Ga direct naar de content

De verzorgingsmaatschappij

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 11 1981

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Voor wie er de kranten op naleest isergeen twijfel mogelijk, de crisis is overal: in de economie en in de politiek, in
de cultuur en in de wetenschap, in bedrijven en instellingen, in speciaal daarvoor opgerichte crisiscentra en o p de
Zeedijk. Al die crises lopen samen in de alomvattende
crisis van de verzorgingsstaat. Het opvallende is alleen
dat je er zo weinig van merkt. Natuurlijk, er gaan bedrijven dicht, de werkloosheid loopt op, de inkomensontwikkeling valt tegen, de staat krijgt zijn begroting niet meer
op een behoorlijke manier rond en er zijn collectieve en
individuele behoeften die niet worden vervuld, maar het
leven van alledag gaat door en je krijgt niet de indruk dat
het staatsbestel, het economische bestel of het sociale
bestel nu o p het punt van instorten staan. Kunnen we
dan wel spreken van een crisis? Of zijn we alleen in de
problemen geraakt omdat de groeitrend waar we ongemerkt nogal aan gewend waren geraakt, een zekere afbuiging naar beneden vertoont?
De OECD heeft die vraag vorig jaar uitvoerig besproken op de .,Conference on social policies in the
1980s”. Maar hoewel het congresverslag als titel The weljare state in crisis I) meekreeg, wordt in de conferentiebijdragen niet de indruk gewekt dat het met de continuïteit van de verzorgingsstaat een dubbeltje op zijn kant
is. De teneur is veeleer dat naar een nieuw evenwicht moet
worden gezocht tussen het economische en het sociale,
twee kanten van een ietwat dof geworden medaille die
samen het aanzien van de verzorgingsstaat bepalen. En
wellicht moet bij het oppoetsen van de medaille het randschrift worden vernieuwd, want het oude motto ,,de overheid zij met ons” voldoet niet meer zo best.
Ook in Nederland wordt gefilosofeerd over het voortbestaan van de verzorgingsstaat. De Vereniging voor de
Staathuishoudkunde wijdt er volgende week haar jaarvergadering aan. Geheel in de geest van de tijd luidt het
thema: ,,Overlevingskansen van de verzorgingsstaat” 2).
Hoewel het nu dus toch wel een kwestie is van overleven of
sneven, overheerst inde preadviezen weerde nuchtere toon
waarop de ware economist de meest onheilspellende ontwikkelingen blijft analyseren.
Prof. Wolfson verklaart het crisisgevoel uit het feit dat
we de maakbaarheid van de welvaart en de beheersbaarheid van de collectieve sector hebben overschat. Daarom
stelt het functioneren van de verzorgingsstaat teleur.
Maar als we onze ovzrtrokken voorstellingen matigen en
aan een aantal continuïteitsvoorwaarden voldoen, moet
het mogelijk zijn om de elementaire verworvenheden van
de verzorgingsstaat ook voor de toekomst te waarborgen.
En de preadviezen van prof. Pen en prof. Kessler sluiten
daar eigenlijk wel bij aan, al klinken in het laatste somberder bewoordingen en wordt zelfs van een dodelijke bedreiging gesproken. Gelukkig relativeren drs. E. D. J.
Kruijtbosch en drs. J. Busschaert het crisisbesef dan weer
wat door de prestaties van de Nederlandse economie te
vergelijken met die van enkele andere kleine geïndustrialiseerde landen. Dan blijkt Nederland het eigenlijk niet eens
zo slecht te doen. Van het viertal Nederland, België,
Oostenrijk en Zweden wordt alleen de veerkracht van de
Oostenrijkse economie in een aantal opzichten hoger
aangeslagen.
Intussen mag de relativiteitstheorie van de crisis ons
natuurlijk niet de ogen doen sluiten voor hetgeen er mis
is met de verzorgingsstaat. De vraag is onder welke voorwaarden de continuïteit van het bestel kan worden gewaarborgd. Het is interessant dat uit de discussiepapers
voor de OECD-conferentie en de preadviezen van de

ESB 18-1 1-1981

Vereniging voor de Staathuishoudkunde enkele belangrijke gemeenschappelijke lijnen naar voren komen.
Allereerst is herstel van het macro-economische evenwicht geboden. De nationale claims zullen o p een zodanige wijze binnen de beschikbare nationale ruimte
moeten worden verdeeld dat niet de kansen o p toekomstige groei en werkgelegenheid teniet worden gedaan.
Dat betekent dat er ruimte over moet blijven voor rendementsherstel en investeringen, en dat de uitholling van het
winstinkomen door afwenteling van lonen en sociale
lasten ongedaan moet worden gemaakt. Wellicht zal deze
continuïteitseis alleen te realiseren zijn door middel van
een strak inkomensbeleid, maar dat mag dan toch ook
weer niet zo strak zijn dat alle ruimte wordt weggenomen
om het inkomen zijn allocatieve functie o p de arbeidsmarkt te laten vervullen.
Een tweede conditie voor continuering van de verzorgingsstaat is een kritischer toepassing van de collectieve
voorzieningswijze. Steeds weer worden we met de neus
op het feit gedrukt dat de resultaten van het overheidsoptreden in de verzorgingsstaat tegenvallen. Dat geldt
niet alleen voor de voorziening van goederen en diensten,
maar ook voor de herverdeling van inkomens en kansen.
Bovendien hebben we een beetje uit het oog verloren dat
het herverdelingsbeleid contraproduktief kan zijn en dat
is iets dat we ons steeds moeilijker kunnen veroorloven.
Het is misschien even slikken voor we de hooggespannen
verwachtingen van de verzorgingsstaat kwijt zijn, maar de
conclusie is onontkoombaar: na de markt heeft nu ook
de staat zijn welzijnsmonopolie verspeeld.
Mede als gevolg daarvan komen we vanzelf weer enigszins terug bij de markt. Economische en sociale politiek
zouden niet tégen maar mèt de markt moeten werken.
De arbeidsmarkt wordt daarbij in het bijzonder genoemd
als het voorbeeld van een markt waarop veel dingen verkeerd zijn gegaan. Maar ook zou voor tal van quasi-collectieve voorzieningen aan de gebruikers ervan wel eens
een behoorlijke prijs in rekening mogen wordengebracht.
Het zal opgevallen zijn dat in het voorgaande slechts
economische condities voor het voortbestaan van de verzor$ingsstaat aan de orde waren. Dat bestel heeft toch
ook een sociaal gezicht? De O E C D heeft haar antwoord
klaar. De verantwoordelijkheid voor de sociale kant van
de verzorgingsstaat schuift weg van de staat en van de
markt naar het individu, de lokale gemeenschap, de vereniging en de vrijwilligersorganisatie. De particuliere
solidariteit moet ten opzichte van de staat haar positie
heroveren als belangrijkste bron van sociaal welbevinden,
al moet het garantiebewijs tegen sociale risico’s als werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid uiteraard wel
bij de staat verzilverbaar blijven. OECD-secretarisgeneraal Van Lennep vatte het antwoord op de crisis in
één zin samen: we zullen de verzorgingsstaat moeten verdedigen door kritisch te zijn in ons streven naar de doelstellingen en tegelijkertijd een stap voorwaarts doen op
weg naar een nieuw type verzorgingsstaat met meer individuele verantwoordelijkheid, de verzorgingsmaatschappij.

L. van der Geest
I) OECD, The v$-eljarestate in crisis. Parijs, 198 1 .
2) Overlevingskansen van de i~erzorgingssraar.Preadviezen van
de Vereniging voor de Staathuishoudkunde 1981, Stenfert
Kroese, Leiden /Antwerpen, 198 1 .

1129

Auteur