Ga direct naar de content

Mondiale perspectieven op economische ontwikkeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 13 1992

Mondiale perspectieven op
economische ontwikkeling
B. Geurts, A. de Jong en G. Zalm*

D

e economische wetenschap biedt geen eensluidend antwoord op de vraag wat de
doorslaggevende factoren zijn achter het verschijnsel economische ontwikkeling.
De verschillende scholen leggen de nadruk op uiteenlopende factoren. Tegen de
achtergrond van deze verschillende visies op hetproces van economische ontwikkeling worden de sterke en zwakke kanten van onderscheiden regio’s in de
wereldeconomie geschetst.

Vrijwel iedere beslissing die burgers, bedrijven en
overheden nemen is gebaseerd op een toekomstvisie. Per te nemen beslissing kan de benodigde tijdshorizon sterk uiteenlopen: soms volstaat een dag,
soms is een tijdshorizon van 25 jaar of meer vereist.
Bij voorbeeld, overheidsbeleid inzake milieu, energie, onderwijs, ruimtelijke ordening, infrastructuur,
sociale zekerheid, enzovoort vereist een lange-termijnhorizon. Hetzelfde geldt voor beslissingen in
het bedrijfsleven, bij voorbeeld inzake investeringen, researchprojecten, vestigingsplaatsen en strategische allianties.
Expliciet gemaakte toekomstvisies worden worden
vaak aangeduid als strategische visies. Het belangrijkste doel van de lange-termijnstudie van het
Centraal Planbureau (CPB) is het leveren van een
bijdrage aan de discussie omtrent lange-termijnontwikkelingen in de Nederlandse economic. Als gevolg van het zeer open karakter van de Nederlandse
economic is het vanzelfsprekend de aandacht eerst
te richten op de ontwikkelingen in de wereldeconomie. De studie die het CPB op dit terrein heeft verricht is afgelopen week gepubliceerd onder de titel
Scanning the future1. In het kader hiervan is een
sterkte/zwakte-analyse opgesteld van regio’s van de
wereldeconomie. Deze sterkte/zwakte-analyse
vormt het onderwerp van dit artikel.
Een sterkte/zwakte-analyse is impliciet dan wel expliciet gebaseerd op een visie omtrent het proces
van economische ontwikkeling. In de lange-termijnstudie is er voor gekozen om deze visie expliciet te
maken. Omdat de economische theorie geen unanieme visie op het proces van ontwikkeling heeft voortgebracht, is daarbij een eclectische opstelling gekozen. Er wordt daarom gestart met een reflectie over
de economische theorie met als doel de vraag te beantwoorden wat in belangrijke economische scholen wordt gezien als de fundamentele krachten achter het proces van economische ontwikkeling.
Hierbij worden drie perspectieven onderscheiden:
het evenwichtsperspectief, het coordinatieperspectief en het vrije-marktperspectief. Deze perspectie-

ven zijn concurrerend omdat ze een verschillende visie omvatten op het economische proces en op de
rol daarin van individuen, bedrijven, collectieve arrangementen en de overheid. Ze zijn echter ook
complementair omdat ze ieder verschillende accenten leggen op de fundamentele groeibepalende
krachten achter het proces van economische ontwikkeling. Te zamen geven ze, naar huidig inzicht, een
min of meer complect beeld van het proces van economische vooruitgang. Deze perspectieven op economische ontwikkeling worden vervolgens gebruikt
als achtergrond voor een sterkte/zwakte-analyse
voor verschillende regio’s in de wereldeconomie.

Drie perspectieven
Het evenwichtsperspectief
Het evenwichtsperspectief is vooral gebaseerd op
de neoklassieke economische theorie. De basisgedachte is een goed functionerend prijsmechanisme
dat vraag en aanbod op de diverse markten met elkaar in evenwicht brengt. De economische subjecten zijn rationeel, goed gei’nformeerd en hebben
een accurate toekomstverwachting. Onzekerheid
speelt in dit perspectief nagenoeg geen rol.
In dit perspectief hangt het welvaartsniveau af van
de beschikbare hoeveelheid produktiefactoren (natuurlijke hulpbronnen, hoeveelheid en kwaliteit van
het arbeidsaanbod, de omvang van de kapitaalgoe-

* De auteurs zijn alien werkzaam bij het Centraal Planbureau. Aan de lange-termijnstudie, waarop deze artikelen gebaseerd zijn hebben behalve de auteurs nog zeer vele andere medewerkers van het CPB een bijdrage geleverd.
1. Centraal Planbureau, Scanning the future. A long term
scenario study of the world economy, 1990-2015, SOU,
Den Haag, 1992. In tegenstelling tot dit artikel is hierin een
uitgebreide lijst met literatuurverwijzingen opgenomen.
Het tweede deel van de lange-termijnstudie van het CPB,
waarin de consequenties van de wereldscenario’s voor Nederland worden doordacht zal rond half juni worden gepubliceerd onder de titel Nederland in drievoud.

derenvoorraad) en de stand van de techniek. Technische ontwikkeling wordt gezien als een continue
bron van nieuwe vindingen die, voor zover ze niet
‘als manna uit de hemel vallen’, het resultaat zijn
van calculerende ondernemers die in R&D investeren en van calculerende individuen die in onderwijs

Evenwlcht

investeren. Voor de groei van de welvaart zijn ver-

der de besparingen, die via het prijsmechanisme
worden omgezet in investeringen, cruciaal. De rol
van de overheid is beperkt tot het voortbrengen van
zuiver collectieve goederen zoals justitie, defensie
en infrastructuur, en het door middel van heffingen
en subsidies corrigeren van prijzen voor positieve of
negatieve externe effecten. Ook vrijhandel en flexibele wisselkoersen worden gezien als positieve factoren ten aanzien van economische groei.

Het coordinatieperspectief
Het coordinatieperspectief is in de eerste plaats gebaseerd op de gedachtengang van Keynes. De kerngedachte is dat rationeel gedrag op individueel
niveau kan leiden tot belangrijke onevenwichtigheden op macroniveau. Deze onevenwichtigheden
vloeien vooral voort uit het feit dat economische
subjecten beslissingen moeten nemen terwijl de toekomst fundamenteel onzeker is. In dat geval kan
hun gedrag niet vergeleken worden met dat van een
rationeel calculerende boekhouder, maar zal het

zeer als alle anderen in het duister last, maar niet

wordt gezien als de uitkomst van een machtsstrijd cirhel
tussen veel partijen die alle eigen belangen hebben,
zodat de rationaliteit ervan geenszins gegarandeerd
is. Op het terrein van de internationale economische betrekkingen wordt, zonder voorbehoud, gepleit voor flexibele wisselkoersen en vrijhandel.

ook gevoelig zijn voor stemmingen en vertrouwens-

De welvaartscirkel

factoren. Toekomstverwachtingen, die cruciaal zijn
voor investeringsbeslissingen, kunnen aldus zeer instabiel zijn en cumulatieve verstoringen veroorzaken. Het coordinatieperspectief benadrukt dat de
economische vooruitgang bevorderd kan worden
door instabiele verwachtingen en gedragingen te stabiliseren. Wat ruimer uitgelegd: door samenwerking
en coordinate kan de economische ontwikkeling
beter worden bevorderd dan wanneer economische
subjecten op een zuiver individuele (en soms kort-

De drie perspectieven geven dus drie verschillende

zichtige) wijze louter hun eigen belang najagen. De

rol van de overheid en van samenwerking tussen
andere sociale groeperingen is daarom in dit perspectief van grote betekenis, vooral indien een gezamenlijk antwoord moet worden gevonden op veranderende omstandigheden of verwachtingen.

Het vrije-marktperspectief
Het vrije-marktperspectief benadrukt dat in een wereld waarin onzekerheid groot en informatie imperfect is, ondernemers en hun visies op heden en toekomst een cruciale rol spelen in het proces van

economische ontwikkeling. Zij zijn de inspirators en
organisators van de technologische vernieuwing.
Creatieve destructie, de wil om te winnen en de
angst om te verliezen bepalen in belangrijke mate
de dynamiek van de markteconomie. De ondernemer en de mens in het algemeen wordt gezien als
een vitale, intui’tieve en creatieve persoonlijkheid
die door schade en schande wijs wordt. Het is dan
wel vereist dat hij de vruchten van z’n inspanningen
mag plukken en de consequenties van z’n misluk-

visies ten aanzien van de fundamentele krachten die

het proces van economische ontwikkeling op lange
termijn bei’nvloeden. In de welvaartscirkel zijn de
drie perspectieven en de factoren waarop ze een bijzonder accent leggen samengevat (zie figuur 1).
Is het mogelijk om de ‘succesformule’ uit de welvaartscirkel af te leiden? Het antwoord hierop is ontkennend. De perspectieven zijn immers deels strijdig met elkaar, zodat enkel gezocht kan worden
naar een optimaal evenwicht tussen de perspectieven. Hoe dit optimale evenwicht er uitziet kan bovendien van land tot land, en in de tijd verschillen.
De geschiedenis leert dat landen met verschillende
accenten op de drie perspectieven succesvol kunnen zijn. Het volstrekt verwaarlozen van een ervan
is echter gevaarlijk. De geschiedenis leert ook dat individuele bedrijven, sectoren en landen hun succesformules vaak te ver doorzetten en te lang volhouden. Dat is de reden dat in het midden van de cirkel
de uitdrukking sociale innovatie is opgenomen.
Hiermee wordt gedoeld op het vermogen en de wil
van individuen, bedrijven en overheden zich los te
maken van bestaande houdingen, visies, instituties
en taakverdelingen en deze te herzien in het licht
van steeds veranderende omstandigheden en nieuwe ontwikkelingen. Anders gezegd, het gaat om de
wil en het vermogen om de bestaande opvattingen
steeds ter discussie te stellen en voortdurend een
nieuw evenwicht te zoeken tussen de fundamentele
krachten achter de economische ontwikkeling.

kingen moet dragen. Een goed ontwikkeld systeem

Regionale sterkte/zwakte-analyse

van eigendomsrechten, afwezigheid van politieke interventie, lage belastingen en een bescheiden sociale zekerheid zijn in dit perspectief essentieel. Er
bestaat daardoor weinig waardering voor overheidsinterventie. Benadrukt wordt dat de overheid even-

Met behulp van de hierboven beschreven welvaartscirkel zullen we in deze paragraaf proberen de sterke en zwakke punten van verschillende regie’s van
de wereldeconomie in kaart te brengen. Achtereenvolgens beschouwen we de Verenigde Staten, Japan

ESB 13-5-1992

Ftguur 1. De

gecorrigeerd wordt door de markt. Overheidsbeleid welvaarts-

en West-Europa, de ‘dynamische Aziatische economieen’ (DAE’s), het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), Centraal-Europa en de overige ontwikkelingslanden.

De Verenigde Staten
De fundamentele krachten achter het vrije-marktperspectief zijn in de Verenigde Staten sterk vertegenwoordigd. Een goed functionerend prijsmechanisme, gegarandeerde eigendomsrechten, beperkte
overheidsbemoeienis met het economische verkeer,
sterke financiele prikkels als gevolg van lage belastingen en een sobere sociale zekerheid leiden samen met de individualistische pionierscultuur tot
een klimaat dat ondernemerschap, vindingrijkheid,
concurrentie en flexibiliteit bevordert.
De nadruk op het vrije-marktperspectief, die in de
jaren tachtig een sterk ideologisch karakter kreeg,
heeft de groeibepalende factoren van de andere
twee perspectieven ondermijnd. De sceptische houding tegenover de overheid en de afkeer van belastingen hebben ondanks grote begrotingstekorten
geleid tot een verwaarlozing van de fysieke en menselijke infrastructuur. De schaduwzijde van concurrentie, flexibiliteit en individualisme is ook het gebrek aan samenwerking op allerlei gebied: sterke
tegenstellingen tussen werkgevers en werknemers,
zeer grote mobiliteit op de arbeidsmarkt, weinig samenwerking binnen ondernemingen en de afwezig-

heid van lange-termijnrelaties met toeleveranciers
en afnemers, enzovoort. Het overdrijven van het
vrije-marktperspectief lijkt ook een zekere kortzichtigheid te hebben bewerkstelligd die zich uit in een
hoge discontovoet, een sterke fixatie op korte-termijnwinst, een zeer laag besparingsniveau en een
voorkeur voor gemakkelijk en plezierig onderwijs
in plaats van kwaliteitsonderwijs.
Alhoewel de Verenigde Staten nog steeds de hoogste arbeidsproduktiviteit ter wereld kennen en technologisch nog op velerlei terrein aan kop staan,
vormt de onevenwichtige nadruk op het vrije-marktperspectief een belangrijke bedreiging voor de economische ontwikkeling op lange termijn. Een andere houding, die tot uiting komt in een meer
pragmatische en flexibele opstelling van burgers,
management en overheid zal noodzakelijk zijn.

Japan
De ongeevenaarde economische prestatie van Japan

na de tweede wereldoorlog wordt geassocieerd met
groeibepalende factoren van het evenwichtsperspectief en het coordinatieperspectief. Het evenwichtsperspectief is met name zichtbaar op de arbeidsmarkt, in de uitvoerige informatievergaring (volledige

informatie) en in de zeer lange tijdshorizon van bedrijven (lange afschrijvingstermijnen, hoge uitgaven voor
R&D) en gezinnen (hoge besparingen, grote financiele offers voor goed onderwijs).
Het coordinatieperspectief is zichtbaar in de belangrijke sturende rol van de Japanse overheid, en de op
langdurige samenwerking gerichte relaties tussen bedrijven (binnen grote conglomerates keiretsu’s) en
tussen werknemers en bedrijven (langdurige arbeidscontracten, ‘on-the-job’-training). Het vrije-marktperspectief speelt een minder prominente rol. Het
summiere sociale vangnet en de bijbehorende lagelastendruk vormen hierop de enige uitzonderingen.

In de toekomst zullen Japans sterke punten aan belang kunnen inboeten. De buitengewoon hoge
spaarquote zal afnemen door de ongeevenaard snelle vergrijzing die Japan te wachten staat en door de
wens de economische successen in toenemende
mate te vertalen in een hogere consumptie en kortere werktijden. Daarnaast kan de bescheiden vertegenwoordiging van het vrije-marktperspectief als
een potentiele zwakte van de Japanse economic
worden gezien als de technologische grenzen moeten worden verschoven en individuele creativiteit

en risico-zoekend gedrag noodzakelijk zijn.
Door binnenlandse aanpassingen, bij voorbeeld een
hogere arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en liberalisatie van de dienstensector en de landbouw,
kan een deel van deze problemen gecompenseerd
worden. Japan heeft in het verleden bewezen over
een groot vermogen tot sociale innovatie te beschikken. Ondanks de potentiele bedreiging luidt de conclusie dan ook dat de vooruitzichten voor Japan
gunstig zijn. Het meest dreigend zijn nog de spanningen in de handelsrelaties als gevolg van Japans
industriele kracht en de overschotten op de handelsbalans. Het risico van toenemend protectionisme is,

voor Japan en voor de wereld, groot.

West-Europa
Alhoewel de bereidheid van sociale groeperingen
om samen te werken met het oog op het nationale
belang sinds de jaren zestig is afgenomen ten opzichte van de periode na de tweede wereldoorlog, zijn
met name de groeibepalende factoren van het coordinatieperspectief in West-Europa goed ontwikkeld.
De kwaliteit van het onderwijs en de infrastructuur
kunnen positief beoordeeld worden. De spaarquote
is weliswaar niet zo hoog als in Japan, maar veel hoger dan in de Verenigde Staten. Ook internationaal
kent West-Europa een sterke traditie in samenwerking. Internationale coordinate heeft bijgedragen tot
het slechten van handelsbarrieres in het kader van
de GATT en, nog sterker, binnen Europa.
De beoordeling van West-Europa is ongunstiger ten
aanzien van het vrije-marktperspectief. De nadruk
die gelegd werd op het coordinatieperspectief, te zamen met het hiermeee geassocieerde paternalisme
op verschillende terreinen van overheidsbeleid, de
sterke nadruk op inkomensverdelingsvraagstukken,
en het streven naar minimalisering van risico’s en
onzekerheid, hebben de ‘incentive’-structuur verzwakt en belemmeren het individuele en collectieve
aanpassingsvermogen. Het gebrek aan aanpassingsvermogen was het sterkst op de arbeidsmarkt en bij
de collectieve uitgaven.
Nadat de zwakke punten van West-Europa in de jaren zeventig op pijnlijke wijze aan het licht gekomen waren, werd in de jaren tachtig het beleid bijgesteld. Terwijl op nationaal niveau gestreefd werd
naar loonmatiging, winstherstel, daling van de collectieve-uitgavenquote, deregulering, privatisering
en belastinghervormingen werden op EG-niveau
programma’s ter stimulering van R&D gerealiseerd
en kwam Europa ’92 tot stand. Behalve directe kostenbesparing bevordert Europa ’92 de concurrentie
en biedt nieuwe mogelijkheden om van schaalvoordelen te profiteren. Deze beleidswijzigingen kunnen worden beschouwd als een versterking van de
groeibepalende factoren van het vrije-marktperspec-

tief. Toekomstige uitbreiding van de EG en de tot-

De overige ontwikkelingslanden

standkoming van de EMU kunnen een en ander nog

De overige ontwikkelingslanden betreffen LatijnsAmerika, Zuid-Azie, China en Afrika. Terwijl 75% van
de wereldbevolking in deze regie’s woont is hun aandeel in het wereldinkomen slechts 15%. De ontwikkeling van deze regie’s in de jaren tachtig liep sterk
uiteen. Het afgelopen decennium was rampzalig
voor Afrika en Latijns-Amerika, waar het per capita

verder versterken.
De algemene conclusie luidt echter dat de aanpassingen stappen in de goede richting zijn, maar dat

nog moet blijken of ze afdoende zijn, met name ten
aanzien van de arbeidsmarkt. Ook het toekomstige
karakter van de Europese integratie en samenwerking is nog onduidelijk en biedt veel ruimte voor te-

genstellingen. Europa is potentieel een supermacht
in wording. Om deze potentie tot werkelijkheid te
maken, zal Europa zijn potentieel voor sociale innovatie moeten bewijzen.

inkomen met gemiddeld 5 tot 10% daalde, terwijl in
China, als resultaat van hervormingen het inkomen

geen sprake was.
Naarmate deze economieen het stadium van ‘catching-up’ ontgroeien en het technologische front na-

per hoofd meer dan verdubbelde.
Deze regie’s hebben gemeen dat de overheid te
groot is gezien de verstoring die ze teweegbrengt in
het functioneren van markten en het prijsmechanisme. Tegelijkertijd is de overheid te zwak aangezien
ze niet goed kan omgaan met de zelfgezochte taken,
met als resultaat bureaucratic, verspilling en corruptie terwijl belangrijke overheidstaken als onderwijs,
infrastructuur en basisgezondheidszorg worden verwaarloosd. In termen van de welvaartscirkel impliceert dit dat alle perspectieven zwak tot zeer zwak
scoren. Met betrekking tot het vrije-marktperspectief
betreft het met name een inadequaat functionerend
prijsmechanisme, onvoldoende bescherming van
eigendomsrechten en gebrek aan autonomie in de
economische sfeer. Wat betreft het coordinatieperspectief is er sprake van geringe kwaliteit van overheidsbestuur, verwaarlozing van de fysieke en
menselijke infrastructuur en het onvermogen tot sa-

deren, zal het geringe accent op de factoren van het

menwerking (vaak als gevolg van scherpe religieuze,

vrije-marktperspectief een handicap kunnen worden. Tegelijkertijd zullen de aspiraties van burgers
en werknemers toenemen wat behalve tot politieke,

sociale en raciale tegenstellingen). Enkele van deze
factoren, zoals de inadequate marktwerking en infrastructuur, kunnen ook worden gei’nterpreteerd als ondervertegenwoordiging van groeibepalende factoren
uit het evenwichtsperspectief.
Als gevolg van al deze problemen wordt ook het potentieel van enkele sterke punten, zoals de natuurlijke rijkdommen en het enorme individuele aanpassingsvermogen dat burgers in de derde wereld
dagelijks demonstreren, onvolledig benut.
Recente marktgeorienteerde hervormingen in Latijns-Amerika, India, Pakistan, Afrika en (opnieuw)

De ‘dynamischeAziatische economieen’
De ‘first-tier’ dynamische Aziatische economieen Taiwan, Zuid-Korea, Singapore en Hongkong – wis-

ten in navolging van Japan een enorme economische vooruitgang te realiseren, met behulp van een
ontwikkelingsstrategie die kan worden getypeerd
als een combinatie van het coordinatieperspectief

en het evenwichtsperspectief. Belangrijke ingredienten waren een hoog niveau van besparingen, goed
onderwijs, sociale consensus, en een belangrijke sturende rol van een kwalitatief goede overheid, terwijl

van een sterke uitbouw van de verzorgingsstaat

en sociale, ook tot economische spanningen zou
kunnen leiden, met name ten aanzien van winstgevendheid en inflatie. Deze tendensen zijn al zichtbaar en hebben ook al tot een zekere liberalisatie
geleid. Wanneer het protectionisme binnen de perken blijft moet het groeipotentieel van de vier tijgers
dan ook hoog worden aangeslagen.
Een tweede groep landen waartoe Thailand, Maleisie, Indonesie en de Filippijnen worden gerekend,

is recenter in opkomst. Na teleurstellende ervarin-

China hebben het optimisme over de groeikansen

gen met door krachtig overheidsbeleid nagestreefde

van de overige ontwikkelingslanden iets versterkt.
Gegeven de kracht en omvang van de groeibelemmerende factoren in deze regie’s blijft vooralsnog
twijfel gerechtvaardigd over het lange-termijnperspectief voor deze gebieden.

invoersubstitutie werd, in vergelijking met de ‘eerste
vlucht’ nieuwe industrielanden, al in een vroegere
fase van ontwikkeling meer accent gelegd op factoren uit het vrije-marktperspectief. Dit leidde tot handels- en financiele liberalisatie, alsook tot een zeke-

re deregulering. Op deze manier kon de tweede

Het Gemenebest van onafhankelijke staten

groep industrielanden volop profiteren van directe
investeringen en technologietransfer van hun reeds
verder gevorderde buurlanden.

De economische successen van de centraal geleide
Sovjetunie na de tweede wereldoorlog, het verkleinen van de technologische achterstand ten opzichte
van het Westen en het omvormen van een agrarische samenleving met veel analfabetisme in een
ge’industrialiseerde natie met een goed geschoolde
beroepsbevolking, lijken volledig vergeten. Hoewel
de willekeurige prijsstructuur die de fysieke planning met zich meebracht tot suboptimale allocatie
van beschikbare middelen leidde was de doorslaggevende factor voor het uiteindelijke falen van het
systeem gelegen in het verwaarlozen van de groeibepalende factoren van het vrije-marktperspectief:
gebrek aan autonomie in de economische sfeer, onvoldoende ‘incentives’ voor werkenden en bedrijven, onvoldoende stimulansen voor vernieuwing en
individueel risiconemend gedrag.

De economische uitdaging waar de tweede groep
nieuwe industrielanden nu voor staat is het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs, infrastructuur en
overheidsbestuur, alsook het verhogen van de eigen
spaarquote. Met name het coordinate- en evenwichtsperspectief dienen versterkt te worden. Slaagt
men hier niet in, dan dreigt het gevaar dat het huidige momentum in het ontwikkelingsproces niet in
een ‘self-sustained’ ontwikkeling kan worden omge-

zet en dat de aantrekkingskracht als vestigingsplaats
voor buitenlandse investeringen verloren gaat.
Slaagt men er wel in, dan kan dit bijdragen aan de
opkomst van weer een volgende groep industrialiserende ontwikkelingslanden.

ESB 13-5-1992

krachten die nu ontketend zijn, worden wegge- •

• C.-E,

Groeibepalende factor
Natuurlijke hulpbronnen
Spaarquote

4-+'”‘

Prijsmechanisme
Incentirve-structuur /

eigendomsrechten -* |;
Autonomie economische sfeer
InventieVinnovatievermogen
Individueel aanpassingsverm.
Collectief aanpassingsverm.
Samenwerking
Kwaliteit van overheld*
Infrastructuur
Onderwijs

*+•’

-/*.:

a. Ten aanzien van economisch beleid.

Tabel 1. Samen- Vanuit de welvaartscirkel bezien is de huidige posivatting sterkte- tie van de Gemeenschap van onafhankelijke staten
zwakte-analy- (GOS) zeer negatief. Er zijn problemen bij de groeise van regio’s
van de wereld-

economie

bepalende factoren van alle drie de perspectieven.
De incentive-structuren (inclusief eigendomsrechten) werken evenmin als het prijsmechanisme. De
infrastructuur is slecht en de kwaliteit van de overheid laat veel te wensen over. Effectieve coordinatie
bestaat niet meer en samen\verking is ver te zoeken,

mede door de politieke strijd en overal opkomende
nationalistische sentimenten. Het traditioneel sterke
punt van hoge besparingen en investeringen is in
de turbulentie van de afgelopen jaren als sneeuw
voor de zon verdwenen. De resterende sterke punten: een hoog scholingsniveau van de beroepsbevolking, omvangrijke natuurlijke hulpbronnen en ‘high
tech’-ervaring in het militair-industrieel complex,
kunnen in de huidige chaos niet worden benut.
Slechts door een radicale overstap naar een markteconomie lijkt de GOS de huidige economische problemen te kunnen oplossen. De overgang naar een
gedecentraliseerde markteconomie zal op korte termijn echter onvermijdelijk tot een zeer ongelijke inkomensverdeling en armoede leiden. Om op lange
termijn de vruchten te plukken van het hoge opleidingsniveau, de overvloedige natuurlijke hulpbronnen, en de ‘high tech’-ervaring in ruimtevaart en
defensie is een groot sociaal aanpassingsvermogen
vereist. Het is zeer wel mogelijk dat de ontwikkeling wordt gefrustreerd door nationalistische en
sociale spanningen en de terugkeer van autoritaire
regimes.

Centraal-Europa
De vooruitzichten voor Centraal-Europa lijken in

veel opzichten beter dan die voor de voormalige
Sovjetunie. Dat de produktiedaling en de ^verkloosheidsstijging omvangrijker is geweest dan in de
GOS duidt meer op een eerdere en resolutere overgang naar een markteconomie dan op slechtere
vooruitzichten op termijn.
De erfenis van het verleden, in de vofm van grote

energie-intensieve, sterk vervuilende staatsbedrijven
die inferieure produkten produceren, weegt echter
zwaar. Alleen al door hun aandeel in de totale economic is snelle privatisering volledig onmogelijk.
Een fors deel van deze bedrijven zal door de markt-

•••••IHilHtte;

vaagd. Dit zal leiden tot een dating van de produktie en snel oplopende werkloosheid, in een situatie
waar sociale vangnetten nauwelijks bestaan.
Daartegenover zullen de marktkrachten het ondernemerschap stimuleren, waardoor nieuwe produktie en werkgelegenheid ontstaan. De industriele traditie van Centraal-Europa alsook het relatief hoge
scholingsniveau zullen daarbij belangrijke pluspunten vormen.
De sleutelvraag is nu of en zo ja, wanneer de positieve ontwikkelingen tegen de negatieve gaan
opwegen. Anders gezegd, of de transformatie snel
en succesvol genoeg verloopt om de ‘pijn’ van de
marktkrachten te blijven verdragen. Tot nu toe
bleek de bereidheid tot sociale innovatie groot.
Blijft economische vooruitgang echter voor langere
tijd achterwege, dan kan de stemming omslaan. Ongunstige economische ontwikkelingen in West-Europa, falende Westerse hulpverlening, het wegblijven

van buitenlandse investeerders en trage eliminatie
van handelsbarrieres zijn belangrijke externe factoren die deze stemmingsomslag kunnen initieren of
versterken. Hierdoor kan een negatieve vicieuze cirkel ontstaan waardoor de lang verbeide snelle inhaal naar Westeuropees \velvaartsniveau verdampt
tot een fata morgana.

Conclusie
In de vorige paragraaf zijn de sterke en zwakke punten van regio’s van de wereldeconomie gei’nventariseerd tegen de achtergrond van de in de tweede
paragraaf gepreseenteerde perspectieven op economische ontwikkeling. Uit label 1, waarin deze sterkte/zwakte-analyse wordt samengevat, blijkt dat de
beoordelingen voor de afzonderlijke regio’s ver uiteenlopen, van zeer negatief voor sub-Sahara Afrika
tot tamelijk positief voor Japan. Tegelijkertijd blijkt
dat er geen enkele regio is waarvoor de evaluatie
uitsluitend positief uitvalt; elke regio kent haar eigen problemen en zal op haar eigen manier moeten
(blijven) streven naar het optimale evenwicht tussen
de drie perspectieven.
Zonder de problemen van de ontwikkelde landen te
bagatalliseren kan echter ook geconcludeerd worden dat de uitdaging aan de ontwikkelingslanden

en de voormalige centraal geleide economieen vele
malen groter is. Niet alleen zijn de problemen in
deze regio’s naar aard en omvang veel ernstiger,
ook de keuzevrijheid is veel beperkter. Investeren
in de toekomst is moeilijk, zeker wanneer dit ten
koste gaat van de huidige, al zeer lage, levenstandaard. De dilema’s waar dit de minst ontwikkelde
landen voor plaatst worden nog duidelijker in het
volgende artikel, waarin een aantal belangrijke lange-termijntrends worden geanalyseerd.
BenGeurts

Andre de Jong
Gerrit Zalm

Auteurs