De varkensvleessector internationaal vergeleken
Aute ur(s ):
Ven, A.D.M. van de (auteur)
Voort, R.J. van der (auteur)
A.D.M. van de Ven is universitair hoofddocent Internationale productie en logistiek aan de faculteit Technologie Management van de Technische
Universiteit Eindhoven. R.J. van der Voort is werkzaam als zelfstandig organisatie-adviseur. De auteurs danken A.G. de Kok, J.A.M. Theeuwes en
E.G.J. Vosselman van de faculteit Technologie Management voor hun commentaar. Dit artikel is geb aseerd op A.D.M. van de Ven, A.D.M. en R.J.
van der Voort, Multidisciplinair onderzoek naar samenwerking in de varkensketen, in opdracht van Novem, Utrecht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4090, pagina 77, 22 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
landbouw , visserij, sector-analyse
De concurrentiepositie van de Nederlandse varkenssector verslechtert zienderogen. Om te overleven kunnen varkenshouders het
beste overstappen op meer kennisintensieve activiteiten en de bulk-productie van vlees overlaten aan goedkopere buurlanden.
De Nederlandse vleessector (koeien, varkens en kippen) staat onder toenemende druk. Enerzijds wordt deze druk opgelegd door de
overheid en haar milieu-eisen, anderzijds door de toenemende internationale concurrentie. In vergelijking met de buitenlandse
concurrentie is het Nederlandse vlees van goede kwaliteit maar ook duur. De situatie lijkt zich te verslechteren in het nadeel van de
Nederlandse vleesketens. Terwijl door strengere milieu-eisen het kwaliteitsvlees uit Nederland duurder wordt, wordt goedkoop
geproduceerd vlees in verschillende concurrerende landen van een betere kwaliteit.
Dit artikel is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt de huidige situatie in de Nederlandse varkenssector geanalyseerd. Op basis van deze
analyse en aanvullende gegevens uit een aantal concurrerende landen wordt vervolgens getracht een beeld te schetsen van de
ontwikkeling van de Nederlandse vleesssector in het algemeen en de varkenssector in het bijzonder. Uit dit toekomstbeeld worden
enkele strategische aanbevelingen aan de Nederlandse vleessector afgeleid.
De Nederlandse varkenssector
De export is de motor van de Nederlandse varkenssector. Terwijl in Nederland gemiddeld per persoon een half varken per jaar wordt
gegeten, wordt er anderhalf varken per persoon geproduceerd. Twee van de drie in Nederland geproduceerde varkens worden
geëxporteerd. Deze export is voornamelijk bestemd voor Europa (met name Duitsland en Italië). De Nederlandse varkenssector is
daardoor sterk afhankelijk van het buitenland. De ontwikkeling van varkenssectoren in deze importerende maar ook in de exporterende
landen is dan ook essentieel voor de toekomst van de varkenssector in Nederland.
In de totale varkensketen werken in Nederland ongeveer 20.000 mensen. Het grootste deel daarvan, ongeveer 12.000, werkt in de primaire
sector. De rest werkt in de slachterijen en vleesverwerkende industrie. De toegevoegde waarde van de varkensketen is ongeveer f. 6 mrd
in de primaire sector en f. 1 mrd in de slachterijen en vleesverwerkende industrie. In totaal draagt de varkenssector ongeveer 1,4% bij aan
het Nederlandse bnp 1.
Kostenstructuur
De meeste kosten in de varkensketen worden toegevoegd in de primaire sector en bij het verkopen. Omdat de verkoop altijd lokaal
gebeurt is dat voor deze studie minder van belang. Wanneer alleen de productie wordt beschouwd bepaalt het vermeerderen en het
mesten ruim 85% van de productiekosten per kilogram vlees (aan een varken zit gemiddeld ongeveer 45 kg hoogwaardig vlees; de rest is
bot, en laagwaardig afval). Het slachten en uitbenen dragen slechts een gering deel bij aan de totale kosten in de varkensketen. De
internationale concurrentiepositie van een varkenssector wordt dus voornamelijk bepaald door de primaire sector.
De belangrijkste kosten in de varkensketen zijn het voer (zie figuur 1). De voerkosten voor biggen, zeugen en varkens maken ongeveer
50% uit van de productiekosten bij het vermeerderen en mesten. Andere belangrijke kosten in de varkensketen zijn de milieukosten. Dit
zijn kosten voor speciale stalinrichtingen, mestproductierechten en de afzet van mest. De milieukosten bedragen ongeveer 15% van de
kosten van een varken. Deze kosten worden bepaald door de overheid en betaald door de consument (ongeveer een gulden per kilogram
vlees). De milieukosten zullen toenemen door strenger wordende milieuwetgeving. Ook de transportkosten zullen toenemen vanwege
hun belasting van het milieu. Transport is momenteel in feite te goedkoop wanneer naar de belasting van het milieu wordt gekeken. Daar
zowel varkens, voer als mest ver weg getransporteerd worden in de Nederlandse varkensketen, kunnen transportkosten in de toekomst
steeds belangrijker worden. Voer, milieu en transport beïnvloeden door hun hoge toegevoegde kosten de (internationale)
concurrentiepositie van de primaire sector sterk.
Figuur 1. Verdeling van kosten in de varkensketen f per kilo vlees
Situatie in het buitenland
In een internationaal perspectief kan de positie van de Nederlandse varkenssector worden vergeleken met andere landen op basis van
lokale productie-omstandigheden zoals de grondprijs en het milieubeleid en op basis van kennis en efficiëntie. In tabel 1 zijn een aantal
actuele kengetallen uit de Nederlandse en een aantal concurrerende varkensketens vergeleken. De concurrerende landen zijn
onderscheiden in ontwikkelde varkensproducenten (Denemarken en Frankrijk) en ontwikkelende varkensproducenten (Polen en China).
Tabel 1. Internationale vergelijking varkensvleessector
Ned.
Productie/consumptie
productie varkens 1990 (x 1.000 ton)
productie varkens 1994 (x 1.000 ton)
consumptie varkens (x 1.000 ton)
consumptie/hoofd (kg)
Zelfvoorzieningsgraad varkensvlees (%)
Milieumaatregelen (mest)
Max. aantal varkens/ha 1996
Den.
Fra.
Polen
1.682 1.207 1.871 1.841
22.810
1.673 1.543 2.230 1.736
32.050
673
340 2.184 1.658
31.880
44
65
38
43
27
287
457
102
100
101
48
42
39
–
Technische resultaten
#biggen/zeug/jaar
Voederconversie (kg voer/kg vlees)
Groei/dag (gram)
21,3
2,8
726
21,7
2,9
725
23
±19,4
3,0
±3,5
685
±600
Schaalgrootte
#dieren/bedrijf
605
460
130
Algemeen
Bevolking 1996 (mln)
Groei bbp 1996 (%)
Bev. dichtheid (#inwoners/km2
Landbouwgrond (%)
Gem. grondprijs ( _ )
)
China
14
15,6
5,5
58
38,5
2,0
2,0
2,0
5,5
400
120
105
125
26
61
32
46
45.000 14.000 6.000 2.000
–
n.b
4
450
n.b.
1.200
8,6
125
10
n.b.
Bronnen: National trade Databank, CIA world factbook, 1996; The Economist Intelligence unit, B. Visscher, De concurrentiekracht
van de Nederlandse varkenssector, TU Eindhoven, 1995; LEI DLO; A.D.M. van de Ven en R.J. van der Voort, De varkensketen in
Polen, TU Eindhoven, 1996.
Vergelijking ontwikkelde landen
Waar de Nederlandse varkensstapel de laatste jaren terugloopt is de productie en export van varkens in andere West-Europese landen
als Denemarken en Frankrijk de laatste jaren sterk gestegen. De productie stijgt in deze landen ondanks het feit dat het mestbeleid
strenger is, de technische resultaten slechter zijn en er klein- schaliger geproduceerd wordt dan in Nederland.
De gemiddelde grondprijs daarentegen is veel lager dan in Nederland. Een belangrijke oorzaak daarvan is de lagere bevolkingsdichtheid,
waardoor de vraag naar grond kleiner is. Door de lage grondprijs zijn in deze landen duurzame vormen van productie mogelijk. De Deense
varkenshouder wordt door de overheid verplicht grond te bezitten om de mest op uit te rijden. De Franse varkenshouder is verplicht om
mestcontracten af te sluiten met akkerbouwers. De voer- en milieukosten zijn daardoor lager. Het zal voor de Nederlandse varkenssector
moeilijk zijn deze redelijk efficiënte goedkope grondgebieden qua productie-aantallen bij te blijven.
Vergelijking ontwikkelende landen
Het ligt in de lijn der verwachting dat in een aantal ontwikkelende landen als Polen en China de varkensproductie de komende jaren sterk
zal stijgen. Verschillende factoren wijzen daarop:
» de productiekosten per varken zijn laag. Doordat in deze landen veel ruimte is, is de grond goedkoop en de mestwetgeving niet streng.
De kosten voor het produceren van een varken in Polen zijn naar schatting 25-30% lager dan in Nederland 2. Op dit moment is echter ook
de efficiëntie laag. De lage efficiëntie komt voort uit de kleinschaligheid van de productie en de slechte technische resultaten. Door
schaalvergroting en kennisoverdracht zou de efficiëntie snel kunnen toenemen;
» de binnenlandse consumptie stijgt als gevolg van de toenemende welvaart. In China bijvoorbeeld is de varkensvleesconsumptie per
hoofd van de bevolking sinds 1980 verdrievoudigd van 8 kg tot ongeveer 23 kg in 1995 3;
» de geografische positie ten opzichte van enkele importerende landen is soms gunstig. Vanuit de Oost-Europese landen als Polen kan
goed geëxporteerd worden naar importerende landen in de Europese Unie zoals Duitsland.
» Hoe sterk de concurrentie uit deze ontwikkelde en ontwikkelende landen zal zijn hangt naast het productiekostenvoordeel af van de
extra transportkosten om het vlees op de afzetmarkt te brengen. De productie van een varken in Polen is op dit moment ongeveer een
gulden per kilogram vlees goedkoper dan in Nederland. De transportkosten over de weg van een kilogram varkensvlees zijn nu ongeveer
een kwartje per 1000 km. Omdat Polen slechts 2000 km van Nederland ligt, zou Pools vlees zelfs op de Nederlandse markt goedkoper zijn
dan Nederlands varkensvlees.
Conclusies en aanbevelingen
Over tien jaar is de productie van vlees in de wereld veranderd. Vanwege milieutechnische en economische overwegingen wordt er
duurzamer geproduceerd in niet te ver afgelegen gebieden met voldoende ruimte en goedkope grond. Hieruit volgt dat in landen waar
weinig ruimte is, zoals in Nederland, de vleessector moet concurreren op basis van efficiëntie, op basis van kennis of met investeren in
ontwikkelende landen.
Concurreren op basis van efficiëntie
De gespecialiseerde intensieve veehouderij is waarschijnlijk de meest efficiënte vorm van produceren. Wil zij in de toekomst echter
kunnen overleven dan moet de intensieve productie op een of andere manier zijn gekoppeld aan grond. Op termijn legt zij een te grote
druk op het milieu, in de vorm van mestproductie, mesttransport en voer(transport). Alternatieve voermethoden zoals voeren met afval
uit de voedingsmiddelenindustrie (brijvoer) kunnen in de toekomst een belangrijke rol spelen.
Concurreren op basis van kennis
De Nederlandse vleessector kan zich toeleggen op de productiefases in de keten die het meest kennisintensief zijn en de hoogste waarde
toevoegen. In de varkensketen is dat het fokken van zeugen en het fokken van biggen. Er is bovendien een andere reden om voor het
fokken van biggen te kiezen boven het mesten van varkens. Bij een gelijke opbrengst per kilogram vlees is de mestproductie van een big
en zeug 2,5 maal minder is dan van een mestvarken. Concreet zou het toeleggen op het fokken betekenen dat fokmateriaal en jonge dieren
in Nederland worden gefokt en vervolgens geëxporteerd, vetgemest en geslacht in landen waar grond goedkoop is en meer ruimte is
voor de mest.
Investeren in ontwikkelende landen
De Nederlandse vleesssector zou nadrukkelijk naar investeringsmogelijkheden over de grenzen moeten kijken. In de toekomst wordt meer
vlees geproduceerd in landen waar veel ruimte is en in landen waar de consumptie stijgt. Wil de Nederlandse vleessector profiteren van
deze groei dan moet lokaal in het buitenland worden geproduceerd. De Nederlandse vleessector kan haar kennisvoorsprong benutten
door zelf te investeren in ontwikkelende landen als Polen, Hongarije en China.
Alle punten samengevat komt het er op neer dat in de toekomst de kennisintensieve vleesproductie efficiënt en duurzaam plaats zou
kunnen vinden in Nederland en dat bulkvleesproductie goedkoop en duurzaam plaatsvindt in zogenaamde goedkope grond gebieden.
Een mogelijk bezwaar tegen deze verdeling van productie is de grote afhankelijkheid van transport van biggen en vlees. Een belangrijk
aspect daarbij is ook de veiligheid van het vlees. De consument eist steeds meer zekerheid van voeding, terwijl toenemende
internationalisering van de varkensketen risicos met zich meebrengt. Internationaal produceren vereist daarom een goede afstemming
van deze internationale productieketen. Met haar kennis moet de Nederlandse vleessector in staat zijn de internationale vleesproductie te
verdelen en te beheersen: divide et impera.
Gevolgen
De gevolgen van deze voorstellen voor de Nederlandse vleessector zijn moeilijk in te schatten. Het is waarschijnlijk dat een deel van de
bulkvleesproductie in Nederland de komende 10 tot 15 jaar langzaam moet worden afgebouwd. Dat zal veelal langs natuurlijke weg
gebeuren; een aantal zonen neemt de veehouderij van hun vader niet over, maar gaat wat anders doen. Dat hoeft niet te betekenen dat de
rol van de Nederlandse vleessector als belangrijke producent van vlees in de toekomst zal verdwijnen. Er zullen in de toekomst meer
internationale vleesketens kunnen zijn. De Nederlandse vleessector zou kunnen veranderen van een bulkproducent in een coordinator
van deze internationale vleesketens en in een fokspecialist.
De rol van de overheid is essentieel voor de toekomst van de sector. Veel meer dan op te treden als controleur zou het beleid van de
overheid veehouders moeten stimuleren tot innovatie en moeten ondersteunen bij de eventuele afbouw, in plaats van alleen maar
grootschaligheid te stimuleren. Dat kan op termijn niet de oplossing zijn voor de vleessector. Het belangrijkste is dat de veehouders, de
slachterijen en de uitbeenderijen zich bewust worden van de dreigende ontwikkelingen en zich bezinnen op mogelijke acties. Hun
toekomst is afhankelijk van hun potentie om de kennisvoorsprong verder te ontwikkelen, van hun flexibiliteit om grenzen te
overschrijden en van hun inzet om samen te werken bij de herinrichting van deze productieketen
1 CBS en LEI, Landbouwcijfers 1995, Voorburg/Den Haag, 1995.
2 A.D.M. van de Ven en R.J. van der Voort, De varkensketen in Polen, Technische Universiteit Eindhoven, 1996.
3 Nederlandse ambassade Peking, Bureau landbouwraad, De Chinese agro-sector, Peking, 1995.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)