Ga direct naar de content

Drie visies op economische ontwikkeling

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 13 1992

Drie visies op ecnomische
ontwikkeling
Het CPB erkent dat er niet een onbetwiste visie op economische ontwikkeling bestaat en presenteert er daarom drie, die samen komen in een
‘welvaartscirkel’. Loopt de cirkel rond?
In Scanning the future worden drie
manieren geschetst waarop men tegen economische ontwikkeling kan
aankijken: het evenwichtsperspectief,
het coordinatieperspectiefen het vrijemarktperspectief. Het motief is dat er
geen samenhangende, onbetwiste
theorie van de economische ontwikkeling bestaat, terwijl men in een studie over de economische ontwikkeling op de lange termijn toch een idee
moet hebben van de belangrijkste factoren die bepalen of er al dan niet
van een geslaagde economische ontwikkeling gesproken kan worden. Er
is daarom gekozen om, zoals het rapport het noemt, drie perspectieven op
economische ontwikkeling te schetsen; drie perspectieven die elk min of
meer overeenkomen met een denkrichting binnen de economic. Op
deze wijze wilde men voorkomen dat
de studie zou ontaarden in een onsamenhangende opsomming van trends
en mogelijkheden. De drie perspectieven schetsen elk een verschillend
beeld van het economische proces en
van de rol die individuen, ondernemingen, collectieve regelingen en de
overheid daarin spelen. Ik ga eerst in
op de aanpak, geef vervolgens een
korte weergave van de drie perspectieven, vraag me dan af of de aanpak
goed werkt en geef ten slotte een
eindoordeel.

De methodologie
De drie perspectieven worden gepresenteerd als verschillende ideeen
over hoe de wereld werkt. Ze leggen
elk de nadruk op een samenstel van
grootheden en verbanden die van beslissend belang geacht worden voor
de economische ontwikkeling. Men
zou ze kunnen zien als dat wat
Schumpeter ‘visions’ noemde1 of bij
Klant grondtheorieen heten: heuristische systemen die worden geacht
een aanvaardbaar beeld van de werkelijkheid te geven en waarmee men
toetsbare specifieke modellen kan genereren .

Het CPB heeft met Scanning the future niet voor technische hoogstandjes
gekozen. In het rapport komt een
economiebeoefening naar voren die
geheel overeenkomt met wat economic volgens Klant, onder aanroepen
van McCloskey, in wezen is: een
vorm van geschiedschrijving, berustend op de kunst van het duiden: ze
beschijft geen wetten, maar doet
plausibele verhalen3. McCloskey
wordt ook expliciet genoemd in het
rapport.
De perspectieven worden niet gepresenteerd als fundamentele theoretische bouwwerken, maar als beelden
om de discussie te vergemakkelijken. Als ze aan hun doel beantwoorden zorgen ze ervoor dat de discussianten in het debat dezelfde taal
hanteren en niet langs elkaar heenpraten. Dat betekent dat men kan kijken of de verschillende perspectieven elk een redelijk samenhangend
beeld schetsen, maar dat het er verder niet zozeer om gaat of ze goed
of fout zijn, maar of ze behoorlijk
aan hun doel van het bieden van
een bedding aan de stroom van de
discussie voldoen. “The proof of the
pudding is in the eating’.

De drie perspectieven
Evenwicht
De eerste benadering, het evenwichtsperspectief, wordt gekoppeld
aan de neoklassieke en de nieuwklassieke theorie. Uitgangspunt is de
idee van een goed werkend prijsmechanisme dat als ‘invisible hand’ de
beslissingen van de economische
subjecten coordineert. Deze subjecten zijn begiftigd met “perfect fore1. J.A. Schumpeter, History of economic
analysis, George Alien & Unwin, Londen, 1954, biz. 41-2.

2. J.J. Klant, Filosofte van de economische
wetenschappen, Martinus Nijhoff, Leiden,
1987, biz. 61.

3. J.J. Klant, op.cit., 1987, biz. 76.

^^.iikiA^^^

sight’ dan wel rationele verwachtingen. De welvaart hangt af van de beschikbare produktiefactoren en de
technologic en toeneming van de
welvaart van veranderingen in deze
grootheden. Een bepalende factor
daarbij vormen de investeringen, die
afhankelijk zijn van de besparingen,
op hun beurt bepaald door de tijdvoorkeur. De overheid hoeft slechts

slechts een beperkte betekenis. De
toekomst is fundamenteel onzeker,
het heden is onvolledig bekend.

De vrije markt

stroomlijnen. Immers, er wordt niet
aangegeven wanneer, bij welke con-

zorg te dragen voor de verschafflng

Het vrije-marktperspectief ten slotte

stellatie van grootheden, de verstar-

van publieke goederen, waaronder
infrastructuur, en voor de correctie
van externe effecten met behulp van

gaat terug op de Oostenrijkse school.
De vooruitgang is afhankelijk van de
ondernemers, die hun werk alleen
goed kunnen doen als er een goed
ontwikkeld systeem van eigendomsrechten is. Goed werk, niet alleen
van de ondernemers maar ook van

ring toeslaat.
Als belangrijke elementen van de
evenwichtsbenadering worden genoemd: infrastructuur, opleiding, natuurlijke hulpbronnen, spaarquote
en prijsmechanisme. Het coordinatieperspectief omvat: collectief vermogen tot aanpassen, samenwerking,
kwaliteit van de overheid en wederom infrastructuur en opleiding. Het

heffingen en subsidies. De inkomens-

verdeling die uit het economische
proces voortvloeit hoeft in deze benadering niet zonder meer geaccepteerd te worden. Correcties vinden
plaats door een herallocatie van de

geldinkomens, niet door subsidies
op goederen en diensten. Wat betreft
de internationale economische betrekkingen is vrijhandel de norm en
wisselkoersen worden gezien als prijzen die vrij moeten kunnen fluctueren. De mens is in deze benadering
een rationed wezen dat op basis van
goede gegevens en grosso modo correcte verwachtingen beslissingen
neemt. Het geheel leent zich goed
voor formele wiskundige analyse.

Coordinate
Het tweede perspectief, het coordinatieperspectief, geeft een voornamelijk Keynesiaanse visie weer. Rationeel gedrag op microniveau kan
in deze visie samengaan met grote
onevenwichtigheden op macroniveau, ook al is er geen sprake van
loon- en prijsstarheden. De oorzaak
is gelegen in de fundamentele onzekerheden waarmee economische
subjecten zich geconfronteerd zien.
Beslissingen zijn afhankelijk van verwachtingen, die heel instabiel kun-

Mensen zijn onderhevig aan stemmingen, streven niet alleen hun eigen belang na en aanvaarden regulering en beperking van hun gedrag
door de overheid.

werknemers, moet beloond worden

en slecht werk bestraft. De belastingen dienen daartoe laag te zijn en de
sociale voorzieningen niet al te ruim.
De overheid moet de eigendomsrechten garanderen, maar zich onthouden van ingrijpen in het prijsmechanisme, daarmee zou ze alleen maar
de informatie die de prijzen aan de
ondernemers geven verstoren en de

de benadering dat de voordelen gaan
omslaan in nadelen, bij voorbeeld

dat men niet zover gaat met coordinatie dat ten slotte het ondernemerschap verstikt. Het is duidelijk, wederom, dat dit geen afgeronde
theorie is, maar een kader om de gedachten te bepalen en de discussie te

vrije-marktperspectief deelt de nadruk op het prijsmechanisme met de

evenwichtsbenadering en legt voorts
de nadruk op eigendomsrechten en
prikkels, autonomie van de economische sfeer, uitvindingen en innovaties en het individuele vermogen tot

toekomst nog onzekerder maken dan
ze al is. Publieke goederen moet de

aanpassen.

overheid misschien wel verschaffen,

Bruikbaarheid van het schema

maar alleen als het echt niet anders
kan. De internationale economische
betrekkingen moeten gekenmerkt

We kunnen ons nu afvragen of het
stelsel van de drie perspectieven bevredigend werkt, dat wil zeggen of
voldoende relevante zaken daar een

zijn door vrije wisselkoersen en door
vrijhandel. Mededinging is wat de

mensheid vooruitbrengt. Ook hier
heerst onzekerheid, maar als mensen

plaats in kunnen vinden en of het
ook hanteerbaar is voor de beoorde-

ling van feitelijke ontwikkelingen. Ik

de vruchten van hun inspanning zelf
kunnen plukken, zullen ze zich wel

beperk me tot enkele steekproeven.
Eerst echter een slak om wat zout op

inspannen en innoverend bezig zijn.

te leggen.
‘Supply-siders’ en vooraanstaande

De welvaartscirkel

monetaristen als Friedman en Brun-

De analyse mondt uit in de constructie van een welvaartscirkel, zie figuur
1 op biz. 461. De omtrek van de cirkel bestaat uit drie, elkaar gedeeltelijk overlappende, delen die de drie
perspectieven weergeven, met de factoren die binnen elk perspectief als
van fundamenteel belang voor de

ner worden in het rapport geacht
heel goed te passen bij het vrijemarktperspectief, zij het dat Friedman de geldvoorziening liever door
de overheid laat regelen dan door de
‘free banking’ waar de Oostenrijkers
voorstanders van zijn. Is dat etiket
correct? Beperken we ons tot Fried-

laag niveau van investeringen in

economische ontwikkeling gezien

menselijk en fysiek kapitaal. Er is in
deze benadering ruimte voor overheidsingrijpen op veel terreinen.
Conjuctuurpolitiek, industriepolitiek, subsidieren van ‘merit goods’
zijn slechts enkele voorbeelden. Wisselkoersen zijn bij voorkeur vast of
worden in ieder geval beheerst. Handelspolitiek wordt positief beoordeeld, maar het ‘prisoners’ dilemma’karakter van handelsbeperkende
maatregelen wordt duidelijk onderkend, internationale coordinate
wordt daarom gewenst geacht. Rationaliteit heeft in deze benadering

worden. In het middelpunt van de
cirkel staat ‘sociale innovatie’, gezien
als de bereidheid en het vermogen
om zich telkens als dat nodig is aan
te passen aan veranderende omstandigheden en uit de verschillende benaderingen de passende combinatie

man, dan zien we dat zijn in het rapport als bewijsmateriaal genoemde

nen zijn. Zo dreigen langdurige on-

derbezetting en, samenhangend met
een hoge discontofactor als gevolg
van genoemde onzekerheden, een

ESB 13-5-1992

*»f!lB^^

le innovatie wordt niet afgeleid uit

Capitalism and freedom wel de nadruk legt op vrijheid en zoveel mogelijk afwezigheid van overheidsingrijpen en op het belang van vrij
ondernemerschap, evenwel nauwelijks op de ‘creative destruction’ waar
het vrije-marktperspectief zo in is
gei’nteresseerd. Ingrijpen door de

de drie perspectieven, maar volgt uit

overheid bij natuurlijke monopolies

het uitgangspunt dat er niet een benadering is die voor alle omstandigheden de juiste is. Voortgaande economische ontwikkeling vereist dat men
niet zo star vasthoudt aan een bepaal-

4. M. Friedman, Capitalism and freedom,
University of Chicago Press, Chicago,
Hfd. II, 1962.

van elementen te kiezen. Deze socia-

en bij externe effecten worden door
hem echter gebillijkt . Daarnaast
heeft Friedman de negatieve inkomstenbelasting gepropageerd en is hij
dus duidelijk voorstander van inkomensherverdeling via een herallocatie van de geldinkomens5. Ten slotte
noemt hij meer dan eens het neoklassieke algemeen-evenwichtsmodel als
het kader dat aan zijn beschouwingen ten grondslag ligt . De economische subjecten zitten bij Friedman
tevreden op het snijpunt van hun
vraag- en aanbodcurven, of bevinden
zich hoogstens op wandelafstand
daar vandaan, en als de overheid nu
maar geen rare monetaire schokken
genereert kunnen ze daar nog lang
en gelukkig leven. Ik zie Friedman
daarom als een representant van het
evenwichtsdenken.
Dan kan men zich afvragen of er in
het schema ruimte is voor socialistische ontwikkelingsstrategieen. Ze
zijn wat uit de mode, maar dat betekent niet dat ze geen plaats meer
moeten kunnen krijgen in de analyse. Die plaats blijkt er te zijn. Er is

een paragraaf gewijd aan de GOS
waarin het systeem van de voormalige Sovjetunie geschetst wordt als
een combinatie van het evenwichtsperspectief (met onder andere een
hoge spaarquote, overvloedig aanwezige natuurlijke hulpbronnen en
goed opgeleide arbeidskrachten)
met het coordinatieperspectief, onder verwaarlozing van de elementen
van het vrije-marktperspectief. Mijns
inziens valt er iets voor te zeggen
om de Sovjetunie vooral te karakteriseren als een uiteindelijk dolgedraaide coordinatiepoging.
De financiele markten en instellingen
komen er in het verhaal van Scanning the future wat bekaaid af. Er
wordt in het voorbijgaan wel onder
andere gewezen op de financiering
van de Nederlandse tuinbouw en op
de kunstmatig lage interest die in Japan geheerst heeft, maar systematische aandacht krijgt het financiele
systeem niet. Het is een omissie die
gemakkelijk verholpen kan worden.
De drie perspectieven bieden een
bruikbaar schema om ook financiele
vraagstukken in onder te brengen.
Men kan de financiele sector zien als
een bedrijfstak die, als er behoefte
aan bepaalde financiele produkten
ontstaat, daar wel aan voldoet. Dat
zou bij het evenwichtsperspectief
passen. Men kan ook, vanuit het
coordinatieperspectief, menen dat de
overheid een handje kan en moet helpen bij de economische ontwikkeling door bij voorbeeld speciale fi-

nancieringsarrangementen op te zetten (ontwikkelingsbanken, in Nederland vlak na de oorlog de Herstelbank). Daarnaast ligt het in dit

perspectief voor de hand een rol
voor de overheid te zien bij het voork6men respectievelijk bestrijden van
financiele crises, die de economische
ontwikkeling immers ernstig kunnen

schaden7. Ten slotte kan men, vanuit
het vrije-marktperspectief, crop wijzen hoe belangrijk het is de financiele sector de vrije hand te geven om
de markt te bestormen met innovaties, ook al gaat dat gepaard met deconfitures, vijandelijke overnames en
andere schokken.
Als laatste de vraag of het schema geschikt is om wat de auteurs niet-economische verschijnselen noemen in
onder te brengen. Men kan daarbij
denken aan waarden en normen. De
protestantse ondernemer van Max
Weber, met zijn ethiek van hard werken en veel investeren, kan men
zich gemakkelijk bij het evenwichtsperspectief voorstellen. Hetzelfde
geldt voor de volharding en spaarzaamheid die horen bij wat Hofstede
‘Confuciaans dynamisme’ noemt en
die hij onder andere in Japan constateert. Ze passen heel goed bij de lange-termijnvisie en de lage discontovoet die de auteurs van Scanning the
future als behorend tot het evenwichtsperspectief zien en eveneens
kenmerkend achten voor Japan .

Eindoordeel
We hebben vrij willekeurig een aantal onderwerpen gekozen om te zien
of die in het schema van de drie perspectieven onder te brengen zijn.
Het resultaat was positief, hoewel

het soms wringen blijkt. De auteurs
van het rapport wijzen er zelf al op
dat hun benadering moeilijk te verenigen is met die van Porter, die een
ander begrippenapparaat hanteert
en andere zaken belangrijk vindt.
Ook zitten ze in een voetnoot wat te
tobben met de nieuwe groeitheorie,
die de conclusies van het bij het
evenwichtsperspectief horende
neoklassieke groeimodel aantasten.
Mijns inziens wijst dat in de richting
van het coordinatieperspectief. Evenals de verwante chaostheorie kan
men de nieuwe groeitheorie gebruiken om argumenten aan te ontlenen
voor overheidsingrijpen.

Naar mijn gevoel zijn financiele zaken
wat onderbelicht. Daar kan men over
twisten, maar voor zover men hier in-

derdaad een omissie ziet kan ze binnen de opzet van Scanning the future
gemakkelijk worden verholpen. Er

hoeven geen nieuwe elementen aan
de welvaartscirkel te worden toegevoegd: in het evenwichtsperspectief
kunnen financiele kwesties onder het
prijsmechanisme meegenomen worden, in het coordinatieperspectief onder cooperatie en in het vrije-marktperspectief onder innovatie.
Voorlopig lijkt het er op dat er met

de drie perspectieven goed gewerkt
kan worden, dat wil zeggen dat ze
een goed kader voor de discussie lijken te bieden. Veel discussies over

economische ontwikkeling vinden
plaats binnen het kader van een polariteit tussen markt en plan9. De
marktoplossing wordt daarbij vaak in
een neoklassieke hoek geplaatst en
de voorstanders van een marktgerichte aanpak krijgen vaak het moeilijk te
weerleggen verwijt dat de wereld in
de praktijk niet zo soepeltjes werkt
als het algemeen-evenwichtsmodel
van Walras of dat van Arrow-Debreu.
De polariteit van markt en plan is
een discussie met alleen het evenwichtsperspectief en het coordinatieperspectief. Door het vrije-marktperspectief toe te voegen lijkt een veel
vruchtbaarder discussie mogelijk.
H. Vlsser
De auteur is hoogleraar algemene economic aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

5. M. Friedman, There’s no such thing as
a free lunch, Open Court, La Salle, 1975,
biz. 197-201.
6. Een van de meest veelzeggende vindplaatsen: “The ‘natural rate of unemployment’ (…) is the level that would be
ground out by the Walrasian system of general equilibrium equations” (rekening
houdend met een aantal marktimperfecties), The role of monetary policy, hfd. 5,
in M. Friedman, The optimum quantity of
money and other essays, Macmillan,
1969, biz. 102. De Walrasiaanse oplossing
wordt bij Friedman op de lange termijn
bereikt, maar dat betekent bij hem een
aanpassingsproces dat misschien een
paar jaar kost en niet, zoals bij Keynes,
voortduurt tot ‘we are all dead’. Zie ook
Friedmans Price Theory, Aldine, Chicago,

1976.
7. Zie bij voorbeeld C.P. Kindleberger,
Manias, panics, and crashes, Macmillan,
Londen, 1978, hfd. 9 en 10; C.P. Kindle-

berger, The world in depression 19291939, Penguin, Harmondsworth, 1987,
biz. 295.
8. G. Hofstede en M.H. Bond, Confucius
en economische groei, ESB, 7 februari
1990.
9. Zie bij voorbeeld D. Lal, The poverty of
‘development economies’, Institute of
Economic Affairs, Londen, 1983; J. Toye,
Dilemmas of development, Basil Blackwell, Oxford, 1987.

Auteur