Ga direct naar de content

De bouw in de put

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 6 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De bouw in de put
Hoewel de bouw zich in de loop der jaren altijd heeft
gekenmerkt door sterke fluctuaties in de produktie, is
de inzinking die zich nu sinds het laatste kwartaal van
vorig jaar in deze bedrijfstak aftekent, wel bijzonder
scherp. Met name in de woningbouwsector is sprake van
een ernstige stagnatie in de voortgang van de programma’s. De ongunstige sociaal-economische situatie die een
domper zet o p de inkomensverwachtingen, en de hoge
hypotheekrente hebben de vraag naar koopwoningen
sterk verminderd. De grote voorraad onverkochte woningen en de hoge financieringslasten daarvan zetten o p hun
beurt een rem op het entameren van nieuwe projecten.
Het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) verwacht
dat dit jaar hooguit 75.000 van de geplande 100.000
nieuwbouwwoningen zullen worden gerealiseerd. Vooral
in de premiekoop-en de vrije sector is sprake van een drastische terugval. Tegen de achtergrond van de nog steeds
actuele woningnood, die door de recente kraakacties opnieuw is geaccentueerd, kan dit niet anders dan een hoogst
ongewenste ontwikkeling worden genoemd. Ook in andere sectoren van de bouwnijverheid begint zich thans een
duidelijke stagnatie af te tekenen.
Het zal duidelijk zijn dat de slechte gang van zaken
in de bouw zijn terugslag heeft op de algemene economische situatie. De bouw is een belangrijke sector in de
economie. Qua inkomensvorming en werkgelegenheid
draagt de bouwnijverheid rechtstreeks voor ca. 10 a 11%
bij in het totaal van de bedrijven. Daarnaast is er sprake
van aanzienlijke indirecte effecten. Volgens het AVBB
staan er op dit moment reeds 40.000 werkloze bouwvakkers geregistreerd, terwijl een verdere toename tot
60.000 a 70.000 wordt gevreesd. ,,En elke werkloze bouwvakker neemt in zijn kielzog een halve toeleverancier
mee”, aldus de bouwondernemers.
Het is geen wonder dat onder deze omstandigheden
een stimulering van de bouw alom wordt bepleit. In het
ontwerp-verkiezingsprogram van de PvdA krijgt woningbouw de hoogste prioriteit. Daarnaast wordt thans weer
de aloude wens tot stabilisering van de schommelingen
in de bouwproduktie met kracht naar voren gebracht.
De overheid met haar grote invloed o p de bouwproduktie,
rechtstreeks als opdrachtgeefster, maar ook indirect door
o.a. haar subsidie- en vergunningenbeleid, zou daarvoor
zorg moeten dragen. Conjuncturele stimulering wordt
juist in de bouw bijzonder effectief geacht, omdat die sector relatief arbeidsintensief is, een lage invoerquote kent
en grote uitstralingseffecten vertoont.
Het is interessant dat juist op dit moment in het kader
van het Structuuronderzoek Bouwnijverheid een studie
is verschenen van het Economisch Instituut voorde Bouwnijverheid waarin wordt ingegaan op macro-economische
aspecten van de bouw 1). Geprobeerd is met behulp van
het Vintaf-11-model van het Centraal Planbureau, dat in
beginsel slechts macro-economische ontwikkelingen kan
beschrijven, de economische gevolgen van bestedingsimpulsen in de bouw te kwantificeren. Hoewel een volledige analyse van de wisselwerking tussen bouwsector
en andere sectoren niet kon worden gegeven, werden
toch interessante resultaten verkregen.
Uit het rapport blijkt dat het effect van een autonome
impuls in de bouwinvesteringen nogal tegenvalt; de multiplier bedraagt niet meer dan één. De met de stimulans
gepaard gaande prijseffecten gooien door hun invloed
op de concurrentiepositie roet in het eten. f. 1 mrd. meer
aan bouwbestedingen door d e overheid (overeenkomend
met ca. 9.000 extra woningwetwoningen) levert uiteindelijk ook maar f. l mrd. meer bruto nationale produktie op,
terwijl de werkgelegenheid met 12.500 manjaren toeneemt. Het effect van zo’n impuls is echter wel tweemaal
zo groot als dat van een toename van de particuliere con-

ESB 23-7-1980

sumptie; daarvan is de multiplier slechts 0,5. Het meest
effectief is nog een stimulering van de investeringen van
bedrijven in gebouwen. De hoogste WIR-premies zijn
daar ook o p gericht. De multiplier daarvan bedraagt 1,9.
Daarbij is dan echter nog geen rekening gehouden met
de wijze waarop de impuls wordt gefinancierd. Bij het
huidige hoge financieringstekort zal aanvullende dekking
moeten worden gezocht. Een verhoging van de directe
of indirecte belastingen doet het beoogde effect echter
geheel teniet of zelfs omslaan in zijn tegendeel: extra
werkloosheid en daling van het bruto nationaal produkt
zijn het gevolg.
Het beeld wordt ineens veel gunstiger, wanneer ter
compensatie van het financieringstekort dat door stimulering van de woningbouw zou ontstaan, een matiging van
de nominale loonontwikkeling zou kunnen worden bewerkstelligd. Een impuls van f. 1 mrd. in de woningwetbouw zou dan in de bouw nog eens een extra produktie
van f. 0,3 mrd. genereren en een werkgelegenheidswinst
van o m en nabij de 15.000 man. Aangenomen is wel,datde
arbeidsmarktsituatie dan niet tot spanningen leidt, waaruit hogere looneisen voortvloeien.
De conclusie uit deze exercities – met alle voorbehouden die t.a.v. het Vintaf-model kunnen worden gemaakt – is duidelijk. Stimulering van de bouw is slechts
onder stringente voorwaarden ten aanzien van de financiering daarvan effectief. Met een eenvoudige vergroting
van de overheidsuitgaven ten behoeve van de bouw wordt
macro-economisch gezien niets gewonnen. Er dient ofwel
een herverdeling plaats te vinden binnen het totale overheidsbudget ten gunste van de bouw ofwel een compenserende loonmatiging te worden verwezenlijkt. In beide
gevallen zullen aanzienlijke weerstanden moeten worden
overwonnen.
Naast conjuncturele moeilijkheden die hier zijn beschreven, vertoont de ongunstige ontwikkeling in de
bouw ook een structurele component. Ik doel hier op
de achterblijvende ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit. De aard van de werkzaamheden in de bouwnijverheid brengt met zich dat het produktieproces slechts
in beperkte mate kan worden gemechaniseerd. Tegen
een gemiddelde jaarlijkse arbeidsproduktiviteitsstijging
in de periode 1970-1978 van 4% voor de sector bedrijven
als geheel, vertoonde de bouwnijverheid slechts een stijging van gemiddeld 1,6%, al trad in de toeleverende bedrijfstakken enige compensatie op. Bij een loonniveau
dat in de bouwnijverheid gelijk oploopt met de rest van
de industrie, zien we een voortdurende relatieve prijsstijging van de bouwproduktie. Een gelijkblijvend aandeel van de bouw in het nationale inkomen betekent dan
ook een relatieve achteruitgang van het bouwvolume.
Zeker wanneer weinig of geen inkomensgroei is te verwachten, zullen de kosten van bouwen en wonen een
steeds groter deel van het beschikbaar inkomen gaan
beslaan of de overheid zal steeds meer middelen ten behoeve van de volkshuisvesting moeten gaan aanwenden
wanneer zij zich ten doel stelt om de koopkracht van bepaalde inkomensgroepen te handhaven.
Al met al is er niet alleen sprake van een ernstige inzinking in de bouw o p dit moment, maar zijn ook de vooruitzichten o p wat langere termijn niet erg gunstig. De roep
o m betaalbare woningen zal voorlopig nog wel blijven
klinken.

L. van der Geest

I ) Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid, Macroeconomische aspecten van de bouw, Amsterdam, 1980.

817

Auteur