Discussie
Een falende
dominee
Onder de titel “Vallende dominostenen” houdt Theeuwes in ESB van 24
mei een donderpreek tegen een
dwaalleer, die hem blijkbaar ontzettend irriteert. Het gaat om wat in het
jargon ‘het terugploegen van uitkeringsgelden’ heet: het gebruik van uitkeringsmiddelen voor extra werk. Hij
ziet dat als een fatale domheid en
haalt er zelfs de slachtoffers van de
Vietnamoorlog bij om ons bang te maken. Zijn kernargument is overbekend. Als je een bodem legt in de uitkeringen of in het loon,, is er geen
werk voor mensen die minder produktief zijn. Je kunt proberen ze bij te
scholen, maar daarmee is de kous af.
Als je verder gaat knutselen, krijg je
concurrentievervalsing of ‘budgetvervuiling’.
Dat is elementaire neoklassieke
theorie en daar kan niemand omheen.
Je ziet hem als het ware vergenoegd
om zich heen kijken naar collega-economen, die instemmend knikken. We
hebben altijd wel gezegd, dat het de
schuld van de overheid is. Die moet
zich minder met de arbeidsmarkt bemoeien. De voorstanders van terugploegen willen dat de overheid haar
eigen fouten compenseert met nieuwe fouten! Is dat niet absurd? Alle gelovigen krijgen een blije blik van herkenning in de ogen. De markt blijkt
weer eens de ware leer.
Maar het ongeloof neemt hand over
hand toe. Steeds meer landen experimenteren met dienstencheques en andere vormen van ‘terugploegen’. Blijkbaar kun je het electoraat moeilijk
uitleggen dat eenvoudige taken wegbezuinigd of weggerationaliseerd
moeten worden, terwijl horden mensen, die ze best zouden kunnen uitvoeren, gesubsidieerd inactief zijn.
Het is ook niet uit te leggen.
Theeuwes maakt de fout van de geestelijke, die geen oog heeft voor de
noden van het volk. Dan stroomt de
kerk leeg, ook al dreig je nog zo hard
met hel en verdoemenis.
Natuurlijk kun je de inactiviteit terugdringen door de marktwerking te
stimuleren. En als er in dat vlak ruimte is, moet je die zeker benutten. Maar
die ruimte is niet per definitie onbeperkt. Bovendien is niet iedereen tot
elk gewenst produktiviteitsniveau om
te scholen. De hamvraag is of de samenleving bereid is de verdelingskonsekwenties van onbelemmerde marktwerking te accepteren. Denken
Theeuwes en al die anderen, die niets
van terugploegen willen weten, dat
echt? Hoe leggen ze dan ons bestaande sociale systeem uit’ Als een historisch incident?
Als de samenleving bijzondere verdelingsdoelstellingen koestert, waarmee de uitkomsten van een volledig
autonoom marktproces niet automatisch sporen, veranderen de theoretische conclusies drastisch. Niemand
kan in ernst volhouden dat die doelstellingen best buiten de markt om
kunnen worden verwezenlijkt door
allocatief-neutrale heffingen en overdrachten. Dan blijft er weinig anders
over dan het marktproces op voorhand institutioneel zo te conditioneren dat de uitkomsten ervan
simultaan recht doen aan doelmatigheidsoverwegingen en de verdelingsdoelstellingen. Ook om andere
redenen — zoals monopolo’ide specialisaties op de arbeidsmarkt – is het ideaal uit het (welvaartstheorie)boekje
feitelijk onbereikbaar; economen als
Theeuwes sluiten de ogen voor de gevolgen van die onbereikbaarheid voor
de optimale allocatie.
Wat echt absurd is, is de huidige situatie. De OESO heeft onlangs
uitgerekend dat ons inactiviteitspercentage eerder in de buurt van 26%
dan van 7% ligt als niet alleen naar de
formeel werklozen wordt gekeken,
maar ook naar de vele andere regelingen die – neoklassiek bezien – vrije
tijd subsidieren1. Dat is de achtergrond van de beruchte wig. Bovendien staan vanwege de exorbitante
kosten allerlei basisvoorzieningen
voor de echte zwakken op de tocht.
Maar de versterking van de marktwerking verloopt zeer stroef, deels vanwege machtsposities. Die impasse doorbreek je niet door eenzijdig op
versterking van de marktwerking te
blijven hameren. Als de weg naar
voldoende marktwerking niet volledig
open staat, moet je ook naar andere
middelen zoeken om de allocatie te
verbeteren. En dat zoeken is niet bij
voorbaat kansloos.
ESB 21-6-1995
De grootste ondoelmatigheid in ons
huidige systeem is de grootschalige
subsidiering van vrije tijd: hoge kos-
ten en geen opbrengsten. Het spreekt
vanzelf dat de afschaffing van die subsidies de doelmatigheid in enge zin
zou bevorderen. Maar de betrokkenen zouden dan verder in inkomen terugvallen dan we blijkbaar aanvaardbaar vinden. Aan de andere kant zijn
ze – althans in grote getale – kennelijk niet zo produktief, dat de markt
bereid is ze een inkomen te bieden
dat wij redelijk vinden. Wat dan voor
de hand ligt, is een gedeeltelijke ontkoppeling van inkomen en produktiviteit. Het eenvoudigst kan dat met een
categorische maatregel, zoals een algemeen basisinkomen. Maar dan daalt
het arbeidsaanbod te sterk2. Veel beter is het alleen diegenen te compenseren, die anders ‘te weinig’ zouden
verdienen. De grote moeilijkheid daarbij is natuurlijk de betrokkenen zo objectief mogelijk te selecteren. Ik heb
in dit blad een tamelijk marktconform
principe aangegeven om die moeilijkheid op te lessen3. Mogelijk kan het
ook anders of zelfs beter. Maar noch
van Theeuwes, noch van anderen heb
ik ooit een serieuze tegenwerping vernomen. Preken lossen de problemen
niet op, polemieken natuurlijk evenmin. Beter nadenken is dringend nodig.
J.C. Siebrand
De auteur is hoogleraar macro-economic
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1. OESO, Netherlands 1994, OECD Economic Surveys, Parijs, 1994.
2. Zie N.E.M. de Jager, Het basisinkomen:
de utopie gekwantificeerd, ESB, 4 mei
1994, biz. 416-419 en G.M.M. Gelauff en
J.J. Graafland Modelling welfare state reform, North Holland, Amsterdam, 1994,
hoofdstuk 12.
3. J.C. Siebrand, Pleidooi voor een duale
arbeidsmarkt, ESB, 22 juni 1994, biz. 572575.
aschrift
Een column hinkt meestal maar op
een gedachte. De leidraad van mijn
column ‘Vallende dominostenen’ was
mijn verbazing over de situatie waarin
de overheid terecht komt aan het eind
van een lange schakel van ingrepen
in de arbeidsmarkt en de inkomensverdeling, waarbij ze via het ‘terugploegen van uitkeringsgelden’ werk
creeert, niet om een maatschappelijke
behoefte te bevredigen (althans niet
in eerste instantie), maar omdat er
werkloosheid is. Ik zie de logica wel,
maar blijf het een enigzins absurd resultaat vinden dat werk niet wordt bepaald door wat burgers en overheid
willen, maar door wat de werklozen
kunnen. Het is een inzet van middelen waar elke econoom (neoklassiek
en anderzins) toch raar van moet opkijken. Het is een situatie die extreem
doorgedacht uiteindelijk vergelijkbaar
is met die in de communistische landen van weleer, waarin mensen wel
een baan hadden maar niets waardevols produceerden. Mijn pleidooi
was, om die absurde keten te doorbreken.
De voorstellen van Siebrand versterken dit mechanisme van creatie van
werk om het werk, en van ingrijpen
en regulering van de overheid. Volgens mij een heilloze weg. Ik zie ook
wel dat er in de samenleving altijd
mensen zullen zijn die om fysieke,
mentale of sociale redenen de meetlat
van de produktiviteit niet kunnen halen, en ik zie ook wel dat voor die
groep bijzondere maatregelen in de
sfeer van gesubsidieerd werk mogelijk moeten zijn. Maar ik zie dat eerder als een bijzonder probleem voor
een kleine groep werklozen. Subsidiering van werk kan niet de oplossing
zijn voor het grote werkloosheidsprobleem. We moten het toch zoeken in
het creeren van regulier werk in bedrijven en bij de overheid.
J.J.M. Theeuwes