Ga direct naar de content

Determinanten van WAO-toetreding

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 11 1981

Determinanten van WAO-toetreding
Een eerste verkenning
DRS. L. AARTS – DRS. H. BRUINSMA – DRS. H. EMANUEL – J. P. HOP
DRS. PH. DE JONG – PROF. DR. B. M. S. VAN PRAAG*
De voortdurende sterke toename van Net aantal uitkeringsgerechtigden krachtens de WAO baart
velen zorgen. In 1975 zijn de Sociale Verzekeringsraad en de Rijksuniversiteit van Leiden een groot
opgezet onderzoek begonnen naar de oorzaken van toetreding tot de WAO, het z.g.
determinantenonderzoek WAO. Zowel de betekenis van bedrijfskenmerken als van
persoonskenmerken voor de kans op toetreding tot de WAO is onderzocht. In dit artikel wordt
verslag gedaan van de bevindingen van dit onderzoek tot nu toe.
Inleiding
Voortdurend is in de afgelopen jaren het aantal gerechtigden op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegenomen. Ook voor de
komende jaren wordt een verdere groei voorzien. Deze
ontwikkeling baart in steeds bredere kring zorgen. Voor de
Sociale Verzekeringsraad was dit aanleiding om in 1975
samen met het Centrum voor Onderzoek van de Economic
van de Publieke Sector van de Rijksuniversiteit Leiden een
onderzoek te starten naar de oorzaken ervan. De eerste fase
van dit z.g. determinantenonderzoek WAO richt zich op de
bepaling van de determinanten van de WAO-toetredingskans
en is toegespitst op de beantwoording van de volgende twee
vragen:
— welke factoren bepalen dat een WAO-verzekerde zich als
langdurig arbeidsongeschikt presenteert?
— hoe komt het dat hij 1) als langdurig arbeidsongeschikt
wordt geaccepteerd?
Dezer dagen is aan de Sociale Verzekeringsraad een
rapport 2) aangeboden waarin verslag wordt gedaan van de
eerste bevindingen. In dit artikel presenteren wij de theoretische uitgangspunten en de belangrijkste uitkomsten van het
WAO-toetredingsonderzoek. Hetgaat hier om een eerste verkenning. Mogelijk geven verdere deelanalyses aanleiding
tot bijstelling en verdieping van de hier gepresenteerde
resultaten.
Onderzoeksopzet en data
In het algemeen gaat aan toetreding tot de WAO een jaar
Ziektewet vooraf. Deze omstandigheid leidde tot een tweeledige onderzoeksopzet. Het eerste deel behelsde een enqueteonderzoek onder (WAO-verzekerde) werknemers die reeds
vijf maanden in de Ziektewet verbleven. Zeven maanden
na de interviewperiode is nagegaan of deze vijfmaandszieken inmiddels hersteld of nog steeds ziek waren en daarmee formeel tot de WAO waren toegetreden. Dit deel van
het onderzoek is longitudinaal van aard en concentreert
zich op de WAO-toetredingskans gegeven een ziekteduur van
vijf maanden, de voorwaardelijke WAO-toetredingskans
(P(WAO|5m))
Het tweede deel van het onderzoek komt neer op een
dwarsdoorsnede-analyse met de beperkingen van dien. De
steekproef van vijfmaandszieken is vergeleken met een steekproef uit de totale populatie WAO-verzekerden. Uit deze ver1132

gelijking is schattenderwijs informatie af te leiden over de
onvoorwaardelijke kans op een verblijf in de Ziektewet van
vijf maanden of langer, de voorwaardelijke vijfmaandsziektekans (P(5m)).
De kans dat een willekeurige werknemer in de WAO terechtkomt, de onvoorwaardelijke WA O-toetredingskans
(P(WAO)), is dan gelijk aan het produkt van de kans op vijfmaandsziekte en de WAO-toetredingskans gegeven een ziekteduur van vijf maanden. In formule:
P(WAO) = P(5m) X P(WAO|5m)

(1)

Aan het onderzoek onder vijfmaandszieken hebben ruim
2.500 werknemers en hun werkgevers medewerking verleend.
Er was echter sprake van een aanzienlijke non-respons: 41,3%
van de voor het onderzoek benaderde mensen weigerde
medewerking, terwijl bij nog eens 20% de interviews niet
werden afgenomen om medische redenen of ten gevolge van
vertragingen in de uitvoering van het veldwerk. Getracht is
voor deze non-respons te corrigeren door de data te herwegen
aan de hand van informatie over een tiental kenmerken
(waaronder leeftijd en geslacht, regio, bedrijfstak, dagloon,
medische prognose) die vooralle steekproefgevallen beschikbaar was.
Aan de uitvoering van het onderzoek onder vijfmaandszieken hebben de bedrijfsverenigingen, maarvooraldeGemeenschappelijke Medische Dienst (GMD), een belangrijkebijdrage geleverd. De zieke respondenten zijn onderzocht, resp. geinterviewd door een verzekeringsgeneeskundige van de
GMD, door een arbeidsdeskundige van de GMD en — voor
o.a. vragen betreffende het inkomen en contacten met de
uitvoeringsorganen en de medische sector — door een
medewerker van bureau Veldkamp Marktonderzoek BV. De
* De auteurs zijn respectievelijk verbonden aan de Rijksuniversiteit
Leiden, het Bureau Wetenschappelijk Onderzoek van de Gemeenschappelijke Medische Dienst, Sociale Verzekeringsraad (2x) en de
Rijksuniversiteit Leiden(3x). Dit artikel kwam tot stand in het kader
van een veelomvattend onderzoek naar de determinanten van de
lastenontwikkeling in de arbeidsongeschiktheidsverzekering dat als
samenwerkingsproject van de Sociale Verzekeringsraad en het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Publieke Sector van
de Rijksuniversiteit Leiden wordt uitgevoerd door een team onder
leiding van drs. Emanuel en prof. dr. Van Praag. Opvattingen
weergegeven in dit artikel zijn die van de auteurs.
1) In dit artikel worden ,,hij”en ,,zijn”als persoonlijk respectievelijk
bezittelijk voornaamwoord in algemene zm, dus zonder verwijzing
naar een bepaald geslacht, gebruikt.
2) Ph. de Jong, H. Bruinsma, L. Aarts en J. P. Hop, Determinanten
van WAO-toetreding: een eerste totaalbeeld, Sociale Verzekeringsraad, Zoetermeer, november 1981.

werkgevers van de respondenten ontvingen een schriftelijke
vragenlijst en werden voor een interview benaderd door de
arbeidsdesku ndige.

Ten behoeve van het tweede deel van het onderzoek is door
middel van een over het gehele land gespreide enkelvoudige
aselecte steekproef van afgiftepunten uit het PTT-afgiftepun-

tenbestand een respresentatieve steekproef verkregen van
krachtens de WAO verzekerde werknemers. Ruim 2.000 van

hen verleenden hun medewerking, hetgeen neerkomt op een
responspercentage van 82. Deze mensen en hun werkgevers
werden ge’interviewd door medewerkers van bureau Intomart

tegen loonderving wegens ziekte hierbij een rol. Twee aspecten van dat systeem zijn van bijzonder belang: de te verwachten relatieve uitkeringshoogte of uitkeringsratio en de controle op de rechtmatigheid van uitkeringen. In het determi-

nantenonderzoek WAO is de uitkeringsratio gedefinieerd
als de verhouding tussen het te verwachten netto gezinsinkomen na WAO-toetreding en het aanvankelijke netto
gezinsinkomen. In het Nederlandse systeem verlenen de be-

drijfsverenigingen uitkeringen in geval van ziekte, waarbij
artsen en buitendienstambtenaren controleren of het verzuim
gerechtvaardigd is maar zonodig ook de zieke verwijzen of

BV. Zij kregen voor zover relevant dezelfde vragen voorgelegd als de respondenten uit het vijfmaandsziekenonderzoek

begeleiden met het oog op werkhervatting of ter verkrijging

3).

kantoor (GAK.) en — ten tijde van het onderzoek nog — elf
zelfstandige bedrijfsverenigingen voeren in principe elk een
eigen controle- en begeleidingsbeleid. Daardoor kunnen, ook
bij een momentopname, verschillen worden geconstateerd in

Theorie, kernmodel en structuurmodel

In de theoretische uitgangspunten die als leidraad voor de

van voorzieningen. Het Gemeenschappelijk Administratie

de wijze waarop individuele werknemers tijdens het ziekte-

empirische analyse dienen, worden twee benaderingen gecombineerd: als algemeen kader is de sociologische theorie
van het ziektegedrag gekozen, terwijl bij de uitwerking van

wetjaar door hun bedrijfsvereniging begeleid, resp. gecontroleerd worden.
Ten tweede wordt vaak verondersteld dat de mogelijkheid
definitief uit het arbeidsproces te treden groter is, wanneer

onderdelen daarvan gebruik is gemaakt van micro-economi-

het gezin niet uitsluitend afhankelijk is van het (arbeids-)in-

sche noties, zoals de theorie over rationed arbeidsmarktge-

komen van betrokkene. Heeft bij voorbeeld de partner
van de zieke werknemer een eigen inkomensbron, dan kan
WAO-toetreding, althans in financieel opzicht, minder
bedreigend zijn.
Ten slotte kan de afwezigheidsgelegenheid beinvloed worden door het gedrag van werkgevers.. Hun houding ten aanzien van aanvaarding van langdurige of permanente afwezigheid wordt in algemene zin bepaald door het sociale

drag van werknemers.
In de sociologische benadering wordt de wijze waarop

iemand reageert op gevoelens van onwelbevinden of op
ziektesymptomen beschreven en worden veronderstellingen
gemaakt over de factoren die bepalend zijn voor individuele

verschillen in ziektegedrag. Ziekteverzuim van werknemers
wordt daarbij als een van de mogelijke vormen van ziektegedrag gezien. In abstracte zin kunnen hierin enkele stadia

beleid dat de onderneming voert. Toegespitst op del>etrokken

worden onderscheiden 4). Het eerste stadium wordt gekenmerkt door de overgang van actieve arbeidsparticipatie naar

(zieke) werknemer kunnen echter ook overwegingen van

werkstaking. De werkstaking kan kortere of langere tijd
duren. In het tweede stadium wordt de overgang gemaakt van

werknemer onmisbaar dan kan de werkgever druk uitoefenen
het werk zo snel mogelijk te hervatten; is daarentegen een

kortdurende naar langdurige afwezigheid van het werk. Ten

werknemer overtollig dan zal, in het meest extreme geval, de

slotte is er de overgang van een langdurige naar een chronische ziektetoestand, die eventueel gepaard gaat met permanente uittreding uit het arbeidsproces.

werkgever hervatting trachten te verhinderen.
De relatieve overtolligheid van een werknemer, anders
gezegd de kwetsbaarheid van zijn interne werkgelegenheids-

Het WAO-toetredingsonderzoek richt zich met name op de

positie, hangt af van twee soorten rendementsoverwegingen:

laatste twee stadia, waarin werkhervatting als alternatief voor
langdurige of permanente afwezigheid optreedt. De factoren

is de arbeidsplaats die door betrokkene bezel wordt voldoende doelmatig en functioneert betrokkene op die arbeidsplaats,
afgezien van zijn huidige gezondheidsproblemen, bevredigend? De eerste soort overweging houdt onder meer verband met de sterkte van het bedrijf in zijn geheel. Het tweede type heeft zowel betrekking op de produktiviteit als op

die deze overgangen bepalen kunnen in navolging van

t

Philipsen 5) worden ondergebracht in drie kernbegrippen, nl.
de afwezigheidsnoodzaak, de afwezigheidsgelegenheid en de
afwezigheidsbehoefte. Deze begrippen zijn weliswaar nuttig
als indelingscriteria, maar zijn te globaal om enige causale
betekenis te hebben: in feite kan iedere overgang van de ene
situatie naar de andere verklaard worden in termen van zowel
moeten, kunnen als willen.
In het kader van onderzoek naar langdurig ziekteverzuim
en WAO-toetreding omvat de afwezigheidsnoodzaak in de
eerste plaats het medische aspect, m.a.w. de aard en ernst van
de functionele beperkingen die iemand ondervindt als gevolg
van ziekte, ongeval of een aangeboren afwijking. In het
onderhavige onderzoek worden drie soorten beperkingen
onderscheiden, te weten energetische, locomotoire en psychische. De eerste soort heeft betrekking op stofwisselingsorganen en de tweede op spieren en skelet; tot de derde soort
behoren zowel verstandelijke als emotionele beperkingen.
Aard en ernst van deze beperkingen zijn vastgesteld door
verzekeringsgeneeskundigen van de GMD. Op zich maken
functionele beperkingen afwezigheid van het werk niet noodzakelijk, tenzij ze botsen met de eisen die de te verrichten
arbeid stelt. Dit betekent dat de ernst van de ziekte in
combinatie met de arbeidsbelasting de afwezigheidsnoodzaak
bepaalt.
De afwezigheidsgelegenheid is afhankelijk van de mate
waarin relevante groepen van derden de afwezigheid aanvaarden of vergemakkelijken. In de eerste plaats speelt het
wettelijk en administratief systeem van sociale verzekering
ESB 18-11-1981

bedrijfseconomische aard deze houding beinvloeden. Is een

het sociale functioneren van de werknemer. Afgezien van deze
rendementsoverwegingen kunnen ook het ontbreken van
promotiemogelijkheden en een gemakkelijke vervangbaarheid van de afwezige worden opgevat als aanwijzingen voor
relatieve overtolligheid.

Verondersteld wordt dat de houding van de werkgever tot
uitdrukking komt in het gei’nstitutionaliseerde sociale beleid
van de onderneming en in de daaruit en uit de relatieve
overtolligheid voortvloeiende feitelijke begeleiding van de
werknemer tijdens de ziekteperiode. Die begeleiding kan
bestaan uit informele contacten die met de zieke worden

onderhouden en uit aanpassing van de arbeidsplaats of van de
arbeidsbelasting aan de functionele beperkingen van de
betrokkene. Afhankelijk van aard en intensiteit van de
begeleiding zal de werknemer zich meer of minder in de steek

gelaten voelen, hetgeen naar veronderstelling leidt tot een
verhoogde, resp. verlaagde WAO-toetredingskans.

3) In het verslag ,,Determinanten van WAO-toetreding” wordt een
uitvoerige non-responsanalyse gegeven en een verantwoording van
de procedure van steekproeftrekking en herweging van de data.

4) E. A. Suchman, Stages of illness and medical care, in: Journal of
health and human behavior, jg. 6 (1965), 114-128.
5) H. Philipsen, Afwezigheid wegens ziekte, Groningen, 1969.
1133

Schema 1. Determinanten van de kans op WAO-toetreding

werken, de arbeidsbeleving (zie schema 1). Hiertoe behoren

attitudevariabelen, zoals arbeidsorientatie, arbeidsethos en
arbeidssatisfactie. Wordt werken als relatief onaantrekkelijk

beleefd, dan kan dit, eventueel via een soepele aanpassing aan
een arbeidsloos bestaan, tot een verhoogde W AO-toetredingskans leiden.
De relatieve aantrekkelijkheid van arbeidsparticipatie

hangt echter ook af van wat werken in economised opzicht te
bieden heeft. Daarbij is met name van belang de afweging van
de contante waarde van de verwachte toekomstige inkomens-

stroom bij werkhervatting tegen die bij uittreding uit het
arbeidsproces door WAO-toetreding. Deze afweging wordt

gemaakt op basis van percepties van arbeidszekerheid en
carrieremogelijkheden bij de eigen of eventueel bij een andere
werkgever. De perceptie die de werknemer van zijn arbeidszekerheid heeft, berust naar veronderstelling op zijn oordeel

over de bedrijfssterkte en over zijn huidige externe arbeidsmarktpositie, maar ook op vroegere ervaringen op de arbeidsmarkt. Bovendien geldt dat wanneer bij WAO-toetreding
promotiemogelijkheden moeten worden opgeofferd, de afweging verder ten gunste van werkhervatting zal uitvallen. De
perceptievariabelen waarop de afweging berust, behoren
eveneens tot het blok Werkgelegenheidspositie in schema 1.
De blokken van schema 1 vormen samen het kernmodel
voor de verklaring van de WAO-toetredingskans. Uit het
schema blijkt dat de variabelen behorende tot de blokken

Arbeidsbelasting en Inkomenspositie exogeen verondersteld
In schema 1 geven twee concepten of blokken van variabelen de afwezigheidsnoodzaak weer, nl. de ernst van de

aandoening en de arbeidsbelasting. De afwezigheidsgelegenheid wordt gerepresenteerd door het begeleidingsblok, waartoe zowel het controlebeleid van de bedrijfsvereniging als de

begeleiding door het bedrijf behoren. Tussen deze laatste
begeleidingsvorm en het blok Werkgelegenheidspositie, dat
een aantal indicatoren voor de relatieve overtolligheid van de
werknemer bevat, bestaat volens de eerder geformuleerde

hypothesen een direct verband. Daarnaast heeft ook het blok
Inkomenspositie betrekking op de afwezigheidsgelegenheid,
omdat dit blok een aantal variabelen omvat die aangeven in
hoeverre het gezin financieel afhankelijk is van het arbeidsinkomen van betrokkene.

Aangenomen wordt dat noodzaak- en gelegenheidsbepalende factoren de ruimte definieren waarbinnen werknemers
kunnen kiezen om afwezig te blijven of weer aan het werk te
gaan. Het is duidelijk dat in een aantal gevallen die keuzeruimte heel klein of zelfs afwezig zal zijn. Is er een dwingende
afwezigheidsnoodzaak, bij voorbeeld bij een algehele lichamelijke verlamming, dan is het nemen van beslissingen ten
aanzien van werkhervatting niet aan de orde. Maar ook als
de noodzaak niet dwingend is, dan nog kan een geringe afwezigheidsgelegenheid de keuzemogelijkheden beperken, bij
voorbeeld in geval van een lage uitkeringsratio en gebrek aan
alternatieve inkomensbronnen of in geval van een strikt

toekenningsbeleid waarin alleen bepaalde ziektevormen met
een uitkering ,,gehonoreerd” zouden worden.

In deze gedachtengang kunnen de noodzaak- en gelegenheidsbepalende variabelen keuzebeperkend worden genoemd,
terwijl de hierna te behandelen variabelen die betrekking
hebben op de afwezigheidsbehoefte direct keuzebepalendzijn.

Dit impliceert onder meer dat beslissingen die door de
werkgever worden genomen op basis van de relatieve overtolligheid van een werknemer, de beslissingsmogelijkheden voor
die werknemer verengen.
De afwezigheidsbehoefte, of de behoefte zich eventueel
geheel terug te trekken uit het arbeidsproces, wordt bepaald

zijn. Bovendien zijn een aantal exogene bedrijfs- en persoonskenmerken aan het model toegevoegd, waardoor de variabe-

len behorende tot de overige blokken binnen het model
worden verklaard, m.a.w. endogeen zijn.
Door de blokken uit te werken tot afzonderlijke variabelen wordt een samenvattende analyseschema (zie schema 2)
verkregen. De omvang van het aantal variabelen (42 exogene
en 23 endogene) en de verscheidenheid van de onderlinge
verbanden leiden ertoe dat het te schatten structuurmodel
alleen in formele zin kan worden weergegeven (zie label 1). In
eerste instantie is aangenomen dat het model een recursieve

structuur heeft en zijn de 23 vergelijkingen afzonderlijk met
gewone kleinste kwadraten geschat, ook daar waar de
afhankelijke slechts twee waarden aan kan nemen, zoals in
vergelijking (23) die de directe effecten op het al dan niet

toetreden tot de WAO beschrijft.

Schattingsresultaten
De voorwaardelijke WAO-toetredingskans (P(WAO\5m))
Het structuurmodel is in zijn volledige vorm toegepast op

het longitudinale deel van het onderzoek dat gericht is op de
verklaring van de kans op overgang van vijfmaandsziekte
naar de WAO. In dit artikel worden alleen de directe effecten

op deze voorwaardelijke toetredingskans behandeld, m.a.w.
de resulten die de schatting van vgl. (23) in label 1 heeft

opgeleverd 6). Voor de overige resultaten, in het bijzonder
voor de indirecle effeclen op de voorwaardelijke loelredingskans, zij naar hel eerder vermelde onderzoeksrapport verwezen.

Tabel 2 bevat de gestandaardiseerde, en daardoor onderling vergelijkbare, regressiecoefficienten en de bijbehorende
t-waarden. Uit deze schattingen blijkt dat de overgang van

vijfmaandsziekte naar WAO-toetreding voornamelijk wordt

door de evaluatie van de relatieve aantrekkelijkheid van

arbeidsparticipatie ten opzichte van non-participatie. Aangenomen wordt dat die evaluatie is gebaseerd op de mate waarin
deelname aan het beroepsleven in het algemeen en het huidige
werk in het bijzonder als bevredigend ervaren worden. Het

gaat dan vooral om het sociaal-psychologische aspect van
1134

6) Voor de constructie van de schalen ter meting van de gebruikte
variabelen zij verwezen naar het in voetnoot 2 genoemde rapport.

bepaald door de ziekte (beperkingen) en door de leeftijd.
Opmerkelijk is dat de effecten van energetische, locomotoire

en psychische beperkingen ongeveer even groot zijn. Dit
impliceert dat alleen de ernst van de beperkingen van invloed
is en niet de aard.
De fysieke arbeidsbelasting heeft invloed in samenhang
met het optreden van locomotoire beperkingen. Een bescheiden kansverhogende invloed gaat uit van de aanwezigheid
van inconvenienten, zoals tocht, stank en lawaai op de
werkplek. Verder blijkt het begeleidingsgedrag van de werkgever een, zij het gering, effect te hebben: zowel het aanpassingsbeleid, de bereidheid van de werkgever de arbeidsplaats
of de -belasting aan te passen aan een verminderde belast-

Tabel 1. Geformaliseerd model van de determinanten van
WA O-toetreding a)
(i)

(X,j, X,,, X,,, X,,, X!0, X;,, X2J, X 2 J , X2,, X!6, X2,, y,0, y,2, U,)

Yi

y.

(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)

(Xn, X2!, X 26 , X !7 , Xj,, U,)

(X 12 , X I9 , X!0, X 2 ,, X 2: , X;,, X,,, X26, X 2 7 , y,,,, y, 2 , U,)
(X2J, X!7, X,,, X,,, X,,, U,)
(Xj,, X!6, X,,, X,,, X,,, X,,, U,)

(x,2, x,,, Xj,, y,, y 6> u,)
(X,,, x,,, y s , y,, y,, u,)
Y.
Yin

Y,,
Yn
Yn

(X2, X,, X,,, X!S, X,,, X,,,X,,,U,|)

Yn

(x;, x,, xs, x ls , x ls , x,,, xJ7, x4,, y,, y,0, y, L , u,,)

(x,, x,, x lo , x n , x,2, y,, u,j)
(X;, x,, x!s, x,,, X2,, x,,, x,,, y,,, u,,)

Yn

(x,, x,, x,,, x;6, x,7, x,,, x<2, y,, y,, yj, u,,)
Yn

(x,, x,, x,,, x;t, X 2; , x,,, X4!, y,, y;, yl y,,, y,,, u,,)

Yii

(x2i, \u, Xj,, x,,, x40, y,, yj, y°4, UM)
(x,5, X;,, x!7, x,,, x40, y,, y2, yS, y;o. u 2 i)
(x!s, x;6, x,,, xjj, x<0, y,, y 2 , y2, y^, “22)

Zo

Y°,=

/S, y0.,

y7, yg, yi2> VD, y^, yis, yi6, yn> yi«, yi9, y2o- y2i, yn> uo)
x,, • y, b)
%„ y.) b)

baarheid van zijn werknemers, als de waardering van de
werknemer voor de wijze waarop het bedrijf tijdens zijn
afwezigheid contact onderhoudt (gevoel in de steek gelaten
te zijn) is van invloed. Ten slotte valt ook enig effect te constateren van de mate waarin de werknemer in het verleden slechte ervaringen op de arbeidsmarkt heeft opgedaan (geble-

CD
(12)
(13)
(14)
(15)
(16)
(17)
(18)
(19)
(20)
(21)
(22)

ken k wets baa rheid). Anderevariabelendiehetcontrolebeleid

van de bedrijfsvereniging en de inkomenspositie representeren, hebben geen significant effect. Het effect van de aanpassing aan een arbeidsloos bestaan is tegengesteld aan wat
verwacht werd: hoe beter die aanpassing, hoe lager de
voorwaardelijke toetredingskans.
De dominerende rol van de leeftijd roept vragen op. Het
vermoeden rijst dat leeftijd bij de beoordeling van aanspraken
op een WAO-uitkering een belangrijk selectiecriterium is.
Bovendien is het niet onwaarschijnlijk dat in het leeftijdseffect
andere effecten schuilgaan die niet of onvoldoende gerepre-

(23)
(24)
(25)

a) Voor de betekenis van de symbolen zie schema 2.
b) Deze definitievergelijkingen vallen buiten het te schatten structuurmodel.

Schema 2. Ge’integreerd analyseschema a)

Kenmerken
bedrijf

Kenmerken
arbeidsplaats

(x, )
(x 3 )
(x, )
(x4 )
(x, )
{x6 )
(x, )
(x8 )
(x, )
(x lo )
(x,,)
(x, 2 )
(XD)
(x u )
(x ls )
(x ]6 )

bedrijfsvereniging
bedrijfsgrootte
begeleidingsgelegenheid
overlegbeleid
contactprocedures
aanpassingsbeleid
bedrijfssector
bedrijfssterkte
werkgelegenhcidsontwikkeling 1977-1979
inkrimpingsmaatregelen
personeelssituatie op korte termijn
technisch-organisatorische veranderingen (afdeling)
technisch-organisatorische veranderingen (arbeidsplaats)
functieniveau
inwerktijd
beschikbaarheid vervanger

(x, 7 )
(x lg )
(x, 9 )
(x2t))
(x 2 l )
(x 22 )
(x 23 )

fysieke belasting
inconvenienten
tempodwang
leidinggeven
ploegendienst
reistijd
sfeer op het werk

(x24) secundaire arbeidsvoorwaarden
(x25) leeftijd
(x26) geslacht

Demografische
kenmerken

(x27)
(x 3 g)
(“29)
(x,0)
(x 3l )

opleiding_____________
hoofdkost winner
gezinsinkomen
inkomen partner
uitkeringsratio

(x 32 ) regio
(x,,) urbanisatiegraad

Arbeidsverleden
Ziektegeschiedenis

(Xj 4 . x35) gebleken kwetsbaarheid
(xJ6) instabiliteit
(x 3T ) duur dienstverband
( x j») promotieverleden
(x j4 ) duurbelasting

(y,,)

promotiemogelijkheden

(yn) perceptie van de
promotiemogelij k heden

(y,0)

tevredenheid over
functioneren

(y,3) perceptie interne werkgelegenheidspositie

(y, )

kwetsbaarheid van
de arbeidsplaats

(yu) perceptie externe werkgelegenheidspositie

A

(y,5) informele contacten met
het bedrijf
(y, 7 , intensiteit van de
y,a) begeleiding door de
bedrijfsvereniging

(yit) gevoel in de steek
gelaten te zijn
(y,s) aard van de begeleiding door de
bedrijfsvereniging

(yio) intensiteit van de
contacten met de
curatieve sector

( > 2 i ) tevredenheid met
de behandeling
door de curatieve
sector
(y 22 ) iatrogene effecten

(y, ) energetische
beperkingen
(y;)

locomotoire
beperkingen

(y3 ) perceptief-mentale
beperkingen
(y4 ) psycho-sociale
beperkingen

(V,

arbeidsethos

_
T

arbeidsorientatie

(y6 )

„
*-

(y7 ) arbeidssatisfactie

(y s ) aanpassing aan een
arbeidsloos bestaan

D

(\M) duur van de klachten
(x«,) produktiviteitsverlies
(x42) verzuimverleden

a) De met hoofdletters aangegeven blokken verwijzen naar de blokken vanhet kernmodel (schema i)
(Zj) WAO-TOETREDINGSKANS

ESB 18-11-1981

1135

senteerd worden door de overige in het model opgenomen
variabelen.

len van de eerste. In de eerste plaats blijken een aantal
bedrijfskenmerken van invloed op de vijfmaandsziektekans.
Dit betreft vooral de bereidheid van de werkgever tot

De onvoorwaardelijke kans op een ziekteverzuim van vijf
maanden (P(5m))

aanpassing van arbeidsplaatsen en werkbelasting aan de
functionele beperkingen van de gehandicapte werknemer.
Werknemers van bedrijven die tot zulke aanpassingen bereid

Een herleide vorm van het structuurmodel is toegepast op

en in staat zijn en daartoe een gei’nstitutionaliseerd beleid

het tweede gedeelte van het onderzoek, de dwarsdoorsnedeanalyse. Daarbij worden de vijfmaandszieken vergeleken met
de steekproef uit het totale bestand van WAO-verzekerden.

hebben ontwikkeld, hebben een duidelijk geringere kans op
langdurig ziekteverzuim. Bovendien blijkt de economische
sterkte van het bedrijf een belangrijk effect te hebben. Dit kan

In deze steekproef, die voornamelijk uit werkzame personen

een indicatie zijn dat de besluitvorming van de zijde van de

bestaat, ontbreken een aantal endogene variabelen die verband houden met de bijzondere gezondheidsstatus van de

werkgever een niet te verwaarlozen betekenis heeft voor de

mensen die vijf maanden ziek zijn zoals functionele beperkingen, controle-indicatoren, informele contacten met het bedrijf, het gevoel in de steek gelaten te zijn en aanpassing aan

king tot de werkbelasting een sterke invloed. De fysieke

een arbeidsloos bestaan. Voor deze variabelen zijn de door het
structuurmodel aangegeven verklarende factoren gesubstitueerd. Deze reductie van het oorspronkelijke structuurmo-

del leidt tot een specificatie van de directe effecten op de
tweewaardige variabele die de onvoorwaardelijke vijf-

WAO-toetredingskans.
In de tweede plaats hebben enkele variabelen met betrekbelasting door het huidige werk domineer! daarbij duidelijk
en dit effect wordt onderstreept door de onafhankelijke
invloed van de z.g. duurbelasting, het aantal jaren dat de
betrokken werknemer in het verleden is blootgesteld aan
zware lichamelijke arbeid. Ook de mate waarin mensen in een
geforceerd tempo moeten werken, de tempodwang, is een

maandsziektekans representeert, zoals weergegeven in label

ziekterisicoverhogende factor. Wellicht moet de betekenis

3.

van arbeidsbelastingsfactoren voor een deel worden toegeschreven aan de latente invloed van niet in dit deel van

Deze tweede analyse leidt tot uitkomsten die sterk verschil-

het onderzoek opgenomen gezondheidsaspecten.
Uit deze analyse blijkt verder dat leeftijd een afzonderlijke

en belangrijke invloed heeft op de overgang van arbeidspartiTabel 2. Directe effecten op de voorwaardelijke WAOtoetredingskans (P(WAO\5 m)

Verklarende variabelen

ft

t-waarde

cipatie naar een ziekteverzuim dat vijf maanden aanhoudt, zij

het minder sterk dan die op de overgang van een ziekteduur
van vijf maanden naar WAO-toetreding. Geslacht en opleiding hebben geen aantoonbare invloed. De uitkeringsratio
heeft een, zij het bescheiden effect op de kans op een vijf
maanden aanhoudend ziekteverzuim. Het roept echter voor-

alsnog vragen op dat deze invloed niet is terug te vinden op de
overgang van vijf maanden durende ziekte naar WAO-toetreding. Significante effecten zijn ook gevonden voor factoren

0,02

die betrekking hebben op de arbeidsbeleving, en op de
perceptie van arbeidszekerheid en carrieremogelijkheden; zij

0,15

7,09*

0,06

2,35*
1 46

-0,03
Technische-organisatorische veranderingen op de afdeling

1,56

-0,04
-0,00

0,59
1,86
0,11

0 04
0,03
0,05

0,09
2,12*

1,37
1,89
0,00

-0,01

1,33
0,46
0,00
1,29

0,05
0,02

0,86

* Significant op 5%-niveau.

R! =0,14
N =2.195

a) De behandeling van deze variabelen valt buiten het bestek van dit artikel, hiervoor wordt
verwezen naar in noot 2 genoemd rapport.

1136

ziekteverzuim die wordt gevonden voor de door de werkgever

voor betrokkene aanwezig geachte promotiemogelijkheden
en de invloed van diens tevredenheid over het functioneren
van de werknemer wijzen er ten slotte, samen met de invloed
van de economische sterkte van het bedrijf, op dat efficiencyoverwegingen bij de werkgever het WAO-toetredingsproces

mede bepalen.

-0,03
-0,04
-0,00

Tevredenheid over behandeling door curatieve sector a) . .

laten zien dat voor de werknemer inderdaad keuzeruimte
aanwezig is.
De sterke invloed op de kans op vijf maanden durend

De onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans (P(WAO))

De kans dat een willekeurige werknemer in de WAO
terechtkomt kan zoals in vgl. (1) is aangegeven, worden
berekend door vermenigvuldiging van de onvoorwaardelijke

kans op een vijf maanden durende ziekte (P(5m)) met de
voorwaardelijke WAO-toetredingskans, gegeven een ziekteverzuim van vijf maanden (P(WAO|5m)).
Aan de hand van deze relatie en de gepresenteerde regres-

sieresultaten kan de invloed van verklarende variabelen op de
onvoorwaardelijke kans worden geschat. Hierdoor wordt het
mogelijk de verandering in de onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans als gevolg van een gegeven wijziging in een
dergelijke verklarende factor te schatten. Om deze exercities
uit te voeren moeten eerst de gestandaardiseerde regressiecoefficienten die in het voorgaande zijn gebruikt, worden
teruggetransformeerd in de oorspronkelijke, ongestandaardiseerde coefficienten. Een dergelijke coefficient geeft het effect
weer van een verandering in de bijbehorende verklarende
variabelen op de te verklaren variabele, gemeten in de
oorspronkelijke eenheden. Om de mutatie in de onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans (AP(WAO)) als gevolg van een
mutatie in een verklarende variabele (Axj) te kunnen bereke-

nen wordt van een eerste orde benadering gebruik gemaakt 7).

De resultaten van deze berekeningen voor een aantal
variabelen zijn te vinden in label 4. Uitgegaan is van een

Tabel 3. Directe effecten
maandsziektekans P(5 m)

op de onvoorwaardelijke vijf-

verandering van 10% van het schaalbereik van de betreffende

variabele. Dit betekent dat aangenomen wordt dat bij
voorbeeld de fysieke belasting van het werk binnen de

Verklarende variabelen

0

WAO-verzekerdenpopulatie met 10% afneemt, of dat de

-0,00

economische sterkte van de bedrijven waar de verzekerden

werken met 10% toeneemt. Men kan zich voorstellen dat deze
wijzigingen optreden als gevolg van daarop gericht beleid of
door niet bei’nvloedbare, autonome ontwikkelingen. Ook is
het denkbaar dat een dergelijke mutatie als beleidsdoelstelling
wordt gei’ntroduceerd. Het gevolg dat zo’n 10%-verandering

t-waarde

0 04

2,43*

0,03

2,01*

Bedrijfsvereniging IS(BAKKERS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
-0.01
-0,02

in een variabele op de onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans zou hebben gehad, is in de vierde kolom van label 4 te
vinden.

0,40

1,30

In de vijfde kolom van label 4 is aangegeven tol welke
mutatie een dergelijke verandering in de verklarende variabe-

-0.07
-0,12

len zou kunnen hebben geleid in hel aanlal WAO-loetreders
in 1980. Het gaat hier sleeds om hel effecl van een verandering

in een variabele op de onvoorwaardelijke WAO-loelredings-

0.04

onveranderd blijven. Deze effeclen zijn dus wel onderling
vergelijkbaar, maar mogen niel opgeleld of anderszins sa-

0,93
2,02*

0.02

kans en hel aanlal loelreders, lerwijl alle andere variabelen

1,79
0,87
7,35*

0 04
0 08

0,56
0,05

AP(5 m)

5,26*

= 3jAXj; AP(WAO|5 m) = bjAxj

0,57
1,27

zodat:
AP(WAO)

2,60*
0,33

7) AP(WAO) = P(WAO|5 ra). AP(5 m) + P(5 m). AP(WAO)|5m)

= [aj P(WAO15 m) + bj P(5 ra)]Xj

In bovenstaande vergelijkingen zijn bj en aj de geschatte ongestandaardiseerde effecten zoals die uit de tabellen 2 en 3 zijn

1,86
0.05

af te leiden, behorende bij de j-de verklarende variabele. De factor
tussen haken in vgl. (2) is de reactiecoefficient van een mutatie in
Xj op P(WAO). Deze coefficient blijkt mede afhankelijk te zijn van

de waarden van P(5 m) en P(WAO)|5 m); hiervoor zijn de steekproefgemiddelden genomen, te weten P(5 m) = 0,641 en P( WAO 15 m)
= 0,599.
De hieruit resulterende gemiddelde waarde voor de onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans, P(WAO) = (0,641) x (0,599) =

3,25*
1,86
-0,06
-0.16
-0.09
0,01
-0.04

0,384, is 17,1 maal groter dan het feitelijke populatiegemiddelde,

dat blijkens het GMD-jaarverslag 1980 (Statistisch deel), biz. 52-55,
gelijk was aan 0,0224.
Aantal toekenningen 1980 exclusief die in de klasse 0% tot 15%
arbeidsongeschiktheid/aantal WAO-verzekerden =80.948/3.607.900
= 0,0224. Vandaar dat de berekende mutatie in P(WAO) steeds

door 17,1 isgedeeld.

2,35*
4,68*

3,28*
0,29
2,30*

* Significant op 5%-niveau.
R 2 = 0,30
N =2.414

label 4. Betekenis van veranderingen in enkele variabelen voor de onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans en het aantal WAO-

toetreders in 1980
Schaal waarde

Verklarende
variabelen (xj)

Gekozen mutatie
(komt overeen
met 10% van het

Resulterende mutatie
in de onvoorwaardelijke
WAO-toetredingkans

Resulterende
mutatie in
termen van

95%betrouwbaarheidsinterval

toekenningen

maximum

(Axj)

(AP(WAO) )

in 1980
(=80.948)

100,00

-7,5

-0,085

—3068

(-7440, +1304)

3,00

minimum

-0,2

0,006

+ 189

(-1683, +2061)

-0,2

-0,196

-7178

(-8753, -5603)

1,00

Aanpassingsbeleid b) ……

1,00

4,00

0,3

-0,078

-2778

(-3703, -1853)

Contactprocedures b) ……

1,00

3,00

0,2

-0,046

-1638

(-2539, -737)

-5,00

-1,00

0,4

-0.095

-3430

(-4720, -2140)

-3,00

-1,00

0,2

-0,029

-1061

(-1892, -230)

Perceptie externe
werkgelegenheidspositie b) . .
a) In procentpunten.
b) In eenheden van de gehanteerde schaal.

ESB 18-11-1981

1137

mengenomen worden! In de laatste kolom is een betrouwbaarheidsinterval voor de schatting van het aantal toetreders gegeven.

Zoals blijkt uit tabel 4 zou vooral een verandering in de
fysieke belasting een groot effect hebben gehad op de
onvoorwaardelijke WAO-toetredingskans. Ook een verbetering van het bedrijfsbeleid inzake aanpassingen op de arbeidsplaats aan het verminderde produktievermogen van werknemers zou duidelijk tot minder WAO-toekenningen hebben
kunnen leiden. Versteviging van de financieel-economische
positie van de bedrijven zou eveneens soortgelijke gevolgen
kunnen hebben gehad.
De gevonden verbanden tussen de onvoorwaardelijke
WAO-toetredingskans en inconvenienten respectievelijk de
uitkeringsratio zijn minder sprekend. Een verlaging van de
laatste met 7,5 procentpunten zou naar schatting kunnen
hebben geleid tot een vermindering van het aantal WAO-toetreders met ruim 3.000. Echter het betrouwbaarheidsinterval
van deze schatting is zo groot dat ook het achterwege blijven
van enig effect van deze verlaging niet als onwaarschijnlijk
moet worden bestempeld.

1138

Conclusie

De uitkomsten van het onderzoek naar de factoren die de
individuele WAO-toetredingskans bepalen, geven aan dat bij
de overgang van actieve arbeidsparticipatie naar WAO-toetreding zowel de medische noodzaak als de gelegenheid en de
behoefte deze overgang te maken, een rol spelen. De geconstateerde invloed van gelegenheids- en behoeftebepalende
factoren is een aanwijzing dat zowel de werkgever als de
werknemer een afweging maakt van de voor- en nadelen
verbonden met WAO-toetreding van de laatste. Dergelijke
afwegingen worden voornamelijk in de eerste helft van het

Ziektewetjaar gemaakt. Is men eenmaal de vijfmaandsziektegrens gepasseerd dan zijn de leeftijd en de ernst van de ziekte
in sterke mate bepalend voor WAO-toetreding.
L. Aarts
H. Bruinsma
H. Emanuel
J. P. Hop
Ph. de Jong
B. M. S. van Praag

Auteurs