Een barbaarse wetenschap
Aute ur(s ):
Klamer, A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4182, pagina 960, 18 december 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
barbaren, economie-beoefening, kunst, cultuur
Waarin het vooroordeel der cultuurminnaars werd bevestigd, de economen toch zo barbaars niet bleken en het uiteindelijk aan
iedereen duidelijk werd dat het niet aan de wetenschappers zelf ligt, maar aan hun steriele wiskundige theorieën.
Het gezelschap bestond uit een aantal antropologen, kunsthistorici, conservatoren en economen. Ze waren uitgenodigd door een
Amerikaans museum om over de waarde van cultureel erfgoed te spreken. De conservator had net een schitterend betoog afgerond
over de symbolische en historische betekenissen van goederen die het verleden ons nagelaten heeft. Met een oog naar de economen
voegde ze nog toe dat deze betekenissen niets met economische waarden van doen hebben. De niet-economen van het gezelschap
knikten driftig mee, maar een van de economen was duidelijk geïrriteerd. “Luister”, zei hij, “alle waarden zijn economisch. Jullie
doen veel te moeilijk met al dat gepraat over symbolische en esthetische waarden. Ik weet niet wat jullie daarmee bedoelen en hoef dat
ook niet te weten. Het enige dat telt is wat mensen voor die culturele erfgoederen over hebben. Dat bepaalt hun waarde. Niet wat jullie
allemaal aan mooie woorden en beschrijvingen weten te bedenken.”
De stilte die volgde op deze woorden van de econoom was pijnlijk. Je zag de anderen denken: “Zullen we beleefd blijven, of zullen we
deze barbaar ter plaatse afmaken?” Een andere econoom probeerde de situatie te redden door op te merken dat zijn collega theoretisch
gelijk had. De wetenschap van de schaarste dient rekening te houden met alle soorten waarden, dus ook niet-economische waarden. Een
hoge symbolische waarde van een goed komt tot uitdrukking in een hoge prijs dan wel de besteding van veel publieke middelen. De nieteconomen keken hem wazig aan. Het hielp niet dat een bekende econometrist in het gezelschap vervolgens een technische verhandeling
hield over kapitaalgoederen, rendementen en de reële rentevoet. Tijdens de pauze werd gemopperd over die cultuurbarbaren die geen
besef hebben van de waarden van de dingen. Vooral de weigering van de economen om inhoudelijk mee te praten over waarden stak de
kunsthistorici, conservatoren en antropologen. Maar eigenlijk hadden ze niets anders verwacht. Ze waren naar de bijeenkomst gekomen
met het vooroordeel van economen als a-culturele mensen die alleen maar over geld willen praten. Dat vooroordeel was weer eens
bevestigd.
Hoe groot dat vooroordeel werkelijk is, weten we niet. In het gezelschap van mensen die prat gaan op hun binding met cultuur, zeg maar
de culturalisten, zal het sterker leven dan, zeg, onder een stel wiskundigen of zakenmensen. Misschien neemt het vooroordeel af nu het
economische denken links en rechts, te pas en te onpas doorgedrongen is in het dagelijkse denken. Daar staat tegenover dat
tegenstanders van deze vermeende economisering ons economen verantwoordelijk houden. In sommige gezelschappen dien ik me dan
ook liever niet meteen aan als econoom. Je weet maar nooit.
Oersaai?
Op het eerste gezicht klopt dat vooroordeel van economen als cultuurbarbaren wel. Voor een ieder met twijfels beveel ik een bezoek aan
de grootste conventie van economen aan, te weten de jaarlijkse bijeenkomst van de American Economic Association. Het aanzien is niet
om vrolijk van te worden; het gedruis en gepraat is weinig verheffend. Het is een grijze massa, al die economen bij elkaar. David
Colander, zelf overigens een eigenzinnige en kleurrijke collega, grapt graag dat economenconventies een ramp zijn voor prosituees. Ik
zou willen toevoegen dat ze ook een ramp zijn voor een ieder met ook maar een greintje artistieke of spirituele belangstelling. Wat dat
betreft, zijn economen goede kinderen van hun geestelijke vader. Adam Smith was immers een saaie man, zo saai dat, zo gaat het verhaal,
een groep zigeuners die hem ontvoerd hadden als jongetje, hem maar weer lieten gaan.
Op het tweede gezicht valt dat van die cultuurbarbaren weer mee. Op die AEA conventie loopt onder meer Amartya Sen, de
Nobelprijswinnaar van dit jaar, rond en hij is beslist geen cultuurbarbaar. Dat kan ook niet gezegd worden van een oude coryfee als Bob
Solow die zitting heeft gehad in vele commissies maar ook in de Arts Council van Massachussetts. En tot voor kort hadden we Kenneth
Boulding, een bijzondere spiritueel mens met grote belangstelling voor kunst en cultuur. En wat te zeggen van de poëtisch aangelegde
Deirdre McCloskey met een pen als geen ander (om het nog niet te hebben over haar transsexualiteit)? Zo erg is het dus ook weer niet.
Welnee, kunstenaars!
Kijk terug en John Maynard Keynes dient zich aan als lichtend tegenvoorbeeld. Wat die man op cultureel gebied heeft betekend maakt
veel goed van de ontegenzeglijke culturele saaiheid van de talloze normale wetenschappers die hem gevolgd zijn. Hij was een
vooraanstaand lid van de zogenaamde Bloomsbury groep die een nadrukkelijk stempel heeft weten te zetten op het culturele leven van
Engeland in de eerste helft van deze eeuw. Hij schreef een boek dat volgens kenners schittert door haar stijl (The consequences of the
peace), was directeur van een theater in Cambridge, vree met de jonge aanstormende kunstenaar Duncan Grant en trouwde een
voortreffelijke Russische balletdanseres, Lydia Lopokova. Durft iemand economen nog eens als cultuurbarbaren over een kam te
scheren, dan is Keynes het antwoord.
Blijf zo kijken en die grijze massa van de AEA conventie krijgt meer kleur. Tal van collega’s blijken zich anders dan zuiver
wetenschappelijk verdienstelijk maken. William Baumol, bijvoorbeeld, is een begaafd beeldhouwer. De Engelse econoom Sir Alan
Peacock componeert, de Australiër David Throsby had een toneelstuk van hem opgevoerd in The National Theater te London, en Vikram
Seth, een econoom met een PhD van Berkeley, schreef onlangs een magistrale roman (A Suitable Boy). Joop Klant, mijn leermeester,
maakte fantastische collages die de ABN nog eens tentoonstelde. Nachoem Wijnberg won onlangs een prijs voor zijn poëzie. En dan is
er natuurlijk Jan Pen die schildert alsof de Cobra nog steeds leeft en iedere gast op een stukje jazz op de eigen piano onthaalt. Hoe beter
ik kijk, hoe meer economen opdoemen met hoogstaande nevenactiviteiten. Zeker ook veel van die versmaadde wiskundige economen
blijken bij navraag over muzikale gaven en belangstelling te beschikken. Nee, het valt heus wel mee met het barbarisme onder economen.
En laten we wel wezen, zou het aanzicht van een conventie met, zeg, vijfduizend clowns zoveel interessanter zijn? Okay, misschien wel,
maar u begrijpt wat ik bedoel. Een massa van hetzelfde soort heeft altijd wel iets deprimerends.
De kille wetenschap
Toch zou het te ver gaan om het vooroordeel zonder meer af te doen als een onverantwoorde verdachtmaking. Iets in wat economen
doen, moet dat negatieve beeld toch genereren. Dat dat zo is, moge blijken uit het arsenaal moppen waarmee gepoogd wordt de wind uit
de zeilen van de buitenwacht te halen. Economen anticiperen aanvallen op hun betoog met de mop over de blikopener (Wat doen
economen die gestrand zijn op een verlaten eiland met een blik bonen maar zonder gereedschap om het te openen: “Laten we
veronderstellen dat we een blikopener hebben”). Vermoeden ze dat hun reputatie dubieus is bij de toehoorders, dan komen ze met de
mop over de bus (“Wanneer een bus vol economen het ravijn inrijdt, wat noemen we die ene lege plaats?” Inderdaad: “deadweight
loss”) of met een vergelijking met boekhouders (“Economen vallen op doordat ze een charisma hebben dat in de schaduw staat van dat
van boekhouders”). Moppen moeten een kern van waarheid hebben want anders zouden ze niet leuk zijn.
Die waarheid is dan misschien niet het gebrek aan kunstzinnigheid onder economen, maar eerder de merkwaardige manier waarop ze
praten en redeneren, de economische retoriek dus. Praat een econoom over menselijk gedrag als zou het gaan om nutsmaximalisatie en
mechanische rekenregels, dan verstijft een ieder met een beetje romantisch gevoel. Deze econoom klinkt met zijn beschrijving kil en
mechanisch, alsof hij geen oog heeft voor de menselijke kant van de zaak. Roept hij vervolgens dat economische wetenschap niets meer
en niets minder is dan een techniek, en dus niets inhoudelijks te melden heeft over het menselijk gedrag, dan mag het geen wonder heten
dat cultuurminnaars hun vooroordeel jegens economen bevestigd horen. Door zich voor te doen als een technicus, geeft de econoom
aan geen inhoudelijk benul te hebben. Dat hoeft ook niet het geval te zijn, maar het gaat hier om de indruk die economen maken.
De retoriek is a-cultureel
Hoe moeilijk het is om de economische wetenschap toe te passen op gevoelige onderwerpen, heb ik ondervonden in mijn
onderzoeksgebied, de kunsten. Nadat Baumol (ja, de beeldhouwende econoom) dit onderzoeksgebied aan het eind van de jaren zestig
had aangeboord, gingen economen voortvarend aan de slag met hun standaard gereedschap. Zo kwamen ze te oreren over de (lage)
elasticiteit van de vraag naar culturele producten, het lage rendement van investeringen in kunst en het publieke karakter van de
kunsten. Maar dat de kunstwereld deze bijdragen van harte begroette, kan nu niet gezegd worden. Er was eerder sprake van onbegrip en
grote weerstand. Economen kwamen, en komen nog steeds, bot over in deze wereld, zeker wanneer ze subsidies voor de kunsten in
twijfel trekken, suggereren dat een cultureel goed net als ieder ander economisch product is, voor meer marktwerking pleiten en
voorstellen dat musea een actiever aan- en verkoopbeleid voeren. Deze weerstand is duidelijk merkbaar nu warempel een econoom
staatssecretaris voor cultuur is. Met zijn benoeming onderstreept Rick van der Ploeg de bemoeienis van economen met de wereld van de
kunsten maar hij ontdekt ook dat zijn economische manier van denken slecht valt in het cultuurwereldje. De vraag is of hij zich in het
culturele geweld staande kan houden.
De economische retoriek komt a-cultureel en a-moreel over en is dat ook. Zeker in de moderne technische varianten. Terwijl culturalisten
de betekenis en de waarde der dingen onderzoeken en interpreteren – denk aan de historische betekenis van Rembrandt of de waarde van
een nationale identiteit – beperkt de economische analyse zich tot de waarden die in principe meetbaar zijn. De econoom wil niet
interpreteren maar analyseren. Daarmee komt hij a-cultureel over, en terecht. Want dankzij deze opstelling hoeft de econoom niet verder
te lezen dan zijn technische neus lang is. Historische verhandelingen, culturele studies en filosofische beschouwingen leveren hem
weinig op voor de ontwikkeling van zijn modellen, en dus is het moeilijk om economen met een brede belangstelling te vinden. Hij heeft
dan ook de kennis niet om zich in het gesprek met culturalisten te mengen over iets als de historische betekenis van Rembrandt of de
waarde van nationale identiteit. In de eigen kring loont dergelijke kennis immers niet. Maar oh wee als hij verzeild raakt in het gezelschap
van culturalisten. Ook een econoom als Rick van Ploeg, die toch een brede belangstelling combineert met een gevarieerde
boekencollectie, is geen partij wanneer culturalisten de inhoudelijke discussie aangaan.
De weerzin tegen economen wordt vooral duidelijk wanneer ze hun denkwijze en manier van praten overhevelen naar de huiselijke sfeer,
of iedere andere sfeer waar emoties en dramatische en menselijke gevoelens domineren. Het past niet om in een gepassioneerde
discussie een kosten-baten analyse van de alternatieven te doen. Wanneer het in de politiek gaat om abortus en het krijgen van kinderen
dan is het beter om economische begrippen als “duurzame goederen” en “schaduwprijzen” te vermijden, hoe groot hun analytische
waarde ook moge zijn. Economen mogen van Gary Becker hebben geleerd hoe beslissingen om te trouwen en zelfmoord te plegen in
economische zin begrepen kunnen worden, maar daarmee is niet gezegd dat niet-economen die zingeving waarderen. De econoom bij
uitstek, Robert Lucas, gaf ooit in een vraaggesprek toe, dat hij er niet aan zou denken zijn economisch begrippenapparaat in huiselijke
discussies te hanteren. Hij is inmiddels gescheiden en hertrouwd met de bekende wiskundige econome Nancy Stokes-de vraag is of hij
nu wel dagelijkse situaties in economische begrippen mag vatten.
Barbaarse wetenschap
Ik blijf voorzichtig. Ook al mogen economen door hun technische opstelling en gebrekkige inhoudelijke kennis a-cultureel overkomen,
om daarmee te concluderen dat hun werk geheel a-cultureel is gaat toch te ver. De wiskundige theorie van de economie kan bijvoorbeeld
esthetisch zeer verantwoord zijn. Vooral liefhebbers van Mondriaan en de architect Mies van der Rohe kunnen genieten van de strakke,
minimale, axiomatische en formele aanpak in de moderne economie beoefening. De plaatjes die de chaostheorie genereert zijn zonder meer
mooi te noemen. Komt het verwijt dat deze schone economische theorieën weinig tot geen overeenkomst met de werkelijkheid hebben,
dan zou het verweer kunnen zijn dat datzelfde verwijt de moderne kunst treft. De economische wetenschap zou wel eens meer met kunst
overeenkomen dan we geneigd zijn te denken, vooral wat de vorm betreft.
Tijdens de bijeenkomst met culturalisten in het Amerikaans museum hebben we het een en ander afgewogen. De veroordeling van
economen als a-culturele barbaren is onterecht. Teveel economen, en zeker economen die geïnteresseerd zijn in de kunsten, blijken meer
voor te stellen dan hun economisch werk suggereert. Het probleem is dus dat economisch werk. We kwamen tot de conclusie dat de
economische aanpak, met de nadruk op analyse in wiskundige vorm, weinig ruimte laat voor een afweging van inhoudelijke zaken, zoals
de waarden en betekenissen der dingen. Dà t is de armoede van onze wetenschap en dà t is ook de reden voor de achterdocht. Of dat erg
is, hangt af van een inschatting van het belang van de kunsten en cultuur.
Thema: Zijn economen barbaren?
H.A. Keuzenkamp, Economen
J.S. Cramer, Zijn economen barbaren?
N.M. Wijnberg, Hoe kunstenaars hun markt vorm geven
S. Brakman en E. Sterken, Economen en het goede boek
A. Klamer, Een barbaarse wetenschap
S. Brakman, Jan Pen, schrijver en econoom
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)