Internationale organisaties verwachten dat er in 2010 sprake
zal zijn van groei van de wereldhandel. Op basis van ervaringen uit het verleden, valt te verwachten dat de krimp van de
wereldhandel langer zal duren
D
e wereldhandel dreigt in te storten. Over
de precieze omvang van de daling verschillen de prognoses die in de aanloop
naar de G20 naar buiten zijn gebracht,
maar over de substantiële krimp die dit jaar
optreedt bestaat geen verschil van mening (tabel 1).
Opmerkelijk is dat de huidige inzichten behelzen dat
volgend jaar alweer herstel optreedt. In die zin zijn
de internationale organisaties eendrachtig optimistisch voor 2010.
De vraag is welke waarde er moet worden toegekend
aan deze rekenkundige exercities. Tijdens eerdere
financiële ontsporingen van de wereldeconomie
moesten de ramingen van internationale organisaties voortdurend neerwaarts worden bijgesteld. De
Azië-crisis op het eind van de jaren negentig van de
vorige eeuw is een voorbeeld. Het is niet onredelijk
te verwachten dat de modellen die aan dergelijke
prognoses ten grondslag liggen niet bestand zijn
tegen de huidige schok, die immers veel groter is
dan de eerdere crises uit de naoorlogse periode.
De invloed van financiële crises
De invloed van grote financiële crises wordt in
recente studies beschreven, maar wat er aan de
literatuur schort, is dat de aandacht louter uitgaat
naar huizenprijzen, beurskoersen en binnenlandse
grootheden, zoals werkloosheid, nationaal product
en schuldquote, waardoor de ontwikkeling van
handelsstromen buiten beeld blijft. Deze omissie
is belangrijk want internationaal opererende bedrijven zijn sterker afhankelijk van de financiële sector
dan ondernemingen die louter nationaal opereren,
simpelweg omdat de tijdsduur die moet worden
overbrugd tussen verzending en betaling langer is en
op verschillende jurisdicties en betalingssystemen
betrekking heeft. Bovendien is de mate van asymTabel 1
Prognoses voor de groei van de wereldhandel (in procenten).
2009
Peter van Bergeijk
Hoogleraar aan het Institute of Social Studies
Wereldbank
Wereldhandelsorganisatie
OESO
2010
–6,1
–9,0
–13,2
2,3
“herstelâ€
1,5
Bronnen: Wereldbank, WTO en OESO, 2009
metrische informatie groter en spelen er risico’s die
afwezig zijn bij binnenlandse leveringen, zoals het
politieke landenrisico, het wisselkoersrisico en het
risico dat het internationale kapitaalverkeer wordt
beperkt. Gezien de grotere afhankelijkheid van het
(inter)bancaire verkeer is op voorhand een scherpere
hoeveelheidreactie te verwachten bij de internationale handel: de crisis wordt duidelijker zichtbaar in
het internationale economische verkeer (Fingerand
en Schuknecht, 1999).
De invloed van een financiële crisis is anders bij
de uitvoer dan bij de invoer. Banken en overheden
van landen die door een financiële crisis getroffen
worden, zullen uitvoerbedrijven zo veel mogelijk
overeind proberen te houden. Niet in de laatste
plaats omdat de export een bron is van harde valuta
waarmee buitenlandse schulden kunnen worden
afgewikkeld. Meestal kan een uitvoergroeistrategie
gevolgd worden om uit de crisis te raken. Kredieten
aan exporteurs zullen daarom relatief minder geraakt
worden en andere transactierisico’s kunnen door het
bankwezen of de overheid van het exporterende land
worden overgenomen.
Anders is dit aan de invoerzijde die, omdat valuta
afvloeien, in de perceptie een beleidsmatige
kostenpost kan vormen, tenzij het gaat om in te
voeren grondstoffen en intermediaire producten.
Betalingsrisico’s treden uit de aard der zaak op bij
importeurs, dus vooral hier zullen Âransactiekosten
t
stijgen, bijvoorbeeld omdat letters of credit of zelfs
betaling vooraf geëist zal worden voordat tot verscheping wordt overgegaan. Daarnaast vertaalt de
daling van de effectieve vraag die een financiële
crisis afdwingt zich direct in een afname van de
invoer.
De conclusie is dat de invloed van de financiële
crises uit het recente verleden zich vooral in de
invoer zal hebben gemanifesteerd. Hier richt de
aandacht zich nu op.
Historische ervaringen
In figuur 1 worden voor een aantal zware crisisgevallen die voor 2007 plaatsvonden gegevens samengevat met betrekking tot de krimp van het invoerÂ
volume en het aantal kwartalen dat de invoer in deze
individuele crises bleef dalen. Ter vergelijking zijn
de effecten van de crisis van 1929 voor een drietal
regio’s weergegeven zoals die door Maddison (1985)
in kaart zijn gebracht.
Het is belangrijk vooraf op te merken dat de cijfers
onderling niet altijd goed vergelijkbaar zijn omdat
ze betrekking hebben op een groot aantal landen en
ESB
94(4559) 1 mei 2009
269
internationaal
Diepte en duur van de
invoerkrimp
Implicaties
Figuur 1
Diepte en duur van de invoerkrimp tijdens financiële crises.
Japan (1992)
Mexico (1995)
Turkije (1982)
Zweden (1991)
Maleisië (1997)
Azië (1929)
Finland (1991)
Geïndustrialiseerd (1929)
Brazilië (1994)
Spanje (1977)
Noorwegen (1987)
Uruguay (1981)
Hongkong (1997)
Hongarije (1991)
Indonesië (1997)
Filippijnen (1997)
Colombia (1998)
Latijns-Amerika (1929)
Thailand (1997)
Kenia (1985)
Argentinië (2001)
%
-80
-60
-40
-20
Verandering importen in procenten
0
20
Duur in kwartalen
Bron: Eigen berekeningen op basis van IMF International Financial Statistics, OESO National
Accounts, Fingerand en Schuknecht, 1999, Maddison, 1985
niet op een uniforme manier konden worden bepaald. De reden is dat slechts
voor een beperkt aantal landen tijdreeksen beschikbaar zijn waarbij de ontwikkeling van het uitvoervolume wordt bepaald door te defleren met de prijsindices
voor de in- en uitgevoerde goederen. In sommige gevallen is daarom gebruikgemaakt van de desbetreffende Nationale Rekeningen waardoor wel de reële
ontwikkeling van de stromen in kaart is gebracht, maar dan vanuit nationaal, en
niet vanuit internationaal perspectief. Hierbij kon soms gebruik gemaakt worden
van reeksen die wel met een invoerprijsindex zijn gedefleerd, maar soms moest
noodgedwongen de deflator voor het bruto nationaal product worden gebruikt. Er
zijn ook nogal wat gevallen waarbij helemaal geen betrouwbare gegevens konden
worden gedestilleerd uit de beschikbare statistieken: de inventarisatie in dit
artikel heeft dus betrekking op een deelpopulatie van relevante gevallen.
Figuur 1 laat zien dat de daling van het invoervolume tijdens een financiële crisis
substantieel is. Deze bedraagt, de waarnemingen voor 1929 niet meegerekend,
gemiddeld 25 procent, waarbij de duur van de krimp gemiddeld vijf kwartalen
beloopt. Indien men aanneemt dat de omvang en het herstelproces van de individuele financiële crises ook maatgevend zijn in de huidige context, dan wordt
de diepte van de val van de wereldhandel door de internationale instituties fors
onderschat, maar is hun inschatting dat de bodem in 2010 wordt bereikt goed te
plaatsen.
De door Maddison voor 1929 berekende gegevens nopen echter tot het  laatsen
p
van een vraagteken bij het tempo waarmee een ommekeer zal worden bereikt;
tijdens de grote depressie daalden de invoervolumina gemiddeld zestien kwartalen. De uiteindelijke krimp is destijds gemiddeld wel van een vergelijkbare
omvang geweest als die van de individuele financiële crises in de recente
geschiedenis. Pas op het eind van de jaren dertig keren de handelsvolumes
onder invloed van de oorlogsvoorbereidingen weer op het oude niveau terug.
Bij de individuele financiële crises in de periode 1970–2001 duurt het herstel
tot oude niveaus gemiddeld dertien kwartalen, met een standaarddeviatie van
7,6. De grote depressie heeft dus langere effecten op de invoer gehad dan een
gemiddelde crisis tussen 1970 en 2007.
Er zijn diverse redenen om de hierboven besproken
uitkomsten te beschouwen als een ondergrens voor
de duur en diepte van de invoerkrimp waarmee
rekening moet worden gehouden tijdens de huidige
crisis. De problemen zijn met name zo ingrijpend
voor de internationale handel door het ineenstorten
van het onderlinge vertrouwen in de bankensector,
waardoor internationale transacties en kredietverlening bijzonder sterk gehinderd worden. Dit is een
mondiaal probleem en hier verschillen de huidige
problemen dus wezenlijk van de geïnventariseerde
individuele financiële crises. De geboden inventarisatie kan bovendien slechts de partiële eersterondeeffecten boven tafel brengen. Daar waar van ieder
van de geïnventariseerde crises op zich weinig
invloed op de wereldhandel uitgaat, moet nu met
een mondiale en onderling versterkende terugval
rekening worden gehouden. De tweederondeeffecten hebben betrekking op de doorvertaling van
dalende openheid in groei en productiviteit. Hierbij
kan worden gewezen op de macro-economische
samenhang tussen openheid (invoer en uitvoer ten
opzichte van het bruto nationaal product) en economische groei, waarbij de consensus is dat een
afname van de openheid met een procentpunt leidt
tot een daling van de groeivoet voor het bruto nationaal product met 0,2 procentpunt, en op microdatastudies die vinden dat de meest productieve en
innovatieve bedrijven gevonden worden in de groep
van internationaal opererende bedrijven. Aangezien
deze groep relatief het hardst getroffen wordt, is ook
hier geïndiceerd dat de productiviteitsgroei onder
druk komt te staan (Van Bergeijk, 2009).
Literatuur
Bergeijk, P. van (2009) Economic diplomacy and the geography of
international trade. Cheltenham: Edward Elgar.
Fingerand, K. en L. Schuknecht (1999) Trade finance and
financial crises. WTO speciale studies nr 3. Genève: WTO.
Maddison, A. (1985) Two crises: Latin America and Asia
1929–38 and 1973–83. Parijs: OESO.
OESO (2009) Economic outlook, interim report, March 2009. Parijs:
OESO.
Wereldbank (2009) Global economic prospects 2009. Forecast
update, March 2009. Washington D.C.: Wereldbank.
WTO (2009) Persbericht 24 maart 2009. Genève: WTO.
270
ESB
94(4559) 1 mei 2009