Het Centraal Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) hebben zich lang afzijdig gehouden van de politieke discussie en het maatschappelijke rumoer rondom fossiele subsidies. Juist op het moment dat kabinet, wetenschappers en NGOs elkaar tenminste gevonden hadden in de hoogte van de subsidies, kwamen de planbureaus met weer andere getallen. En dat terwijl ze het liever helemaal niet over getallen wilden hebben. Waar het wél om zou moeten gaan, aldus CPB en PBL, is de vraag of het afschaffen van fossiele subsidies de energietransitie ten goede komt. Dat is een goede vraag. Maar het antwoord waar ze vervolgens mee komen verraad een heel eenzijdige blik op de transitie.
Goedkope energie blijft een doel
Allereerst stellen de planbureaus dat we niet moeten draaien aan de ‘verkeerde knop’ van het lage belastingtarief voor grootverbruikers van elektriciteit. Als bedrijven over willen stappen van fossiele energiebronnen naar duurzaam opgewekte energie dan moet dat laatste, volgens hen, wel financieel aantrekkelijk zijn. Over de noodzaak tot elektrificatie van onze energievoorziening is overeenstemming, maar is het goedkoop houden van elektriciteit een doel op zich?
Goedkope energie is louter een doel als je toekomstige economische groei mogelijk wil maken door de vraag naar energie minimaal op hetzelfde niveau als nu te houden. De vraag is echter of dat de transitie ten goede komt. Een recente studie laat overtuigend zien dat de ontkoppeling tussen groei en uitstoot veel te langzaam gaat om onze klimaatdoelen te halen, zelfs in de paar landen waar überhaupt van lichte ontkoppeling sprake is.
Een hogere prijs voor duurzaam opgewekte elektriciteit zou een aanmoediging kunnen zijn om onze energievraag als geheel naar beneden te krijgen. Onder veel wetenschappers die zich met mitigatie bezighouden is dat allang geen taboe meer.
Door toekomstige groei als uitgangspunt te nemen, maken de planbureaus een politieke keuze. De uitkomst van het politieke debat zou ook kunnen zijn dat we moeten sturen op energiegebruik: voor welke productie willen we onze energie precies gebruiken?
Transitie gelijkgesteld aan verduurzaming bestaande industrie
Ten tweede is er sprake van een stevige dosis status quo bias. Net als het gevallen kabinet hebben de planbureaus veel oog voor noden van de kleine en grote vervuilers die zich nu binnen onze landsgrenzen bevinden. We moeten vooral rekening houden met bedrijven die het moeilijk hebben of nog aan het wachten zijn op mogelijkheden tot verduurzaming: “kijk wie het kan dragen. En faseer de subsidies voor bedrijven die echt nog niet kunnen vergroenen later pas uit”.
Hier wordt de transitie vernauwd tot het verduurzamen van de bestaande industrie. Daaronder schuilt een hele grote dosis behoudzucht. Want de transitie is ook: het beëindigen of afschalen van sommige bedrijfstakken en het laten opbloeien van andere.
Blinde vlek voor alternatieve bedrijvigheid
Terwijl de planbureaus dus veel oog hebben voor de bestaande industrie, lijken ze een blinde vlek te hebben voor de alternatieve bedrijvigheid die door fossiele subsidies wordt afgeremd. Er is in het publieke debat bijvoorbeeld veel aandacht voor de vergroening van de staalproductie maar veel minder voor het aanmoedigen van alternatieven voor staal. Een van die alternatieven is houtbouw, mogelijk gemaakt door nieuwe technieken voor het verlijmen van hout. Deze innovatie in de houtbouw is echter nog net iets duurder dan bouwen met gesubsidieerd staal. Wat zou er gebeuren als de fossiele subsidies voor staalproducenten wegvallen of naar het aanmoedigen van duurzame houtbouw gaan? Ook kan een meer beperkte staalproductie ons dwingen om scherpere keuzes te maken tussen het uitbreiden van het openbaar vervoer (algemeen belang) en de productie van (elektrische) auto’s (een particulier belang van een welvarend deel van de wereldbevolking). Over de alternatieve bedrijvigheid die wordt geremd door de fossiele subsidies, zeggen de planbureaus nauwelijks iets.
‘Indirecte’ subsidies onterecht buiten beschouwing gelaten
Als laatste hebben de planbureaus in het rapport een eenzijdige blik op de vermindering van de CO2-uitstoot door hun focus op het ‘directe’ gebruik van fossiele brandstoffen. Ze merken de belastingvoordelen op olie die wordt gebruikt voor de plasticproductie aan als ‘indirect’ en daarmee secundair. Twee dingen raken hier uit het oog verloren. Ten eerste wordt wereldwijd slechts negen procent van de plastics gerecycled: de grote hoeveelheid plastic die wordt verbrand, zorgt alsnog voor veel uitstoot. Daarnaast overschrijden we op dit moment naast klimaatverandering ook vijf andere planetaire grenzen. Plastics vallen onder enorme groei van ‘nieuwe materialen’ die ons ver voorbij de grens voor chemische vervuiling heeft gebracht.
Bezien vanuit zo’n breder perspectief, helpt een kunstmatig onderscheid tussen ‘directe’ en ‘indirecte’ subsidies ons niets verder. Het kan juist een voordeel zijn als het afschaffen van subsidies fossiel plastic duurder maakt. Zo kan de weg worden vrijgemaakt voor de productie van biobased plastic die de afgelopen decennia werd tegengewerkt door de petrochemische industrie. En door de verwachte groei van fossiel plastic af te remmen zetten we tegelijkertijd ook een rem op het vervuilen van oceanen en het dumpen van plasticafval in het mondiale zuiden.
Tot slot
Met hun gerichtheid op economische groei, technologische oplossingen en een modelmatige werkelijkheid hebben de planbureaus het decennialange overheidsfalen op het gebied van klimaat en ecologie mede mogelijk gemaakt. We mogen meer kritische distantie verwachten. De planbureaus lijken zich inmiddels meer bewust van de noodzaak om een transformatieve overheid te ondersteunen waarbij met een bredere blik wordt gekeken, gemeten en gewaardeerd, maar in het geval van fossiele subsidies vallen ze helaas nog in hun oude rol terug. Onbedoeld kan de eenzijdige blik van de planbureaus zo bijdragen aan verdere vertraging van ambities op het vlak van klimaat en ecologie. Want het versnellen van de verduurzaming van het bestaande is echt iets anders dan inzetten op een radicale transitie.
Reactie
De reactie van Vollebergh et al. op de kritiek is hier te vinden
Auteurs
Categorieën