prol: Re.i.naerrs
I vakbeweging en
de intellectuelen
De ideologie en strategie van de arbeidersvakbeweging hebben aanvankelijk
sterk onder invloed gestaan van intellectuelen. die kritisch afstand namen van de
geldende maatschappelijke verhoudingen. Lasalle, Marx, Blanqui, Proudhon,
&bel, Liebknecht, Gramsci, Sydney en
Beatrice Webb zijn namen van figuren,
die in geen enkel gedegen geschiedkundig werk over de vakbeweging ontbreken. In ons land is het profiel van de
arbeidersbeweging mede gevormd door
zulke, nogal divers gestructureerde,
intellectuele persoonlijkheden als Domela Nieuwenhuis, Troelstra, Ariëns,
Poels, Kuyper en Talma.
Tot o p de huidige dag bezitten het
NVV en het CNV elk hun eigen gezaghebbende en invloedrijke intellectuele
voorlieden in mensen als Tinbergen en
Den Uyl, respectievelijk de Gaay Fortman sr. en Van Zuthem. Het NKV kent
een dergelijke intellectuele pilaarheilige
niet. Zeer vermoedelijk hangt dit samen
met de door Bornewasser en Mertens geconstateerde distantie, die de katholieke
academici lange tijd ten opzichte van het
katholieke vakverenigingswezen in acht
hebben genomen I).
Binnen de Nederlandse vakbeweging
dringen na 1945 intellectuelen en met
name professionele economen in leidinggevende topposities door. Roemers
opent de rij, daarna volgen onder meer
Albeda, Coppes, Ter Heide, Van der
Schalie en Terpstra. Ofschoon zij niet
kunnen bogen o p een academische
graad, misstaan de namen van André
Kloos en Wim Kok in deze opsomming
allerminst. De naoorlogse beleidsformuIe stimuleert voorts bij de vakcentrales
en enkele grotere bonden de behoefte
aan vooral economisch en juridisch
geschoolde beleidsmedewerkers. De invloed van deze intellectuele staf o p de
interne besluitvormingsprocessen is tot
dusver niet wetenschappelijk onderzocht. Men mag echter aannemen, dat
die invloed niet gering zal zijn.
In de kring van de FNV is onlangs een
zekere deining ontstaan over het feit
dat sommige van deze beleidsmedewerkers publiekelijk hun mening hebben
geventileerd over de kwestie hoe men,
met het oog o p het herstel van de
werkgelegenheid, de daarvoor vereiste
combinatie van een gelijkblijvend macro-economisch bestedingsniveau en een
lager kostenpeil zou kunnen realiseren.
Vos, Inja, Leemreize en anderen hebben
in De Vakbondskrant uitgelegd, dat
voor de verwezenlijking van bepaalde,
ESB 23-7-1980
consequent gestelde prioriteiten ook de
werknemers zullen moeten inleveren. In
het bijzonder Cees Schelling, voorzitter
van de Voedingsbond FNV, is over de
vrijmoedigheid van deze intellectuele
,,technocratenwerg boos geworden. Van
hem mogen vakbondseconomen niet
voor hun beurt spreken; zij verstoren
daarmede de door leiding en leden
gekozen strategie. Dit standpunt van
Schelling, dat blijkens commentaren niet
door Kok en Groenevelt wordt gedeeld
– en terecht – is voor mij aanleiding
tot enkele opmerkingen. Als intellectuele
zwerfkei kan ik natuurlijk niet aan de
drang weerstaan deze te koppelen aan
wat ons uit de literatuur over de relatie
intellectuelen en vakbeweging bekend is.
In 1928 presenteert Selig Perlman een
poging tot het opstellen van een
algemene vakbewegingstheorie, waarin
de invloed van intellectuelen een zelfstandige verklaringsfactor vormt voor
de feitelijke groei en het karakter van dit
type massaorganisatie 2). Indien binnen
de vakbeweging het vooral intellectuelen
zijn die het beleid bepalen, dan vinden
wij daarvan, aldus Perlman, de weerslag
in een hoofdzakelijk o p lange-termijndoelstellingen georiënteerde, revolutionaire strategie. Doordat intellectuelen
evenwel het radicalisme van de achterban overschatten en het resistentievermogen van het kapitalisme onderschatten, zijn zij niet in staat o m blijvend
hun stempel o p het vakbewegingsgedrag
te drukken. Het terugdringen van de rol
van de intellectuelen beschouwt Perlman
dan ook als een van de voornaamste
redenen waarom, na een tamelijk turbulente beginperiode, de vakorganisaties in
3e Verenigde Staten, Engeland en Duitsland uiteindelijk een meer pragmatische
koers zijn gaan varen.
Deze visie van Perlman zou Schelling
kunnen leren, dat hij met zijn scherpe
kritiek o p Vos en zijn collega-economen
zelf de voorwaarden schept voor een
vakbeweging van de poen. Met het
terugfluiten van de intellectuele ,,braintrust” van de FNV kiest onze radicale
vakbondsleider in feite voor een ~ o ~ u l i s tische strategie. Dat is geen straieGe die
veranderingen in de maatschappijstructuur bevordert.
Het bekendste werk over de positie
van intellectuelen in de werknemersvakorganisaties is ongetwijfeld de studie
van H. L. Wilensky 3). De door middel
van een breed opgezet empirisch onderzoek verkregen bevindingen van deze
auteur tonen onder meer aan, dat een
vakbondsintellectueel zich alleen maar
kan handhaven wanneer hij zich gedraagt als ,,one of the boys and still
plays the expert, maintaining a n aura of
mystery”. Deze vertrouwensbasis, gebaseerd o p de tweeslag van ,,engagementw
en deskundigheid, lijkt mij voor het goed
functioneren van beleidsmedewerkers
binnen de vakbeweging inderdaad essentieel. In een fraaie, afgewogen beschouwing over de positie en de intentie van de
gewraakte vakbondseconomen heeft
Henne Pauli op dit aspect volkomen
terecht de nadruk gelegd 4). Want,
met zijn aanval op de FNV-staf heeft
Schelling – wellicht onbedoeld – de
inzet en de solidariteit ter discussie
gesteld van mensen, die dit absoluut niet
verdienen en het anti-intellectuele klimaat versterkt, dat in sommige kringen
van de vakbeweging helaas als een uiting
van arbeiderscultuur wordt opgevat.
Ten slotte is een ander punt uit
Wilensky’s uitvoerige publikatie in dit
verband van belang. Een van de functies
die Wilensky de intellectuelen binnen de
vakbeweging toeschrijft, is die van
,,taking the heat”. Hij doelt daarmede
op de rol van de experts als degenen die
op verzoek hun nek uitsteken en die, als
het misloopt, het mea culpa voor hun
rekening moeten nemen. Tactisch gesproken, kan het voor de FNV-leiding
onder de huidige omstandigheden verstandig zijn o m beleidsmedewerkers te
benutten als aftasters van mogelijkheden
om thans bestaande beleidsdilemma’s te
doorbreken. De top kan daarbij voorshands o p de achterhand blijven.
Ik neem niet voetstoots aan dat zulke
overwegingen met het optreden van Vos
en de zijnen verbonden zijn. Mocht dit
echter wel het geval zijn, dan is het
duidelijk dat Schelling de strategie van
zijn eigen vakcentrale niet doorziet. Dat
zou echter het ergste zijn, dat men van
deze vaak hoog van de toren blazende
vakbondsleider zou kunnen beweren.
W. H. J. Reynaerts
1) Vgl. Hans Bornewasser, Katholieke Hogeschool Tilburg, deel I, Baarn, 1978, blz. 255 en
de rede van P. J. J. Mertens bij de 50e herden-
king van de sterfdag van Ariëns op 27 augustus 1978, blz. 28.
2) Selig Perlman, A rheory of rhe labor
movement, New York. 1928.
3) H. L. Wilensky, Intellectuals in labor
unions. Glencoe 111.. 1956.
4 ) De Vakbondskrant, 22 mei 1980, blz. 3.
Auteur
Categorieën