Dynamiek van de stedelijke
ontwikkeling
Twee publikaties n.a.v. het NEI-jubileumcongres
PROF. DR. L. H. KLAASSEN – DRS. W. T. M. MOLLE
PROF. DR. J. H. P. PAELINCK
Inleiding
De stedelijke ontwikkeling staat
voortdurend in het centrum van de belangstelling. Het bouwen in stadsver’nieuwingsbuurten van ,,betaalbare” woningen, het al dan niet aanleggen van
grote infrastructurele werken ten behoeve van het stedelijk vervoer, de planning
van bedrijfsterreinen en verzamelgebouwen voorde opvang van kleine bedrij ven,
het zijn onderwerpen die bewoners, planners, bestuurders en wetenschappers
steeds bezighouden. Vele krante- en
tijdschriftartikelen getuigen hiervan,
evenals de keuze van de onderwerpen van
congressen. Het Nederlands Economised Instituut heeft in 1979 tergelegenheid van zijn 50-jarig jubileum een congres georganiseerd waar de diverse problemen die met met de stedelijke ontwikkeling verband hielden centraal stonden.
Op dit congres werden resultaten gepresenteerd van onderzoek naar de factoren
die de dynamiek van deze ontwikkeling
bepalen en werd getracht een stuk verder
te komen met het uitwerken van een
theoretisch raamwerk waarin een veelheid van verschillende aspecten zijn
plaats zou kunnen vinden. Daarbij werd
zowel aan Internationale als aan typisch
Nederlandse elementen aandacht besteed.
De discussies naar aanleiding van de
presentaties gaven aan op welke punten
nog dringend nader onderzoek nodig
was. Op een aantal kardinale punten is in
de tussentijd zulk nader onderzoek inderdaad uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn samen met de congresbijdragen
verwerkt en gepubliceerd in twee delen.
Internationale aspecten
De eerste publikatie, die het Internationale gedeelte bevat, is getiteld Dynamics of urban development 1). De tweede publikatie, die specifiek op de Nederlandse situatie ingaat, is getiteld De
dynamiek van de stedelijke ontwikkeling
in Nederland 2).
Wij zullen hieronder een korte bespreking wijden aan beide publikaties, waarbij met name op de inhoudelijke aspecten zal worden ingegaan.
Zoals gesteld heeft het boek Dynamics
ESB 17-3-1982
of urban development een internationaal
karakter. De term internationaal is mogelijk niet voldoende specifiek, daar het
er hier niet zozeer om gaat om de situaties
in een aantal min of meer willekeurig gekozen landen met elkaar te vergelijken,
maar veeleer om zodanige landen te selecteren van over de gehele wereld dat elk
daarvan model kan staan voor een bepaalde fase inde stedelijke ontwikkeling.
Het boek is als volgt opgebouwd. In
een eerste hoofdstuk wordt een theoretisch kader geschetst door Klaassen en
Scimeni dat uitgaat van de gedachte dat
de stedelijke ontwikkeling een aantal
fasen doorloopt die sterk verbonden zijn
met het niveau vaneconomische ontwikkeling en worden gekarakteriseerd door
de verschillen in groei van de agglomeratie als geheel en van de kern en ring van
elke agglomeratie afzonderlijk. De gedachte daarbij is dat in een eerste fase
zowel kern als ring sterk groeien (urbanisatie), in een tweede fase groeit met name
de ring en daalt de kern (suburbanisatie),
in een derde fase dalen zowel de kern als
de ring (desurbanisatie). Gespeculeerd
wordt over het bestaan van een vierde
fase, de z.g. re-urbanisatie, waarin de gehele agglomeratie weer in bevolking toeneemt.
Voor een toetsing van deze theoretische aanzetten aan de praktijk hoeft men
niet per se een historische aanpak te volgen. De welvaartsverschillen in de wereld zijn zodanig dat ook via een dwarsdoorsnede-analyse van landen de toetsing kan geschieden. In het boek wordt
een viertal landen als ,,case studies” genomen voor het nader analyseren vande
stedelijke ontwikkeling langs de eerder
uitgezette lijnen. Elk van deze landenstudies wordt voorafgegaan door een meer
algemene beschouwing over de gehele
groep van landen in de wereld die min
of meer in dezelfde fase verkeert. Zo ontstaat een viertal blokken hoofdstukken:
1. Ontwikkelingslanden, 2. Oost-Europa, 3. West-Europa en 4. NoordAmerika.
Allereerst de Ontwikkelingslanden.
Deze groep landen is nog steeds in de urbanisatiefase. De geweldige groei van
steden in deze gebieden, met namede zeer
grote, begint in een aantal gevallen nachtmerrie-achtige vormen aan te nemen,
met name gezien de geweldige proble-
men van een stedelijk proletariaat. In dit
eerste blok case-studies wordt door Jansen en Pealinck via een statistische analyse ingegaan op het urbanisatieproces in
zijn algemeenheid in de gehele groep Ontwikkelingslanden die de wereld kent.
Vervolgens gaat Hardoy in op een bijzonder acuut probleem in de steden in
ontwikkelinglanden, te weten huisvesting. Ten slotte zetten Mennes en Mulder
enkele alternatieve visies van stedelijke
ontwikkeling uiteen. Duidelijk blijkt uit
deze bijdragen dat de factoren die de
stedelijke groei in deze gebieden bepalen zodanig zijn dat er geen spoedige
oplossing van de geweldige problemen
verwacht mag worden.
Het volgende blok studies gaat over
Oost-Europa. Wat economische ontwikkeling betreft, neemt dit gebied een tussenpositie in. In deze landen hebben stedelijke gebieden recent nog een vrij
hoge groei gekend, maar deze is de laatste tijd aan het afnemen, met name in de
grote agglomeraties. Uitde internationale vergelijkende studie die door Horcher
en Schubert van dit gebied is gemaakt,
blijkt dat er vele tekenen zijn die crop
wijzen dat Oost-Europa bezig is van de
urbanisatie- naar de suburbanisatiefase
over te gaan. Domanski heeft dit punt
nader onderzocht in een case-study voor
Polen, waarin hij ook factoren als transportinfrastructuur enz. betrok. De verstedelijking in dit land bleek inderdaad
aan de verwachte patronen te beantwoorden.
In West-Europa is de suburbanisatieperiode al eerder ingezet. Dit komt
duidelijk naar voren uit de Internationale vergelijkende studie van Drewett
en Rossi met betrekking tot dit gebied. De laatste jaren is in West-Europa
de overgang van suburbanisatie naar
desurbanisatie zichtbaar geworden. De
case-study voor dit gebied heeft vanzelfsprekend betrekking op Nederland, mede gezien het feit dat er op het nationale
gedeelte van het congres zeer veel materiaal gepresenteerd was over Nederland.
De case-study van Nederland wordt ingeleid door Van den Berg en Van der
Meer met een algemeen beschrijvend
gedeelte. Boeckhout en Molle rondden
hem daarna af met een discussie over
oorzaken die ten grondslag zouden kunnen liggen aan de eerder geschetste fenomenen van suburbanisatie en desurbanisatie.
Een laatste set bijdragen betreft
Noord-Amerika. In dit gebied, met name de VS,is de desurbanisatie ver voortgeschreden. Een vergelijkende studie van
Burns brengt dit zeer duidelijk aan het
licht. Met name de grote agglomeraties
zijn in grote problemen. De case-study
1) L. H. Klaassen, W. T. M. Molle en J. H. P.
Paelinck (red.), Dynamics of urban develop-
ment, Gower Press, Aldershot, 1981.
2) L. H. Klaassen, W. T. M. Molleenj. H. P.
Paelinck (red.), De dynamiek van de stedelijke ontwikkeling in Nederland, Nederlands
Economised Instituut, Rotterdam, 1981.
291
met betrekking tot dit gebied is van Isard
en Rainer, die met name de ontwikkeling
ten uit het onderzoek dat in de Internationale publikatie is weergegeven als uit-
van New York behandelen in het licht
gangspunt genomen voor een meer op
van een zeer lange-termijnperspectief en
met bijzondere nadruk op de factoren
die de ruimtelijke verschuiving van eco-
Nederland toegespitste behandeling. De
tweede bijdrage in dit blok wordt gevormd door een beschrijving van de fasen van de stedelijke ontwikkeling in Nederland aan de hand van bevolkings- en
werkgelegenheidsgegevens door Van
den Berg, Boeckhout en Van der Meer.
Het ruimtelijk gedrag van personen
is in blok B weergegeven. Het omvatdrie
bijdragen. Verster gaat in op de samenhang die bestaat tussen migratie, werkplaatsverandering en woon-werkverkeer, Vogelaar op de factoren die de
structuur van de vraag naar stedelijke
vervoersdiensten voor personen bepalen, terwijl ten slotte Ruitenberg en
nomische activiteiten bepalen.
Het boek wordt afgerond met een synthese van de hand van de redacteuren,
waarbij een kritische evaluatie van zowel
theoretische als beleidsaspecten wordt
gemaakt en waarin enkele lijnen worden
doorgetrokken naar de toekomst. De
bovenstaande structuur en inhoud overziende kan men concluderen dat het
boek zijn waarde en originaliteit ontleent
aan de wereldwijde lange-termijnvisie
die erin wordt gegeven en die zowel theoretisch als empirisch hecht is onderbouwd.
Nationale aspecten
Het boek De dynamiek van de stedelijke ontwikkeling in Nederland is nogal
anders van doelstelling en inhoud. Het
boek gaat uit van een korte theoretische
beschouwing en een beschrijving in algemene zin van de Nederlandse situatie.
In de volgende bijdragen wordt niet verder ingegaan op het beschrijven van de
fasen die de stedelijke ontwikkeling in
Nederland heeft doorlopen, maar wordt
veeleer naar de oorzaken van de dynamiek van deze ontwikkelinggezocht. Dit
wordt gedaan door het meer in bijzon-
derheden analyseren van de wijze waarop het gedrag van de diverse actoren in
onderling samenspel de stedelijke ontwikkeling in Nederland be’invloedt.
De voornaamste actoren zijn personen, bedrijven en overheid. Aan elk van
deze actoren is een blok hoofdstukken
gewijd. Deze blokken worden gevolgd
door een case-study van een terrein
waaraan bijzondere aandacht dient te
worden besteed indien re-urbanisatie
op gang dient te komen en dat is stads-
vernieuwing. Het boek wordt ten slotte
afgerond met een synthese door de redacteuren.
In totaal zijn er 19 bijdragen van vertegenwoordigers van de verschillende
disciplines die zich met het probleem bezighouden, zoals (ruimtelijke) econo-
men, (sociaal-)geografen, sociologen,
planners en ten slotte bestuurders. Deze
belichten, binnen het gestelde kader, alien een specifiek probleem vanuit hun
gezichtshoek. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de meest recente kennis op dit
gebied. De diverse analyses monden uit
in suggesties voor beleid(sombuigingl).
Het is onmogelijk om in dit korte bestek recht te doen aan de veelheid van
gezichtspunten die naar voren zijn ge-
bracht. Alles wat kan worden gedaan is
een indruk geven van de rijkdom aan
materiaal en ideee’n die dit boek geeft.
Het eerste blok (A), de algemene inleiding, bestaat uit een hoofdstuk van
KJaassen over de theorie van de stedelijke ontwikkeling. Hierin zijn de resulta292
Tabak ingaan op het ruimtelijke gedrag
van consumenten, waarbij met name de
grote centra versus buitenwijken aan de
orde komen.
Het blok C, waarin het gedrag van
bedrijven en instellingen aan de orde
is, bevat eveneens drie bijdragen. Molle
en Vianen behandelen de oorzaken
van en verandering in de ruimtelijke
spreiding van economische bedrijvigheid over stad en land enerzijds en
voor de Randstad, het uitstralingsgebied
en de periferie anderzijds. Wever gaat in
op een aspect dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen, te weten de indu-
van de situatie in Rotterdam. Dekker ten
slotte laat zijn licht schijnen over het beleid ten aanzien van het verkeer en de invloed die dit op de stedelijke structuur
heeft gehad. Hij neemt Overijsselenmeer
in het bijzonder Twente als case-study.
Het bijzondere onderwerp stadsvernieuwing, waarin het overheidsbeleid
steeds zeer sterk is verweven, wordt in
blok F via een drietal bijdragen aan de
orde gesteld. Van der Horst en Van der
Vlist analyseren het wonen en werken in
stadsvernieuwingsgebieden met name
vanuit de optiek van bewoners en ondernemers. Kruijt gaat in op de diverse strategieen die de overheid volgt ten aanzien
van stadsvernieuwing en de instrumenten die haar daarbij ten dienste staan.
Van den Bosch ten slotte geeft aan de
hand van concrete voorbeelden uit zijn
bestuurlijke praktijk in Den Helder als
zijn mening dat men bij de afweging van
kosten en opbrengsten van stadsvernieuwing zich niet door te nauwe voorstellingen moet laten leiden.
De diverse bijdragen, die in het voorgaande slechts kort konden worden aangestipt en waarvan noch de inhoud, noch
de voornaamste conclusies konden worden behandeld, zijn ten slotte door de redacteuren in een slotbeschouwing ge-
plaats in het algemene theoretische en
striele suburbanisatie ook buiten de
conceptuele kader dat voor het boek was
gesteld. Het boek wordt door redacteuren afgerond met het aangeven van enke-
Randstad. De Smidt behandelt het vesti-
le belangrijke beleidsimplicaties.
gingspatroon van kantoren die als gevolg van de tertiarisering van de economic steeds meer het ruimtelijk beeld van
de werkgelegenheidsspreiding bepalen.
Het gedrag van personen en dat van
bedrijven leidt tot een bepaalde ruimtelijke geleding van de arbeidsmarkt (door
arbeidsaanbod van personen en vraag
naar arbeid door bedrijven). In blok D
analyseren Heijke en De Koning de aard
van discrepanties op de arbeidsmarkt,
met name aan de hand van de situatie
van de agglomeratie Rotterdam, terwijl
Valkenburg ingaat op de segmentering
van de stedelijke arbeidsmarkt door de
woonbuurtkenmerken in verband te
brengen met de situatie op de arbeidsmarkt van individuen.
De ontwikkeling van de steden geschiedt niet alleen onder invloed van het
gedrag van personen en bedrijven. Het
proces wordt voortdurend be’invloed
door de overheid die tracht de ,,spontane” ontwikkeling om te buigen in een richting die zij als gewenst ziet. Vier auteurs
gaan in blok E in op het overheidsgedrag.
Peper behandelt het beleid ten aanzien
van het stedelijk welzijn in het kader van
het gehele sociaal-economische beleid.
Huigsloot, Lambooy en Van der Lustgraaf gaan in op de velemanieren waarop
de praktijk van de publieke besluitvor-
Tot slot
Een ieder die met de problematiek van
de stedelijke ontwikkeling bezig is, zal
het bestuderen van dit nationale boek
zeker stimulerend vinden gezien de grote
diversiteit aan onderwerpen die worden
behandeld en die resultaten van analyses
weergeven die aan de frontlijn van het
wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de planologische praktijk gebeu-
ren.
Zeer velen hebben via de papers van de
nationale en internationale dag van het
NEI-congres zich al van de inhoud van
een groot gedeelte van het nu gepubli-
ceerde materiaal op de hoogte kunnen
stellen. Het is de hoop van de redacteu-
ren van beide boeken dat de publikatie
van de diverse congresbijdragen, die
waar nodig omgewerkt en waar nuttig
aangevuld zijn, voor velen een bijdrage
zullen leveren aan het begrip van de belangrijke stedelijke problemen en aanzetten kunnen bieden voor het zoeken
naar nieuwe oplossingen die in concreet
beleid vertaald kunnen worden 3).
ming tot verstarring van het maatschap-
L. H. Klaassen
W. T. M. Molle
J. H. P. Paelinck
pelijk en dus ook het stedelijk proces
aanleiding geven en doen voorstellen
voor een vergaande decentralisatie.
Drewe gaat in op het beleid ten aanzien
van segregatie, met name aan de hand
3) Voor verdere literatuur (basisstudie), zie
ook: L. van den Berg, R. Drewett, L. H.
Klaassen, A. Rossi, C. H. T. Vijverberg,
Urban Europe, vol. 1, A study of growth and
decline, Pergamon Press, 1982.