruto binnenlands produkt (bbp) tegen marktprijzen in het eerste kwartaal van dit
jaar 3,4% hoger dan in dezelfde periode van vorig jaar. Deze relatief
hoge groei (zie figuur 2) kan gedeeltelijk worden toegeschreven
aan factoren die voor een beoordeling van
de conjunctuur minder relevant zijn.
Op de eerste plaats betreft dit de
weersomstandigheden,
waardoor
met name in de bouw meer gewerkt
kon worden dan vorig jaar. Daarnaast telde het eerste kwartaal van
dit jaar één kalenderdag (en tevens
werkdag) meer dan het eerste kwartaal van vorig jaar. Het gezamenlijk
effect van deze twee factoren kan
ruw becijferd worden op een bbpgroei van 1 à 2%.

530

o

Figuur 3. Consumentenvertrouwen (saldo van positieve en negatieve antwoorden als % van het totaal)
40

-.

….

20

“—“

– ….

_/

,-‘

o
-20

……

_”

….

_-

consumentenvertrouwen

koopbereidheid
economisch klimaat

‘.

-40

-60

i fmami

i aso
1989

n d i fmami

i aso
1990

n d i fmami

i aso
1991

n d i fm am
1992

DEZE WEEK

twee jaren juist hoger dan in de
voorgaande jaren.

land in 1991 vrijwel even groot als
in 1990 (zie figuur 4). In 1990 was
er ten opzichte van 1989 nog een
groei van 4%. Voor alle in de figuur
opgenomen landen geldt dat de investeringsgroei
in 1991 lager was
dan in 1990. In de Bondsrepubliek
Duitsland (BRD) en japan was de
groei in beide jaren positief, in het
VK en de VS in beide jaren negatief.
Ook over een wat langere periode
bezien (vanaf 1988, zie figuur) is
met uitzondering van de BRD een
dalende tendens van de groei van
het investeringsvolume
zichtbaar. In
de BRD was de groei in de laatste

Rente
Het rendement op staatsobligaties
(indicator voor de lange rente) lag in
Nederland in het eerste kwartaal van
dit jaar op een gemiddeld niveau
van 8,4%. Dit is iets lager dan de gemiddelde rente in 1991 en 1990,
maar duidelijk hoger dan in 1989 en
1988. Dit rentebeeld is zowel qua
ontwikkeling als qua niveau vrijwel
identiek met dat in de BRD (zie figuur 5). Injapan toont de ontwikkeling van de rente globaal eenzelfde

Figuur 4. Bruto Investeringen In vaste activa (volume; procentuelejaarmutaties van bet voortscbrijdend 4-kwartaalsgemlddelde)
15
10

“.
“.

0

‘”

-,,
‘”

..

. ~:-:-‘ ..

“””.”< ….

-5

“-

-10

-15

11

111
1988

IV

11

IV

111
1989

11

JAP

NL

111
1990

IV

‘-‘-

11

III
1991

vs
VK

IV

I
1992

..

VK

Figuur 5. Lange-termljnrente (In procenten)
12

“-‘-‘-‘,
10

-:–:

__ –..

.. ……-” //

..– .._
~'”

“:.

.

••••••

6

4

0

—-

–‘

– —-11

III
1988

-‘

IV

11

“–‘-

~._.~
… ‘~.7- – _

111
1989

,,-

;

°°.

./

/’,

“‘–

NL

“”–.:-‘:-.:-.~.BRD

,_

_

/

IV

11

III
1990

IV

11

111
1991

IV

vs

JAP

I
1992

Figuur 6. Produktie Industrie per bedrilfsklasse (volume; procentuele mutatie eerste kwartaal 1992 t.o.V. eerste kwartaal 1991)
6
4

o

voeding,
genabn.
hout-,
bouw mal.

.2

papier,
grafische

chemie

totaal
industrie

metaal

rubber
kunststof.

textiel,
kleding

verloop; het renteniveau lag in de
periode 1988-1990 echter steeds
zo’n 2% onder dat van de BRD en
Nederland. In de loop van 1991 en
de eerste maanden van dit jaar is het
rente-ecart tussen enerzijds de BRD
en Nederland en anderzijds japan
opgelopen tot ongeveer 3%. De figuur illustreert dat de rente in de VS
en het VK in de beschreven periode
betrekkelijk stabiel en, in vergelijking met de andere landen, hoog
was.

Produktie industrie
Het volume van de gemiddelde dagproduktie in de industrie in het eerste kwartaal van dit jaar was iets groter dan in hetzelfde tijdvak een jaar
eerder. Over 1991 als geheel kwam
de groei van het produktievolume
uit op 1%. Binnen de industriële bedrijfskiassen was in de eerste drie
maanden van dit jaar de groei ten
opzichte van dezelfde periode van
1991 met 5% het sterkst in de houten bouwmaterialenindustrie,
zie figuur 6. Deze relatief forse groei
hangt mede samen met de hoge
groeicijfers voor de bouwnijverheid
in het eerste kwartaal van dit jaar.
Over 1991 als geheel kende de houten bouwmaterialenindustrie
een
afneming van het produktievolume
van 1%. Ook voor de papier- en
grafische industrie en de chemische
industrie werd voor het eerste kwartaal een groei van de produktie
gemeten (resp. 3% en 2%). De stijgingspercentages
overtreffen de
groeicijfers voor deze bedrijfskIassen over 1991 als geheel. De bedrijvigheid in de voedings- en genotmiddelenindustrie
en in de metaalnijverheid lag in het eerste kwartaal
van 1992 op nagenoeg hetzelfde
niveau als in de overeenkomstige
periode een jaar eerder. Gemeten
naar het aandeel in de toegevoegde
waarde (40%) is de metaalindustrie
de grootste industriële bedrijfsklasse. In de laatste vijf jaar liep de ontwikkeling in de metaalindustrie
vrijwel parallel met die van de industrie als totaal; in 1986 en 1987 bleef
de groei daarbij achter. De bedrijvigheid in de textiel-, kleding- en lederindustrie kende in de eerste drie
maanden van dit jaar de sterkste
afneming ten opzichte van dezelfde
periode van vorig jaar.

-4
-6
-8

.10

E5B 27-5-1992

Deze bijdrage is ontleend

aan het Con-

junctuurbericht, nr. 5-92, dat wordt samengesteld door de hoofdafdeling
nale Rekeningen van het CBS.

Natio-

531

Auteurs