Dynamiek en uitsluiting
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4122, pagina 733, 1 oktober 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
economische, orde, inkomensverdeling
Gaat vergroting van de economische dynamiek in Nederland gepaard met meer ongelijkheid en sociale uitsluiting? Dat is de
vraagstelling van het rapport van de Commissie van sociaal-economische deskundigen van de SER 1. Terwijl Nederland op macroeconomisch gebied vooruitgang boekt, maakt de commissie zich zorgen over de onderkant van de samenleving. Daar dreigt voor velen
uitsluiting, opgevat als gebrekkige toegang tot de arbeidsmarkt.
Het analytische verband tussen dynamiek en uitsluiting is in het lijvige SER-rapport zwak uitgewerkt. Op het eerste gezicht ligt
complementariteit van dynamiek en uitsluiting niet voor de hand. Als de economie stagneert, dan zullen veel mensen door werkloosheid
getroffen worden, terwijl de grenzen van de solidariteit snel in zicht komen (denk aan de jaren tachtig). Bij een aantrekkende economie,
zoals momenteel, geldt het omgekeerde. Dynamiek stelt de samenleving dan in staat te zorgen voor kwetsbare groepen. Het idee van de
commissie lijkt echter te zijn dat de aantrekkende economie veroorzaakt wordt door factoren waar juist kwetsbare groeperingen (laag
opgeleiden, ouderen) last van hebben. Bijvoorbeeld de opkomst van informatie- technologie, die laag gekwalificeerde arbeid overbodig
zou maken. Of toenemende internationale concurrentie (‘social dumping’). Het is echter niet op voorhand zeker dat lager gekwalificeerden
van deze ontwikkelingen de dupe moeten zijn: het kan ook leiden tot nieuwe comparatieve voordelen, nieuwe vormen van arbeidsdeling
en toenemende welvaart. Zo kan informatietechnologie vervelend en simpel productiewerk overbodig maken, maar de markt voor
eenvoudige dienstverlening doen toenemen. Empirisch bewijsmateriaal voor het verband tussen informatietechnologie, toenemende
wereldwijde concurrentie en de positie van degenen onderin de arbeidsmarkt is tot nog toe niet eenduidig. Het rapport is in dit opzicht
niet anders dan andere studies.
Dat neemt niet weg dat er een grote groep personen van de arbeidsmarkt is uitgesloten, met name de 250.000 langdurig werklozen en
200.000 arbeidsongeschikten die eigenlijk werkloos zijn. Daar moet wat aan gedaan worden. In tegenstelling tot de WRR, die
grootschalige uitbreiding van additionele arbeid bepleit 2, stelt de SER-commissie geen radicale herziening van beleid voor (blz. 9). Ze
richt zich met name op scholing in combinatie met (additioneel) deeltijdwerk: een relatief kleine aanpassing van de huidige formule van
banenpool en Melkertbaan, waarvan scholing al een belangrijk onderdeel is. Verder bepleit de commissie het stimuleren van
ondernemerschap van allochtonen in de grote steden. Opmerkelijk is dat daarbij de positieve kanten van concentratie van allochtonen
worden erkend: hierdoor ontstaat een eigen thuismarkt, waar het ondernemerschap wortel kan schieten.
De nadruk op scholing en ondernemerschap ligt voor de hand: het zijn maatregelen die aan dynamiek bijdragen in plaats ermee op
gespannen voet te staan. Toch hebben scholing en ondernemerschap beperkingen. Er zijn nogal wat kleine zelfstandigen die in een
situatie van stille armoede gevangen raken. En er zijn ook mensen waarvoor scholing teveel gevraagd is. De commissie legt zich daar niet
bij neer, omdat achter deze gedachte een ouderwetse ‘schoolse’ opvatting over de invulling van scholing schuil zou gaan (blz. 195).
Volgens de commissie is de consequentie van het aanvaarden dat niet iedereen schoolbaar is dat een omvangrijke groep langdurig
inactieven wordt afgeschreven. Het is echter een illusie uit de ivoren toren dat nieuwerwetse scholing het probleem oplost. Bovendien
rept de commissie met geen woord over een belangrijke bron van het scholingsprobleem: het grote aantal dropouts (met name onder
allochtonen) op middelbare scholen in de grote steden. Wel gaat de commissie in op het scholingsprobleem van degenen aan de andere
kant van het spectrum: oudere werknemers die de dynamiek niet bij kunne houden. Er wordt gepleit voor ‘levenslang leren’ (blz. 174): het
modieuze idee dat scholing tot het einde van de carriere wenselijk is. Het is echter weinig doelmatig om 55-plussers in de arbeidsmarkt te
houden met een forse scholingsinspanning. De contante waarde van de opbrengsten zal veel lager zijn dan die bij jongeren.
Naast scholing en ondernemerschap zal hoe dan ook de drempel van hoge arbeidskosten onderin verlaagd moeten worden. Hiervan blijkt
de commissie voorstander, maar ze laat na om aan te geven hoe dat te doen, of hoe het te financieren. En in plaats van scholingsgeld aan
oudere werknemers te spenderen (of voor ruimere mogelijkheden voor demotie te pleiten), was een creatief voorstel voor verlaging van
arbeidskosten aan het einde van de carriere interessanter geweest. Een andere inrichting van het belastingstelsel kan een belangrijke
bijdrage aan meer dynamiek en minder uitsluiting leveren. Bijvoorbeeld door het bejaardenvoordeel in de belasting te schrappen, ten
gunste van een oplopende belastingkorting voor werkende 55-plussers. Want daarin heeft de commissie volledig gelijk: de uitsluiting
van grote groepen kwetsbare werknemers, in spe of juist op de laatste tree, is maatschappelijk onaanvaardbaar
1 SER, Economische dynamiek en sociale uitsluiting, Rapport van de Commissie sociaal-economische deskundigen, Den Haag, 1997.
Deze commissie is de opvolger van de Commissie van economische deskundigen.
2 WRR, Van verdelen naar verdienen, afwegingen voor de sociale zekerheid in de 21e eeuw , Rapporten aan de regering nr. 51, SDU,
Den Haag, 1997.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)