De uitbating van de interne
markt
J. Pelkmans*
et’1992′-proces houdt meer in dan het (grotendeels afgewerkte) Witboek uit
1985. Onopgeloste liberalisaties vloeien meestal voort uit later toegevoegde
ambities. De reeds grote economische betekenis van ‘1992’ zal nog toenemen en
vooral het marktgedrag beïnvloeden. Voorts zal de onvermijdelijke beleidsconcurrentie de Nederlandse beleidsruimte verder beperken. In veel gevallen heeft
dit echter positieve effecten voor economie en samenleving.
H
Op 1 januari 1993 moet ‘1992’ gereed zijn. De concrete, zichtbare veranderingen zullen op die dag
echter heel beperkt zijn. Wat door ‘1992’ aan veranderingen teweeg is gebracht, is vaak niet zichtbaar
maar betreft economische regelgeving van gebiedende en verbiedende aard. Bovendien is het meeste al
van kracht: op 30 november 1992 hadden van de
282 voorgestelde Witboek-maatregelen
er al 216
kracht van wet. Zo’n viervijfde daarvan is of is bijna
opgenomen in Nederlandse wetgeving en valt dus
niet zo gemakkelijk met ‘1992’ te associëren.
Hoewel de einddatum van het 1992-programma dus
grotendeels symbolisch is, heeft zij wel degelijk gewerkt. In kort bestek worden hieronder enkele thema’s in vogelvlucht behandeld: de invloed van
‘1992’ op de EG; de stand van zaken van het 1992programma; de uitbating van de interne markt; de
economische betekenis van ‘1992’; en beleidsconcurrentie.
De invloed van ‘1992’ op de EG
‘1992’ heeft de EG vrijwel onherkenbaar veranderd.
Benevens de economische effecten, die in de derde
paragraaf worden besproken, kunnen vijf belangrijke veranderingen worden aangestipt.
Verdieping interne markt
De hoofdlijnen van het interne-marktbeleid
zijn gericht op het vrije verkeer van personen, kapitaal,
goederen en diensten. Meer concreet betekent dit
het verdwijnen van interne grenzen voor goederenvervoer en personen, het drastisch aanpakken van
technische handelsbelemmeringen
in de landbouw
(vooral veterinaire) en industrie, het openbreken
van de overheidsaankopen
voor alle Europese aanbieders, het wegnemen van allerlei restanten van nationale handelsprotectie,
het treffen van maatregelen die het Europese ondernemen vergemakkelijken
(vennootschapsrecht,
vennootschapsbelasting),
het
harmoniseren van intellectueel eigendom en vooral
het liberaliseren van de grote dienstenmarkten op
Europees niveau (banken, verzekeringen, effecten-
handel, telecomdiensten,
alle vormen van vervoer
maar bovenal weg- en luchtvervoer).
De verreikendheid van dit alles kan worden geïllustreerd door het te vergelijken met het in januari
1985 voorgestelde plan-Dekker1. Op zich was dit
een ambitieus plan voor vier grote onderdelen van
de interne markt en met een kalender van slechts
vijf jaar (tot 1990). Toch zou een volledige en tijdige
uitvoering van het plan-Dekker de EG veel minder
hebben veranderd dan ‘1992’ heeft gedaan: de grenzen zouden niet zijn verdwenen voor personen en
zelfs niet geheel voor goederen, de valutacontroles
zouden niet zijn aangepakt, de dienstenmarkten
(laat staan energie) zouden niet zijn ge-europeaniseerd en de weerbarstige restanten van nationale
handelsprotectie
(bij voorbeeld bij de invoer van Japanse auto’s) zouden niet zijn opgeruimd.
Beginselen
van EG-regelgeving
Met het 1992-programma is het streven naar volledige harmonisering van regelgeving losgelaten. In
plaats daarvan is in een groot aantal gevallen overgegaan op het wederzijds erkennen van nationale
wetgeving in combinatie met een gemeenschappelijk overeengekomen
minimumniveau. Daarnaast
zijn als beginselen geaccepteerd het opruimen van
de interne grenzen (dit staat niet in het Verdrag van
Rome, wel in de Europese Akte), subsidiariteit en
een verregaande horizontale samenwerking tussen
de lidstaten. De gevolgen hiervan voor de aard van
de economische wetgeving, het relatieve gemak van
de besluitvorming er over en de verzwakking van
de vaak machtige sectorlobbies zijn verbazingwekkend gebleken.
• De auteur is senior research fellow aan het Centre for European Policy Studies, Brussel.
1. Zie J. Pelkmans enJ.-M. Sun, How ‘1992’ changed European integration, Londen, Brasseys, for CEPS, Brussel,
CEPS Paper, te verschijnen maart 1993.
Invloed op EG-besluitvorming
Men is gewoon geraakt aan meerderheidsbesluiten
en compromissen. Bij unanimiteitsbesluiten is het
tot het laatst uitspelen van het vetorecht een minder
frequent verschijnsel geworden. Dit heeft minstens
vier gunstige gevolgen gehad: een veel hogere beslissingssnelheid, veel meer besluiten per jaar, meer
ruimte voor het denken in opties, alternatieven en
beleidsinnovatie (door Commissie, actieve lidstaten
en het voorzitterschap) en ten slotte betere kwaliteit
van de regelgeving omdat, zonder vetorecht, niet gemakkelijk kostbare constructies of oneigenlijke bepalingen kunnen worden afgedwongen.
Opening Euromarkt naar derde landen
Dit is niet zozeer te danken aan een beleidswending
volgend op de ‘Fort Europa’- campagne van de VS
en andere landen. Weliswaar heeft deze bewustwording het debat in de liberale richting gedwongen op
enkele onderdelen waar de EG enige externe beleidsruimte had (met name enkele wederkerigheidsmaatregelen op terreinen waar geen GATI-regels
bestaan). In talloze gevallen echter is de externe
dimensie van ‘1992’ zo liberaal omdat de interne
markt tot consistentie dwong gezien de gehanteerde
beginselen2. Voorbeelden zijn de technische handelsbelemmeringen; de afschaffing van nationale
quotas voor auto’s, schoenen en – voor een deelkleding; financieel kapitaal; de markt voor telecom
eindapparatuur, en de gematigde en bewust vertraagde toepassing van wederkerigheid in het geval
van financiële diensten.
Grondslag voor de E van EMU
Hoe ‘1992’ tot de economische unie heeft geleid valt
in dit bestek niet uiteen te zetten3. Wel kan opnieuw
een treffende illustratie worden gegeven. Op 9 februari 1971 nam de Raad een resolutie aan over het
bereiken van EMU(men hoopte, in 1980) met onder
andere een specificatie van de eerste etappe.
Een vergelijking van de niet-monetaire onderdelen
van deze resolutie met het Witboek, de latere toevoegingen en de flankerende maatregelen laat zien
dat ‘1992’ al een veel verdergaande economische
unie heeft bereikt 4.
De interne markt: hoe ver zijn we?
Er bestaat een begijpelijke neiging de voltooiing van
de interne markt af te lezen aan het scorebord van
het Witboek. Voor een goed begrip is een bredere
benadering echter onontbeerlijk.
Het uitdijende ‘1992’
Het is zinvoller ‘1992’ als een proces op te vatten
dan als de afwerking van het Witboek. ‘1992’ omvat
immers veel meer. Sommige onderdelen waren
reeds eerder besloten (het enig douanedocument en
de ‘nieuwe’ benadering voor de opheffing van technische handelsbelemmeringen), andere zijn óf later
aanvaard als toevoegingen (het streven naar een interne markt voor energie) óf nooit in de Witboeklijst
opgenomen hoewel ze onvermijdelijke uitvloeisels
waren van de beginselen (de afschaffing van nationale invoerquotas). Een verdere verbreding hangt
samen met het feit dat het Witboek voor sectoren
als de luchtvaart en de telecommunicatie slechts
een begin van de liberalisatie voorzag, terwijl voor
ESB23/30-12-1992
deze sectoren eerst in een later stadium een interne
markt werd nagestreefd.
Voorts dient men zich nog te realiseren dat het Witboek niet volledig kón zijn aangezien sommige gebieden intergouvernementele besluiten vereisen.
Hiertoe moest niet alleen politieke wilsovereenstemming worden bereikt – op deze punten bestaat immers geen verdragsverplichting – maar ook unanimiteit tot in de details. Voorbeelden van deze dossiers
zijn het gemeenschapsoctrooi, onderdelen van de
persoonscontroles, en exportcontroles op militair
van strategisch belang geachte goederen. Ondanks
de moeizame besluitvormingsprocedure is op deze
terreinen grote vooruitgang geboekt.
Ten slotte is ‘1992’ verbreed met het aangescherpte
mededingingsbeleid en met flankerende maatregelen op het gebied van de economische en sociale samenhang, het technologiebeleid, de infrastructuur
en de zogenaamde sociale dimensie van ‘1992’
(waarover hieronder meer)5. In een nog bredere optiek omvat ‘1992’ tevens een streven naar een open
interne markt en stabielere wisselkoersen.
Het leidt geen twijfel dat de breedste opvatting van
‘1992’ is nagestreefd. Dat hierbij niet alles vloeiend
verloopt, kan geen verbazing wekken. Men zou zich
eerder erover moeten verbazen dat de EG bij de uitvoring van het uiterst ambitieuze 1992- programma
in zeven à acht jaar zo ver is gekomen.
Het Witboek-scorebord
Ondanks het bovenstaande blijft het Witboek-scorebord als graadmeter van belang.
Op 7 december 1992 had de Raad 92% (258, waarvan 254 finaal) van de 282 maatregelen genomen.
Men verwacht eind 1992 op 95% uit te komen (wat
er over blijft wordt onder ‘Restanten Witboek’ aangestipt). Ook het Europese parlement is bij. De Raad
zal in december 1992 prioriteit verlenen aan 15 van
de 24 uitstaande dossiers, te weten nog vijf btwrichtlijnen (de hoofdzaken zijn overigens beslist),
twee voorstellen ter vermijding van dubbele vennootschapsbelasting, de laatste (zes) veterinaire en
plantenziektekundige maatregelen, het EG-handelsmerk (opgehouden door de beruchte zetelkwestie)
en een tweetal grenscontrolemaatregelen (waaronder het hopeloos verstrikte bananenprobleem). Momenteel zijn 216 maatregelen van kracht, waarvan
2. J. Pelkmans, 1992 – economie effects on tbird countries,
in: M. Hilf en C. Tomuschat (red.), EG und Drittstaat beziebungen naeb 1992, Nomos, Baden-Baden, 1991.
3. Het begrip ‘economische unie’ is nergens gezaghebbend
gedefinieerd. Ook het verdrag van Maastricht omschrijft de
E van EMUniet. Zie, J. Pelkmans, Towards economie union, in P. Ludlow (red.), Setting EGpriorities 1991-92, Londen, Brasseys, for CEPS,Brussel, 1991.
4. Sommige punten in de resolutie van 1971 (zie EG bulletin, nr. 4, 1971) zijn niet of anders van toepassing vanwege de gewijzigde beleidsopvattingen (bij voorbeeld sectorstructuurpolitiek). Ook gezaghebbende publikaties uit die
tijd gaan niet zo ver als ‘1992’ en onderschatten de interne
markt problematiek. Zie bij voorbeeld A. Cairncross (e.a.),
Economie policies lor tbe EG, McMillan, Londen, 1984.
5. De verbreding slaat vooral op de dienstenmarkten, waar
het mededingingsbeleid (inclusief de rechtspraak) soms
een regelrechte ijsbrekersfunctie heeft voor ‘1992’; de verscherping betreft onder andere de staatssteun met name
aan overheidsbedrijven en de fusiecontrole op basis van
de fusieverordening (van kracht sinds september 1990)
er 177 in nationale wetgeving (moeten) zijn opgenomen. Op 30 november 1992 had Nederland er overigens pas 133 (77,8%) wettelijk ingevoerd; het EG gemiddelde was 79%.
Per 1 januari 1993 worden opnieuw een fors aantal
richtlijnen van kracht. Daarnaast zal artikel 8A van
de Europese Akte, dat de interne markt definieert
als een ruimte zonder binnengrenzen waarin het
vrije verkeer van goederen, personen, diensten en
kapitaal is gewaarborgd, automatisch werken (naar
de door velen gesteunde opvatting van de Commissie). Kijkt men naar het echte interne-markteffect
van de uitvoering op lidstaatniveau, dan is de situatie minder rooskleurig: slechts 79 maatregelen waren in alle twaalf lidstaten wettelijk ingevoerd.
Het is duidelijk dat dit getal snel omhoog moet, wil
de geloofwaardigheid van ‘1992’ niet in het gedrang
komen.
De voltooiing
van de interne markt
Het uitdijende ‘1992’ weerspiegelt de verhoogde ambities ervan. De ruimste opvatting van ‘1992’ behelst
tevens een aantal beleidsgebieden die eigenlijk met
de bekende datum weinig te maken hebben. Vandaar dat de voltooiing van de interne markt niet voltooid is. In de ruimste opvatting benadert men de
voltooiing pas tegen 2000, niettegenstaande
het feit
dat het bereikte op het einde van deze maand ver
uitgaat boven de oorspronkelijke voorstellen uit
1985. In wezen gaat het om de uitbating van de interne markt, de belangrijkste troef van de Gemeenschap. Een coherente strategie die meer op het goede functioneren dan op kleine onvoltooidheden
is
gericht kan deze uitbating het beste bereiken. Het
gaat hier om een zevental hoofdpunten.
Restanten Witboek
Ten eerste zullen er in 1993 nog enkele restanten
van het Witboek door de Raad moeten zoals het statuut van de Europese vennootschap en twee andere
voorstellen op vennootschapsrechtelijk
gebied en
een harmonisatievoorstel
voor de fiscale verrekening van ondernemingsverliezen.
Externe dimensie
Ten tweede dient de externe dimensie worden afgewerkt. Veel gewichtiger dan het bananenprobleem,
dat veel publiciteit krijgt, is de afschaffing van nationale quota’s voor textiel en kleding. Deze sector
heeft altijd nog ruim drie miljoen werknemers in de
EG.
De handelsprotectie is uiterst ingewikkeld, balanceert veelal op de rand van wat communautair-rechtelijk aanvaardbaar is en de details blijven soms ongepubliceerd. In textiel en kleding is de EG geen
douane-unie maar een soort vrijhandelszone met nationale quota’s en een scala van uitzonderlijke maatregelen. ‘1992’ maakt daar een einde aan: alleen de
externe bescherming blijft over en die zal bij ondertekening van de Uruguay-ronde van de GATT in 10
jaar verdwijnen. De handelspolitieke opruiming die
‘1992’ afdwingt, blijkt zo ingewikkeld dat wellicht
één à twee jaren met een overgangsregime moet
worden gewerkt. Het ‘1992’-beginsel dat de nationale quota’s in deze sector moeten verdwijnen, is politiek aanvaard (begin juni 1992) maar door de Raad
niet gepubliceerd .
Verder wordt een immigratiebeleid bediscussieerd
waarvan de uitkomst geenszins vaststaat. Het is
moeilijk de logica van EG-immigratiebeleid te ontkennen, maar het thema figureert pas sinds 1989 op
de EG-agenda. De besluitvorming er over is intergouvernementeel
en de dieper liggende aspecten
zijn typisch nationaal en lokaal (behuizing, scholing, ethiek, cultuur, assimilatie enzovoort). Ten slotte ligt het VK dwars bij de persoonscontroles
hetgeen vermoedelijk tot een principiële zaak bij het
Europese Hof zal leiden. Omdat het VK een eilandengroep is, zijn de praktische consequenties hiervan vermoedelijk gering.
Netwerkmarkten
Ten derde gaat het over de netwerkmarkten zoals
telecommunicatie,
gas en elektriciteit en de luchtvaart. Nog slechts 15 jaar geleden dacht niemand er
aan deze op Europees niveau enigszins te dereguleren en liberaliseren. Alle drie zijn voorbeelden van
de toegenomen ambitie van ‘1992’. Inmiddels zijn
de belangrijkste besluiten bij de luchtvaart genomen, al worden sommige maatregelen pas in 1994
en 1997 van kracht7. Bij telecommunicatie is de netwerkhouder afgesplitst, zijn de markten voor apparatuur geliberaliseerd en wordt de normalisatie in
hoog tempo geëuropeaniseerd.
De telecommunicatiediensten
zijn slechts voor ‘nieuwe’ diensten geliberaliseerd en de gewone telefoonmonopolies bestaan in de meeste lidstaten nog
steeds. Marktdruk, de mobiele communicatie, satelliet-telefonie, en de EG-instellingen (Commissie en
Hof) zullen dit vermoedelijk binnen enkele jaren
doen beëindigen, maar de nationale monopolies
spartelen heftig tegen.
De interne energiemarkt is eveneens een gevoelig
punt. Nederland ligt daar dwars, met enkele andere
lidstaten. De liberalisatiebeginselen
wijken niet veel
af van bij voorbeeld telecommunicatie,
maar de specificiteit van gas- en elektriciteitsmarkten
lijken de
Gasunie en andere tegenstanders (zoals Electricité
de France en Ruhrgas) vooralsnog enige politieke
bescherming te bieden. De netwerkhouders
zijn
nog niet afgesplitst (de afsplitsing van vertikaal geïntegreerde activiteiten is begin december politiek
geblokkeerd in de Raad) en het recht op toegang
tot het netwerk bij overcapaciteit (z.g. third party
access) is verdaagd. Aldus blijft de concurrentie
voorlopig gesmoord of onmogelijkS.
Mededingingsbeleid
Ten vierde gaat het om het mededingingsbeleid.
De
kreet dat een aangescherpt mededingingsbeleid
noodzakelijk is voor het goed functioneren van de
6. Zie J. Pelkmans, Opening up tbe Eu ro-market for textiles, hoofdstukken 2 en 3, Brasseys, Londen, te verschijnen
januari 1993.
7. Het omstreden voorstel om landingslots op luchthavens
anders te verdelen om nieuwe toetreders daadwerkelijk te
(kunnen) laten concurreren is nog volop in discussie. Dit
wijst al op een van de twee hoofdproblemen
in de interne
luchtvaartmarkt: het tekort aan luchthavencapaciteit.
(Het
andere probleem is dat de grote europese maatschappijen
het vooral van de intercontinentale
omzet moeten hebben.)
8. Zie M. Gal1ego en D. ]ones, Tbe internal marketfor
energy, CEPS Working Party, report nr. 6, Brussel, september 1992.
interne markt, brengt de EG niet veel verder. De toegevoegde elementen van het EG-mededingingsbeleid zijn verre van eenvoudig, al vormen beide
(fusie controle en het toepassen van het mededingingsbeleid op de dienstenmarkten) ongetwijfeld
aanscherpingen. De netwerkmarkten vormen wellicht de lastigste uitbreiding van het mededingingsbeleid. Bij de telecomliberalisatie zijn inmiddels
door DG IV richtsnoeren voor de toepassing van het
mededingingsbeleid gepubliceerd. Hoe die zullen
werken, is vooralsnog de vraag. Netwerkhouders
hebben potentieel een dominante positie in de (nationale) markt en het zal lastig zijn de optimale combinatie van deregulering en mededingingsbeleid te
vinden9.
De toepassing van het mededingingsbeleid in de
zich liberaliserende luchtvaart in Europa is eveneens verre van duidelijk en overtuigend. De verscherping van het toezicht op staatssteun heeft in
elk geval de totaalsommen van de steun nauwelijks
verminderd, wel is de aard en structuur (bij voorbeeld minder reddingssteun en meer voor R & D)
gewijzigdlO•
Voor overheidsbedrijven met een omzet van meer
dan 250 miljoen ecu heeft commissaris Brittan speciale jaarverslagen opgelegd om verkapte steun op
te sporen, hetgeen tot een rechtszaak heeft geleid
(wegens Frans verzet).
Infrastructuur
Ten vijfde zijn er de flankerende maatregelen. Naast
de economische en sociale samenhang en het EGtechnologiebeleid gaat het hier vooral om een op
de gehele markt toegesneden infrastructuur. Wat dit
betreft hebben de lidstaten het goed functioneren
van de interne markt onnodig lang bemoeilijkt door
een inconsistente positie met betrekking tot de bevoegdheden.
De nationale en lokale infrastructuur dient uiteraard
niet op Brussels niveau te worden bedisseld, maar
de Europese netwerken kunnen niet als sluitpost
dienen (als ze al niet worden genegeerd zoals tot
voor kort) bij nationaal gerichte besluiten met uitsluitend nationale financiering. Zoals de European
Round Table of Industrialists niet moe wordt te onderstrepen, vereist de uitbating van de interne
markt moderne, Europese netwerken voor vervoer
en telematica.
Sociale dimensie van ‘1992’
Ten zesde hangt de uitbating van de interne markt
af van de sociale dimensie van ‘1992’. Retoriek en
realiteit liggen hier ver uit elkaar. De kern van het
probleem zit in het ontbreken van een Europese arbeidsmarkt. ‘1992’ voorziet immers wel in een interne markt voor produkten, diensten, kapitaal en technologie, hoe moeilijk harmonisatie en liberalisatie
op deze gebieden ook moge zijn, maar strekt zich
niet uit tot de nationale arbeidsmarkten.
De potentiële mobiliteit van arbeid in Europa is
eveneens gering zodat concurrentie tussen de uiteenlopende nationale regels nauwelijks werktll. De
sociale stelsels kunnen eveneens geheel nationaal
blijven omdat het recht op sociale voorzieningen
niet automatisch (bij voorbeeld voor mobiele werklozen, zoals dat in de arbeidsmarkten van Canada
en de VSwel geldt) wordt toegekend. Telt men daar
ESB23/30-12-1992
de louter nationale gezondheidsstelsels en de sterk
nationaal en lokaal gereguleerde woningmarkten
bij, dan is het duidelijk dat noch de lidstaten noch
de (nationale!) vakbonden een Europese sociale dimensie wensen.
Voor de sociaal-politieke aanvaarding van ‘1992’ is
deze configuratie van grote betekenis. Een economisch consistente toepassing van de ‘1992’-gedachte
op arbeidsmarkten en de daarbij behorende sociale
regels en stelsels had nooit gewerkt. Dit zal vermoedelijk wel een generatie duren. Trouwens, dat zou
ook leiden tot fundamentele vragen over een gedeelde Europese en nationale rol bij de herverdeling van inkomens, iets waar momenteel niemand
serieus aan denkt.
Toepassing van ‘1992’-maatregelen
Ten slotte wordt de uitbating van de interne markt
bepaald door een correcte toepassing en afdwinging van de ‘1992’-maatregelen in de lidstaten12.
Voor bedrijfsleven en consument is dit van doorslaggevend belang voor de geloofwaardigheid van
‘1992’ en de economische unie. De toekomstige rol
van de Commissie zal dan ook een controlerende,
eerder dan een initiërende zijn met betrekking tot
de interne markt en de uitvoerende, afdwingende
en coöperatieve functies van de lidstaten (horizontaal met andere lidstaten en vertikaal met de Commissie) zullen sterk moeten toenemen. Dit is de
boodschap van het belangrijke rapport-Sutherland13.Ook ondernemingen, vakbonden en consumenten in de markt, en hun verbonden op beleidsniveau, spelen hierbij een niet aflatende rol.
Economische betekenis van ‘1992’
Door het rapport-Cecchini is het inzicht in de economische betekenis van ‘1992’ verbeterd14. Veel aandacht is daarbij uitgegaan naar de macro-economische simulaties, die in een reële groei van ongeveer
6%, een netto toename van zo’n 1,8 miljoen arbeidsplaatsen en lagere inflatie resulteerden.
Deze simulaties slaan op de potentiële effecten, dat
wil zeggen indien ‘1992’ geheel zou worden uitgevoerd en correct zou worden toegepast. Het debat
over de macro-effecten heeft geleid tot kritische conclusies als zou het rapport-Cecchini overschatten
dan wel onderschatten 15.
9. Het betreft een kaderrichtlijn die de toegang van dienstverleners en (grooügebruikers tot het netwerk regelt. Specifieke toepassingen volgen in aparte richtlijnen. Zie Costello en Lorenzon, in: P. Ludlow (e.a.), red., eEPS annual
review of Ee affairs 1991, Brasseys, Londen, 1992.
10. Zie het derde verslag van de Commissie over nationale
staatssteun.
11. Ook zijn richtlijnen aangenomen om, door harmonisatie van (lage) minimum voorwaarden en/ofverbodsbepalingen, concurrentie in sociale regelgeving te beperken.
12. Op de eerder vermelde aspecten ‘openheid’ en ‘stabiele wisselkoersen’ zal niet worden ingegaan, aangezien
deze elders in dit nummer aan de orde komen.
13. P. Sutherland (e.a.), The internal market af ter 1992,
Brussel, oktober 1992. Zie tevens de voorgestelde resolutie
van het EP van 3-12-1992 over “the necessary follow-up to
the 1992 internal market programme” (DOC.A3-040l/92).
14. The economics of 1992, European Economy, nr. 35,
maart 1988.
15. A. Italianer, ‘1992’- hype or hope, Economie Papers, nr.
77, EG Commissie DG Il, 1990 en Pelkmans en Sun, op.
cit., te verschijnen maart 1993.
t2
Het is mogelijk, zij het met enig voorbehoud, een
‘1992’-effect te traceren van midden 1987 tot midden 1990 van vermoedelijk zo’n 1-1,3% per jaar. Vanaf de Golfoorlog lijkt dit nauwelijks doenbaar.
Veel belangrijker lijkt het naar het gedrag van ondernemingen en het functioneren van markten te kijken. Natuurlijk is ook op deze punten de moeilijkheid dat, naast ‘1992’, de mondialisering van sommige activiteiten en de technologische ontwikkeling, de ondernemingsstrategieën
hebben beïnvloed. Enkele trends kunnen worden aangeduid,
waarbij de lezer zich hoede voor te sterke generalisaties:
• zowel uit enquêtes als uit economische analyses
wordt duidelijk dat veel bedrijven, en soms hele
sectoren, krachtig op ‘1992’ hebben ingespeeld of
daartoe gedwongen werden (bij voorbeeld herstructurering). Er lijkt een verband te bestaan tussen het verwachte ‘1992’-effect per sector en de
intensiteit van de respons. Veel lastiger is het de
respons op horizontale ‘1992’-effecten te meten
uit hoofde van overheidsaankopen,
Europese normalisatie en kwaliteitsverbetering,
al zijn er wel
tal van aanwijzigingen;
• de concurrentie op de Euromarkt is toegenomen.
Wellicht het belangrijkste ‘1992’-effect is dat de
potentiële concurrentie vanuit de Euromarkt sterk
in de ondernemingsstrategieën
wordt betrokken;
• meetbare trends wijzen in dezelfde richting. Daarbij kan men afgaan op de zeer sterk toegenomen
fusie- en acquisitie-activiteiten,
de talloze rationalisaties (vaak wegens schaaleffecten), de Europeanisering van de distributie en het opmerkelijk herstel van het aandeel van de intra EG-handel in de
totale exporten van de lidstaten;
• een belangrijke toetssteen vormt het concurrentievermogen van de Europese dienstensector en
industrie, zowel op de interne markt als op de
wereldmarkt. ‘1992’ heeft hier twee functies: belemmeringen en distorsies wegnemen zodat de interne markt kan worden uitgebaat, en door intraEG-concurrentie gedwongen wordt tot herstel,
innovatie en kwaliteitsverbetering.
Van de eerste functie is duidelijk te veel verwacht, althans in de meeste markten. De tweede
functie is doorslaggevend en roept vragen op
over bruto arbeidskosten per eenheid produkt of
dienst, intern management, kernactiviteiten, klantgerichtheid, innovatiesnelheid,
internationale netwerken, kwaliteit van de leveranciers, enzovoort.
Deze aanpassing is nog in volle gang.
regelgevend door harmonisatie en verbodsbepalingen in de economische unie, met de interne markt
als centraal element.
Gegeven de vervlochten produkt- en dienstenmarkten, en de mobiliteit van ondernemingen
en
technologie (en soms zelfs arbeid) in de economische unie zien de lidstaten zich gedwongen hun
overgebleven beleidsruimte aan te wenden ten einde een optimaal klimaat te verkrijgen en behouden
voor inkomens- en werkgelegenheidsgroei
in eigen
land.
De SER heeft onlangs deze beleidsconcurrentie
als
een kans (niet als een bedreiging) opgevat om een
kwaliteitsstrategie voor de sociaal economische
structuur te volgen, met de bedoeling te komen tot
een permanente versterking van de concurrentiepositie, verbetering van het vestigingsklimaat, een veel
grotere arbeidsparticipatie
en vergroting van het
draagvlak voor collectieve voorzieningen en sociale
zekerheid 17.
Dit unaniem gedragen advies strekt tot voldoening,
mits het inderdaad door de politiek wordt opgevolgd. Mocht deze strategie daadwerkelijk twee kabinetsperioden worden gevolgd, dan mag worden
verwacht dat Nederland de beleidsconcurrentie
in
de EG aan kan. Want in Nederland dient niet te worden vergeten dat alle andere lidstaten zich eveneens
op beleidsconcurrentie
bezinnen. Dit leidt, en heeft
al geleid, tot diepgaande structurele hervormingen,
of dat nu de drastische wijzigingen in de Italiaanse
staatsholdings en pensioenstelsels betreft, de spectaculaire infrastructurele strategieën van Frankrijk en
Spanje, of de aanpassing van de welvaartsstaat in
Denemarken.
Gelijk ondernemingen
dat moeten doen, zal Nederland zijn beleid strategisch moeten bezien en wel
steeds met aandacht voor de strategieën van andere
lidstaten. De economische unie wordt hier alleen
maar beter van.
Jacques Pelkmans
Beleidsconcurrentie
In een aantal recente adviezen heeft de SER zich
over de Europese integratie uitgesproken16. Hieruit
blijkt een groeiend besef dat Nederland zich geen
houding van ‘business as usual’ kan permitteren. In
dit bestek dient te worden gewezen op drie hoofdzaken: concurrentievermogen
van het bedrijfsleven,
vestigingsplaatsfactoren
en beleidsconcurrentie
tussen de lidstaten.
De eerste twee worden vaak besproken en behoeven hier geen nadere toelichting. Beleidsconcurrentie is voor velen nog een onbekend begrip. Uitgangspunt hierbij is dat de Nederlands beleidsruimte door de EG op een aantal wijzen beperkt is: macro-economisch in de monetaire unie, fiscaal en
16. De Raad zelf over EMU (advies 90/22), de sociale dimensie (advies 90/11), EPU (advies 91/16) en ‘convergentie en overlegeconomie’
(advies 92/15, over Nederlands sociaal-economisch
beleid in het licht van de EMU) (alle unaniem). De ISEA Commissie van de SER over overheidsopdrachten (89/10), staatssteun (91/04) en Delors-II (92108)
(alle unaniem). Daarnaast een advies van de CED (89/11)
en talloze specialistische adviezen.
17. Zie SER advies (92/15) over convergentie en overlegeconomie.