Een gedragscode kan de reputatie van onze beroepsgroep beschermen. Alleen al het expliciet maken van gedragsnormen zet aan tot meer eerlijkheid.
ESB Geschiedenis & Denken
geschiedenis
& Denken
Een gedragscode voor
economen?
Er zijn vier redenen waarom een gedragscode voor economen nuttig
kan zijn: voorkómen van belangenverstrengeling, zichtbaar maken
van expertise, scheiding tussen positieve en normatieve uitspraken,
en het afbakenen van betrouwbare kennis van opinie en speculatie.
Elders discussiëren economen over de vraag of een gedragscode nuttig of nodig is. In Nederland nog niet. Dit artikel beoogt de discussie
in Nederland te initiëren en enige richting te geven.
Eric van
Damme
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Tilburg
464
E
conomen liggen onder vuur. In 2008, bij de
opening van nieuwbouw voor de London
School of Economics, vroeg de Britse koningin Elizabeth II waarom niemand de crisis had
zien aankomen. Overal maakte de Amerikaanse film Inside Job uit 2010 grote indruk. Volgens regisseur
Charles Ferguson is de kern van de crisis “de systematische
corruptie van de VS door de financiële sector en de gevolgen
daarvanâ€. De film hekelt economen omdat zij hun oren naar
die sector laten hangen en zich erdoor laten betalen, in plaats
van deze kritisch tegemoet te treden. En omdat zij hun belangenverstrengeling niet melden. In 2013 kreeg het Nederlandse
internetforum Follow the Money alle lachers op zijn hand met
een ijdelheidsindex, die laat zien dat economen aan ernstige
zelfoverschatting lijden. Wereldwijd lijken economen de methodologische regels die in de jaren dertig geformuleerd werden (Robbins, 1932) vergeten te zijn, althans zodra zij hun
ivoren toren verlaten. Kennis wordt vermengd met speculatie
en persoonlijke opinie, en uitspraken over feitelijkheden worden gecombineerd met gedachten over waarden en wenselijkheden, waarbij niet zelden de eigen waarden in de plaats gesteld worden van die van de gemeenschap of de beleidsmaker.
Elders hebben economen de handschoen opgepakt.
Britse economen zijn nederig voor hun koningin geknield.
Besley en Hennessy (2009) concluderen dat sprake was van
een “failure of the collective imagination of many bright peopleâ€.
Luis Garicano formuleert scherper: “People were doing what
they were paid to do (…), but in many cases they were being paid
to do the wrong things from society’s perspective†(The Guardian, 26 juli 2009). In de VS heeft de beroepsvereniging, de
American Economic Association (AEA), in 2012 de adviezen
van de ad hoc ingestelde ethische commissie (de commissieSolow) aangenomen. Leden van de AEA moeten bij alle artikelen die zij aanbieden bij tijdschriften van de AEA, de verkregen financiële steun vermelden, en zij worden aangespoord
dat ook bij andere media te doen. De uitbreiding is minimaal,
hoewel een groep economen onder wie George Akerlof, de
AEA had gevraagd (veel) verder te gaan, en een gedragscode
vergelijkbaar met die van de American Sociological Association aan te nemen. Ook de European Economic Association
(EEA) heeft een commissie ingesteld, onder voorzitterschap
van Orazio Attanasio (UCL). Deze commissie werkt aan een
rapport dat tijdens het jaarcongres in augustus in Toulouse
gepresenteerd zal worden.
In Nederland blijft het stil. De KNAW is er niet in geslaagd een echte discussie over de rol van de (economische)
wetenschap bij de crisis te initiëren. De index van Follow the
Money heeft niet meer dan hoongelach, een column en een
hoofdredactioneel commentaar in dit blad, plus een paar artikelen op Me Judice opgeleverd. De meeste van de betrokken
economen realiseerden zich dat je het beste stil kunt blijven
zitten als je geschoren wordt, en andere economen voelden
zich niet geroepen hun collega’s te verdedigen of af te vallen. Bij ons waarschuwt – als goed student van Hennipman
– Arnold Heertje al jarenlang tegen het vermengen van positieve economische analyse met normatieve economische
politiek. Hij benadrukt consistent dat economen hun gezag
verliezen als ze zich niet onafhankelijk opstellen en hun analyses ondergeschikt maken aan de “vooringenomen uitkomsten
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014
Geschiedenis & Denken ESB
ten behoeve van het beleid†(Heertje, 2004), maar hij is een
roepende in de woestijn gebleven. Zijn kernvraag: “Hoe kan
men van politici respect voor economen verwachten, als deze
een onontwarbaar mengsel van analyse en politieke voorkeuren als adviezen presenteren?†Wat voor politici geldt, geldt
voor burgers in het algemeen.
definitie en nut van een gedragscode
Een gedragscode is een vorm van zelfregulering door een
professie. Een beroepsgroep stelt een verzameling normen
op voor goed (en gewenst) gedrag, gebaseerd op de gedeelde
waarden van de leden van de groep. Omdat de code gewenst
gedrag specificeert, wordt ook duidelijk wat ongewenst is.
Een code geeft Do’s en Don’ts, het is een soort ‘Tien Geboden’ van de beroepsgroep. Bij voorkeur is de code beknopt,
en blijft zij zo dicht mogelijk bij de onderliggende waarden.
Een code kan sancties bevatten voor de meest verwerpelijke
vormen van ongewenst gedrag, variërend van naming and
shaming tot uitsluiting van het beroep. Een gedragscode is op
schrift gesteld, zodat men ernaar kan verwijzen en eraan herinnerd kan worden. De beroepsbeoefenaren kunnen elkaar
erop aanspreken, en zij worden geacht dat ook te doen.
De economische wetenschap levert argumenten waarom
een gedragscode nuttig, of zelfs noodzakelijk, kan zijn om
de markt voor bepaalde diensten goed te laten functioneren.
Het gaat dan om markten die geplaagd worden door informatieproblemen, omdat aanbieders beter over de kwaliteit
van de dienst geïnformeerd zijn dan vragers. In het extreme
geval van geloofsgoederen (zoals adviezen en financiële, medische of juridische diensten) is zelfs na consumptie voor de
gebruiker de kwaliteit niet te beoordelen. In dit geval kan
een gedragscode twee functies vervullen: kwakzalvers van de
markt weren en experts eerlijk houden. Akerlof (1970) focust
op het eerste aspect, van averechtse selectie. Hij laat zien dat
zonder regulering de markt volledig op kan drogen omdat de
slechte kwaliteit de goede van de markt verdrijft (de Wet van
Gresham). De media willen soundbites en prefereren extreme
standpunten, zodat genuanceerde uitspraken vaak overstemd
worden. Aangezien de aandacht van het publiek schaars is,
hebben ‘roeptoeters’ negatieve externe effecten. Darby en
Karni (1973) focussen op het tweede aspect, dat van moreel
gevaar. Als het publiek de kwaliteit niet kan beoordelen, hebben experts de kans de zaak te beduvelen: zij kunnen extra
vraag voor hun product uitlokken (upcoding), of zij kunnen
de kwaliteit (ongewenst, maar onbestraft) verlagen door op
de kosten te besparen. Hoe groter de financiële druk of hoe
groter de concurrentie, hoe groter de kans op ‘immoreel’ gedrag dat de sociale welvaart schaadt.
Informatie-asymmetrie leidt tot marktfalen. De overheid kan dat marktfalen niet, of slechts tegen hoge kosten,
oplossen. Zij beschikt immers zelf ook niet over de benodigde
expertise. De professie kan dat wel en zij heeft ook de prikkel daartoe. Omdat de markt zonder zelfregulering krimpt,
lijden de goeden onder de slechten en hebben de goeden de
prikkel om de slechten te disciplineren. De beroepsgroep
heeft een collectieve reputatie die beschermd moet worden.
Onethisch handelen schaadt de collectieve reputatie en moet
beteugeld worden; een gedragscode is een middel om dat te
doen (Tirole, 1996). Het is relatief goedkoop: het handhaaft
het vertrouwen in de beroepsgroep. Arrow (1974) betoogde
dat zonder voldoende vertrouwen markten niet goed kunnen
functioneren en dat vertrouwen uitermate belangrijk is om op
transactiekosten te besparen.
Wat goed is voor een beroepsgroep, is niet automatisch
goed voor de maatschappij. Een gedragscode kan misbruikt
worden om concurrenten te weren en marktmacht te creëren
of te versterken. Een gedragscode is zinvol als zij de markt
transparanter maakt en beter laat functioneren, niet als zij de
markt afschermt, bijvoorbeeld door te hoge eisen te stellen
(Tirole, 1996). Bij economen lijkt het gevaar van dergelijk
misbruik niet zo groot.
Voorbeelden van gedragscodes
Wetenschappelijk economen in ons land zijn gebonden
aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening
(VSNU, 2012). De code stelt: “Integer handelen door iedere
wetenschapsbeoefenaar is een essentiële voorwaarde voor het
stellen van vertrouwen in de wetenschap door belanghebbenden.†De preambule noemt als belanghebbenden werknemers, studenten, de overheid, maatschappelijke groeperingen
en het bedrijfsleven, en stelt dat de code vijf principes bevat
die wetenschapsbeoefenaren “individueel, tegenover elkaar
en tegenover de maatschappij in acht zouden moeten nemenâ€.
De code zelf richt zich echter ‘eng’ op het bedrijven van de wetenschap; hoe wetenschappers met de media, met gebruikers
en met de maatschappij om moeten gaan, blijft onbesproken.
Principe 1 is dat wetenschappers zorgvuldig te werk moeten gaan. Daarbij hoort dat een wetenschapper zijn expertise
op peil houdt, geen taken aanvaardt waarvoor hij de deskundigheid mist, en (indien nodig) de grenzen van zijn deskundigheid aangeeft. Principe 2 is dat de wetenschapper de reputatie van betrouwbaarheid van de wetenschap ondersteunt
en versterkt, en deze dus geen schade toebrengt. Hieronder is
begrepen dat conclusies duidelijk van speculaties of eigen meningen gescheiden moeten worden. Het derde principe is dat
gepresenteerde informatie controleerbaar moet zijn. Ten vierde moet de wetenschapper te allen tijde onpartijdig zijn en
zich door geen ander belang dan het wetenschappelijke laten
leiden. De wetenschapper verdedigt een bepaald standpunt
alleen als daar voldoende bewijs voor is, en bespreekt rivaliserende standpunten. Ten slotte is de wetenschapper onafhankelijk: hij accepteert geen beperkingen van zijn academische
vrijheid en maakt zijn eventuele opdrachtgever altijd bekend.
Elke wetenschapper wordt geacht de handhaving van de code
zo goed mogelijk te bevorderen.
De code kent een aantal beperkingen. Ik noemde al dat,
hoewel gesteld wordt dat de wetenschapper die principes ook
in zijn relaties met de maatschappij in acht moet nemen, de
principes zelf alleen over het interne wetenschapsbedrijf gaan.
Bij een strikte uitleg lijkt het dat een wetenschapper geen populariserend boek kan schrijven en dat hij bij DWDD zijn
mond moet houden. De code houdt ook geen rekening met
het feit dat wetenschappers tegenwoordig een deel van hun
onderzoeksgeld uit de markt moeten halen. Een strikte hantering van de code is dan zeer knellend en brengt weinig geld
binnen. Kan men bij contractonderzoek onafhankelijk en
onpartijdig zijn? Tot het onmogelijke is niemand gehouden.
Ook op Europees niveau is een wetenschapscode opgesteld (ALLEA, 2011). Ook deze laat de bredere maatschappelijke context buiten beschouwing. De ALLEA-code bevat
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
465
ESB Geschiedenis & Denken
acht principes; in vergelijking met de Nederlandse code zijn de
zorgplicht van de wetenschapper en zijn verantwoordelijkheid
voor de wetenschap van de toekomst scherper aangezet. Op
Europees niveau is er (nog) geen code voor wetenschappelijk
economen. Necker (2014) rapporteert de resultaten van een
in 2010 gehouden survey onder leden van de EEA. De studie
laat zien dat ernstige vormen van wangedrag (zoals plagiaat en
‘fabricage’ van data) bijna unaniem veroordeeld worden, maar
dat andere questionable practices wijdverbreid zijn. Positief
nieuws is er ook: academisch economen hebben in het algemeen sterke normen over hoe onderzoek gedaan moet worden, en zij lijken niet vaker te ‘zondigen’ dan vertegenwoordigers uit andere wetenschapsgebieden. Wel menen velen dat
zij zelf zuiverder op de graad zijn dan anderen; de resultaten
lijken de zelfoverschatting van economen te bevestigen.
Net als bij andere disciplines gaan ook de meeste afstuderende economen niet als wetenschapper aan de slag. Opmerkelijk is dat veel andere studies die tot functies met bijzondere
verantwoordelijkheid leiden ook een beroepscode voor nietwetenschappers kennen. Faculteiten Economie leiden ook
accountants, marketeers, financieel specialisten, fiscalisten
en organisatiedeskundigen op, en voor elk van deze beroepen
is er een beroepscode. Voor statistici en besliskundigen is er
geen Nederlandse code, maar voor statistici is er wel een internationale. Ook aan de economie aanpalende gebieden, zoals
recht, psychologie en sociologie, kennen gedragscodes. Do No
Harm is een veelvoorkomend principe.
Voor ingenieurs geldt de KIVI-gedragscode. Het KIVI
stelt: “In hun rol als bedenkers en beheerders van techniek dragen ingenieurs een bijzondere verantwoordelijkheid voor mens,
maatschappij en milieu†en: “De plaats van de ingenieurs in de
samenleving is echter niet vrijblijvend en moet dus toetsbaar
zijn aan de hand van een leidraad of norm.†Verstandige taal.
Ook economen dragen een bijzondere verantwoordelijkheid;
in feite zijn zij “sociale ingenieurs†(Roth, 2002). Interessant
is dat de KIVI-code wel richtinggevend is, maar niet sanctionerend. Dat maakt haar echter niet vrijblijvend; zie hieronder.
De KIVI-code bevat acht principes, die onder andere stellen
dat een ingenieur belangenverstrengeling, of de schijn daarvan,
vermijdt, dat een ingenieur zich niet om laat kopen, en dat een
ingenieur “als getuige-deskundige alleen een mening [zal] geven waar deze is gebaseerd op de eigen deskundigheid en competentie en waar deze mening kan worden gebaseerd op feitenâ€.
Elementen uit de wetenschapscode komen terug, bijvoorbeeld:
“De ingenieur zal bij het schrijven van technisch-wetenschappelijke publicaties deze onderbouwen met argumenten en feiten, duidelijk gescheiden van speculaties en preposities.â€
Colander (2011) betoogt dat het werk van toegepast
economen beter met ingenieurswerk te vergelijken is dan met
wetenschappelijk werk, en dat daarom de gedragscode voor
ingenieurs een goed model voor de beleidseconomie zou kunnen zijn. Daar is wat voor te zeggen: een beleidseconoom
wordt geacht oplossingen te vinden, ook voor die problemen
waar de wetenschap (nog) weinig te melden heeft. Colander
stelt ook dat het grootste probleem bij economen niet de belangenverstrengeling is, zoals gesuggereerd in Inside Job, maar
het gebrek aan bescheidenheid, waar Follow the Money de
nadruk op legt. Hij vindt dat het wenselijk zou zijn als toegepast economen zichzelf meer als ingenieurs zouden zien, omdat dit tot meer bescheidenheid leidt. Ik denk dat het zich466
zelf meer als wetenschapper zien hetzelfde effect heeft. Als je
gedwongen bent je stellingen te bewijzen (hetzij wiskundig,
hetzij door de data te laten spreken) word je vanzelf bescheiden: in veel gevallen is je eerste intuïtie onjuist, zie je zaken
over het hoofd, of laten de data onverwachte dingen zien.
Een mogelijke rol voor de KVS?
Op haar website afficheert de KVS zich als “De vereniging
voor Nederlandse economen†en stelt zij dat zij zich vanaf
1849 ontwikkeld heeft tot een beroepsvereniging. Een beroepsvereniging is een “vereniging van personen die tot doel
heeft de belangen van haar leden te behartigenâ€. De KVS
stelt dat haar doel is “het bevorderen en verscherpen van de
economische kennisâ€. Het behartigen van de belangen van
de leden wordt niet expliciet genoemd, en, voor zover mij
bekend, doet de KVS dat ook niet actief. De KVS is wel een
vereniging, maar is zij ook een beroepsvereniging? In ieder
geval lijkt zij, in tegenstelling tot de EEA geen wetenschappelijke vereniging: een minderheid van haar leden komt uit
de wetenschap, en het verenigingsblad, ESB, is geen wetenschappelijk tijdschrift. Er zijn ook fundamentelere vragen: is
econoom een beroep? Wat is economie? Wat zijn de gedeelde
waarden van de Nederlandse economen?
Jacob Viner (1892–1970) grapte destijds: “economics
is what economists doâ€, een uitspraak die nog steeds geldig is.
Maar wat economen doen, is in de loop van de tijd erg veranderd. Ooit was de economische wetenschap de studie en
gesystematiseerde kennis betreffende de economie, maar de
moderne definitie is de studie van doelgericht gedrag in situaties van schaarste. Sinds Robbins (1932) is voor (academisch)
economen het object van studie niet langer de economie, maar
de mens. Dat geldt in ieder geval sinds Gary Becker liet zien
dat economisch gereedschap ook met veel vrucht in een nietmarkt-context ingezet kan worden (Becker, 1992). Binnen de
wetenschap is de aandacht verschoven: er is niet alleen aandacht voor de markt en de economie, maar ook voor andere
instituties. Coase (1978) sprak van vluchtgedrag en betreurde
dat economen hun poging het economisch systeem te begrijpen leken op te geven; hij had liever een engere focus behouden. Ontegenzeggelijk zijn er nu veel economen die weinig
verstand van ‘de economie’ hebben. Een moderne econoom is
in staat door een economische bril te kijken, maar hij richt die
niet uitsluitend, of niet noodzakelijkerwijs, op de economie.
Het onderwijs heeft de ontwikkeling in de wetenschap
slechts schoorvoetend gevolgd. (Van Dalen en Koedijk, 2012,
geven twaalf visies op het onderwijs.) Er is veel aandacht voor
technieken, maar die worden nog steeds vrijwel uitsluitend
op (traditioneel) economische problemen toegepast. Afgestudeerd economen komen uiteindelijk in de wetenschap of
in traditioneel economische beroepen terecht: ze analyseren
markten of data en doen allerlei advies- en managementtaken,
vaak op het snijvlak tussen overheid en markt. Van Dalen en
Klamer (2009) hebben aandacht gevraagd voor het verdwijnen
van de Nederlandse econoom, voor een sterk afnemende belangstelling voor (Nederlandse) beleidsvraagstukken. De vraag
of econoom een beroep is, is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Onderscheidt de econoom zich inderdaad van anderen in
dezelfde functies doordat hij of zij door middel van de economische bril scherper ziet? Onder welke gezamenlijke noemer
kunnen de leden van de KVS geschaard worden?
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014
Geschiedenis & Denken ESB
Ik vermoed dat de tekst op de KVS-website dateert uit
de tijd dat Frank den Butter voorzitter was, van 1997–2003.
Bij gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de KVS in 1999
hield hij een voordracht waarin hij de KVS expliciet als beroepsvereniging presenteerde (Den Butter, 1999). Hij stelde
ook: “Geen van de hier beschouwde buitenlandse beroepsverenigingen voor economen kent, evenmin als de KVS, een
gedragscode. De aard van de economische professie geeft hier
eigenlijk ook geen aanleiding toe. Zo bestaat onder economen wel een zekere mate van overeenstemming over wat een
professionele, en over wat geen professionele analyse is, maar
een scheidsrechterlijk oordeel in een conflict tussen economische vakbroeders is toch vaak een hachelijke zaak. Daarom
lijkt het terecht dat de economische beroepsverenigingen
buiten dit soort conflicten willen blijven.â€
De eerste zin in het citaat is niet meer juist. Over de
tweede kan men van mening verschillen; deze zin is in ieder
geval niet wetenschappelijk onderbouwd. Aan de derde zin
ligt onder andere de veronderstelling ten grondslag dat sancties, en geschilbeslechting door de KVS, een onlosmakelijk
onderdeel van een gedragscode uitmaken, maar zoals het
voorbeeld van het KIVI laat zien, zijn er ook gedragscodes
zonder deze aspecten.
pelijke kennis? Waarom zijn ze niet transparant en vertellen ze
niet eerlijk in welke hoedanigheid, als mens of wetenschapper,
ze iets te berde brengen? Waarom houden ze zich niet aan het
transparantiebeginsel dat Robbins in 1932 formuleerde en vijftig jaar later herhaalde? (Robbins, 1932; 1981).
Het beleidseconomisch debat is een open debat, waarin
wetenschappers en mensen uit de praktijk participeren. Beide
groepen brengen hun comparatieve voordelen mee. De man
uit de praktijk zal in het algemeen de feiten beter kennen,
maar de (goede) wetenschapper kan deze duiden en kan bredere verbanden zien. Hij kan tevens toetsen of de ideeën van
de praktiserend econoom juist zijn. Omdat dit laatste veelal
niet geldt, is de econoom eerder criticaster dan constructivist;
Krugman is een goed voorbeeld (Kalshoven, 1996). De rol
van de wetenschapper is bescheiden, maar daarom niet minder belangrijk. De wetenschapper dient de wetenschap die op
haar beurt de maatschappij dient. De KVS kan haar doel (“bevorderen en verscherpen van economische kennisâ€) alleen
bereiken als zij effectief is als intermediair tussen wetenschap
en maatschappij. Een gedragscode kan daarbij helpen omdat
deze de gedeelde waarden van economen expliciet maakt en
duidelijk maakt waar zij voor staan, zodat het vertrouwen in
economen terug kan keren.
Gedragscode zonder sancties
Maar heeft een gedragscode zonder sancties zin? De traditioneel econoom zal deze vraag vermoedelijk ontkennend beantwoorden. Hij neemt preferenties als gegeven en concludeert
dat alleen expliciete prikkels het gedrag kunnen beïnvloeden.
Hij kan ook verwijzen naar talloze voorbeelden waarbij een
gedragscode fraude en schandalen niet heeft voorkomen. De
(moderne) gedragseconoom kent ook deze feiten, maar hanteert een realistischer mensbeeld. Hij accepteert dat preferenties gevormd worden en weet dat mensen beïnvloed kunnen
worden door hun het goede voor te houden, ook zonder dat
normafwijkend gedrag bestraft wordt. Juristen noemen dit de
‘expressieve functie van het recht’. Ariely (2008) geeft daarvan
een mooi voorbeeld. In een experiment laat hij zien dat mensen
eerlijker handelen als hun gevraagd wordt vooraf na te denken
over wat ook alweer in de Tien Geboden stond. Zulk nadenken heeft (positief ) effect, zelfs in die gevallen waarin men zich
nauwelijks iets concreets van die geboden kan herinneren.
Geconcludeerd kan worden dat Den Butters argument
niet (meer) overtuigend is. Er zijn argumenten waarom economen juist wel een gedragscode zouden moeten hebben. Of
de KVS hier een rol voor zichzelf ziet, moeten de leden beslissen. Dat vereist allereerst reflectie op wat hen bindt en wat
hun gezamenlijk belang is.
Literatuur
Akerlof, G. (1970) The market for lemons: quality uncertainty and the market mechanism.
Quarterly Journal of Economics, 84(3), 488–500.
ALLEA (2010) The European Code of Conduct for research integrity. Publicatie op www.esf.org.
Ariely, D. (2008) Waarom we altijd tijd tekort komen. Amsterdam: Contact.
Arrow, K. (1974) The limits of organization. New York: Norton.
Becker, G. (1992) The economic way of looking at life. Nobel Prijs-lezing op www.nobelprize.org.
Besley, T. en P. Hennessy (2009) Letter to the Queen on the crisis. Bijdrage op www.britac.
ac.uk, 22 juli.
Butter, F. den (1999) Beroepsverenigingen; een overzicht ter gelegenheid van het 150-jarig
bestaan van de KVS. In verkorte versie verschenen in Economenblad, 21(6), 1–2.
Coase, R. (1978) Economics and contiguous disciplines. Journal of Legal Studies, 7(2), 201–211.
Colander, D. (2011) Creating humble economists: a code of ethics for economists. Middelburg
College Discussion paper, 11(03).
Dalen, H. van, en A. Klamer (2009) De globalisering van de economische wetenschap, of het
verdwijnen van de Nederlandse econoom. TPE Digitaal, 3(4), 101–118.
Dalen, H. van, en K. Koedijk (2012) (red.) Nieuwe kijk op economie gevraagd. www.mejudice.nl.
Darby, M. en E. Karni (1973) Free competition and the optimal amount of fraud. Journal of
Law and Economics, 16(1), 67–88.
Heertje, A. (2004) Economen hebben het aan zichzelf te danken. ESB, 89(4449), 606–610.
Kalshoven, F. (1996) Kruisvaarder tegen kletseconomen. De Volkskrant, 19 oktober.
Conclusie
KIVI (2006) Gedragscode. Publicatie op www.kiviniria.net.
Economen hebben veel te bespreken en uit te leggen. Waarom
hebben zij geen gedragscode terwijl beroepsgroepen die economisch gezien vergelijkbare informatie- en adviesdiensten aanbieden deze in grote meerderheid wel hebben? Waarom hebben
ze geen gedragscode terwijl de economische theorie suggereert
dat ze die wel zouden moeten hebben? Waarom houden zij zich
in de conversatie met de niet-economen niet aan de regels die
binnen hun vakgebied gelden? Waarom maken zij geen scherp
onderscheid tussen positieve en normatieve beweringen? Waarom scheiden ze opinie en speculatie niet van harde wetenschap-
Necker, S. (2014) Scientific misbehavior in economics. Research Policy, te verschijnen.
Robbins, L. (1932) An essay on the nature and significance of economic science. Londen: MacMillan.
Robbins, L. (1981) Economics and political economy. American Economic Review, 71(2), 1–10.
Roth, A. (2002) The economist as engineer: game theory, experimentation and computation
as tools for design economics. Econometrica, 70(4), 1341–1378.
The Guardian (2009) This is how we let the crisis happen, Ma’am. The Guardian, 26 juli.
Tirole, J. (1996) A theory of collective reputations (with applications to the persistence of
corruption and to firm quality). Review of Economic Studies, 63(1), 1–22.
VSNU (2012) De Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening. Publicatie op www.vsnu.nl.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
467