Een relevantere handelsmaatstaf
Aute ur(s ):
Paridon, C.W.A.M. van (auteur)
De auteur is stafmedewerker b ij de WRR, en b ijzonder hoogleraar aan de VU. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4080, pagina 916, 6 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
globalisering, internationale, economische, betrekkingen
Bij het artikel van Kleinknecht en Ter Wengel, Feiten over globalisering , ESB, 9 oktober 1996, blz. 831, is een tabel 1
opgenomen, die al eerder in ESB is opgedoken 1. In deze tabel zijn goederenexport en -import als percentage van het bnp in lopende
marktprijzen weergegeven. Er ontstaat dan het beeld dat de internationalisering na 1950 weliswaar sterk is toegenomen, maar dat ten
opzichte van 1913 het niveau nauwelijks veranderd is.
Tabel 1. Internationalisering op basis van totale handel (Ruigrok/Van Tulder en Kleinknecht) en van de handel in industriële
producten
Totale handel
1913
1994
Nederland
Duitsland
Frankrijk
VK
VS
Japan
60,0
36,1
30,9
47,2
11,2
30,1
89,2
39,3
34,2
41,8
17,8
14,6
industriële producten
1913
1994
27,0
15,5
13,4
17,3
5,6
12,9
62,5
32,4
28,1
33,1
14,7
11,5
Tegen de in de tabel gebruikte maatstaf zijn tal van bezwaren aan te voeren. Hieronder wil ik ingaan op de beperking die voortvloeit uit
het feit, dat het hier om één cijfer voor de gehele economie gaat. Immers, een deel van de productie kan niet geinternationaliseerd worden
omdat de productie door geografische en/of klimatologische omstandigheden bepaald wordt. Om een beeld te krijgen van het fenomeen
internationalisering zouden de handelsstromen gecorrigeerd moeten worden voor die producten die niet of nauwelijks te verplaatsen zijn.
Wat dan overblijft zijn de ‘footlose’ sectoren, waar (snelle) veranderingen in productielocatie, ook over grenzen heen, mogelijk zijn.
Daarover moet de globaliseringsdiscussie gaan.
In de tabel zijn de handelsstromen van uitsluitend de industriële producten weergegeven. Voor vijf van de zes landen is er volgens deze
berekening sprake van een sterke toename van de internationaliseringsgraad. Alleen Japan wijkt af, maar ook daar is het beeld op basis
van de hier gepresenteerde berekeningen beduidend anders geworden.
Eerste berekeningen voor Duitsland en Nederland laten zien dat tot de jaren dertig de internationaliseringsgraad nauwelijks veranderde,
dat vlak voor en na de tweede wereldoorlog sprake was van een duidelijke terugval, en dat sindsdien sprake is van een sterke toename,
waaraan nog geen eind lijkt te zijn gekomen 2. Daarnaast krijgt in toenemende mate ook de agrarische sector te maken met
internationalisering. Dat impliceert weer dat de uitkomsten voor 1994 hoger zouden uitkomen, en het verschil met 1913 nog pregnanter
zou worden. Verder zou de hier voorgestelde inperking tot industrieproducten ook de discussie over regionalisering in een ander
daglicht kunnen plaatsen. Hoe gering het aandeel van de NIC’s in de importen van de rijke landen ook nu nog is, vergeleken met de
situatie rond 1913, 1950 en misschien zelfs nog 1973 is er sprake van een sterke groei.
Kortom, toespitsing van de analyse op die productgroepen en sectoren die in de huidige discussie in de aandacht staan, laat wel degelijk
een patroon van toenemende globalisering zien. Politiek, bedrijfsleven en samenleving maken zich terecht druk om de gevolgen daarvan.
De gepresenteerde gegevens in deze bijdrage onderstrepen eens te meer de noodzaak om het economisch beleid, van bedrijfsleven en
overheid, hier op af te stemmen
1 W. Ruigrok en R. van Tulder, Misverstand: globalisering, ESB, 25 december 1995, blz. 1140-1143.
2 Voor Duitsland geldt dat de cijfers na 1991 sterk neerwaarts zijn beïnvloed vanwege de hereniging. Het bnp nam (beperkt) toe, maar aan
de im- en exporten hebben de nieuwe L änder nog nauwelijks bijgedragen. Het gevolg is een forse daling van de
internationaliseringsgraad.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)