De tucht van de markt
;
In ondernemingskringen is de theorie van de volledig
vrije mededinging dogma. Althans die indruk krijgt men
als men hun belangenbehartigers hoort spreken over het
overheidsbeleid. Nooit worden zij het moe te betogen dat
deze of gene maatregel de goede marktwerking schaadt
en daardoor de maatschappelijke welvaart lager doet uitkomen dan bij een politiek van overheidsonthouding. Deregulering heefl dan ook de hartelijke instemming van de
ondernemers en hun organisaties. Het nakomen van de
verplichtingen die uit alle regelgeving voortvloeien, kost
de ondernemer veel tijd en geld, wat per slot van rekening
maar ten koste gaat van het vermogen om te concurreren,
te innoveren en banen te scheppen 1).
De hartstochtelijke pleidooien voor marktprikkels,
marktwerking en marktconform beleid nemen echter niet
weg dat het bedrijfsleven de eigen vrijheid van handelen
door onderlinge afspraken sterk heeft ingeperkt: ,,Zonder
veel overdrijving kan dan ook worden gezegd dat de artikelen door de Nederlandse consument gekocht, van a tot z
zijn gekartelleerd” 2). Ondernemers zijn op allerlei manier
met elkaar in de slag om de concurrentiestrijd geen oorlog
te laten zijn, maar een spel met regels en scheidsrechters.
Bij het streven naar zelfregulering komt het bedrijfsleven de overheid tegen. Bij monde van haar hoogste dienaren is de overheid een minstens even enthousiaste
supporter van de vrije mededinging als de ondernemers.
Anders dan de ondernemers laat zij het niet bij mooie
woorden over de zegeningen van de marktwerking. De
overheid heeft zich zelf door middel van de Wet economische mededinging tot opperscheidsrechter van het
marktspel benoemd en toetst de regels die de ondernemers hebben bedacht aan het algemeen belang. De wet
verplicht ondernemers tot het melden van al hun afspraken die de onderlinge concurrentie beperken. De overheid
heeft het recht om deze afspraken onverbindend te verklaren. Bij algemene maatregel van bestuur kan zij verder bepaalde typen ondernemersafspraken in het algemeen
verbieden (generieke onverbindendverklaring), zoals is
gebeurd met collectieve verticale prijsbinding. Behalve
optreden tegen kartelafspraken kan de overheid de vrijwillige mededingingsbeperking ook bekrachtigen door de afspraken algemeen verbindend te verklaren. Op die manier
kan een kartelafspraak tot overheidsregulering worden
verheven. De wet geeft de overheid bovendien de bevoegdheid op te treden tegen economische machtsposities.
Tot nu toe heeft de overheid over het algemeen maar
kleine daden gevoegd bij de grote woorden over het belang van de marktwerking. De zelfregulering van het bedrijfsleven wordt slechts marginaal getoetst 3). Slechts als
de consument excessief hoge prijzen krijgt voorgeschoteld, als efficiencyverbetering onmogelijk wordt gemaakt
of als de afzetverhoudingen worden bevroren, zijn mededingingsregelingen voor het Ministerie van Economische
Zaken niet acceptabel. Zolang de prijsbeweging de verschillen in de produktiviteits- en kostenontwikkeling van
individuele ondernemingen en tussen bedrijfstakken
weerspiegelt is sprake van effectieve concurrentie en
wordt er geen aanleiding tot overheidsingrijpen gezien.
Het activiteitenplan voor het mededingingsbeleid, dat
staatssecretaris Evenhuis vorige maand aan de Tweede
Kamer heeft gezonden,. lijkt met deze passieve benadering te breken 4). Ondernemersafspraken beperken de
werking van het marktmechanisme en dat vermindert de
prikkel tot efficient produceren, laag houden van de prijzen en tegemoet komen aan de afnemerswensen, waardoor tevens het ontwikkelen en toepassen van
vernieuwingen in het gedrang komt, zo luidt zijn redenering. Daarnaast geeft het dereguleringsstreven aanleiding
tot stringentere toetsing van concurrentiebeperkende af-
spraken. Voorkomen dient te worden dal particuliere
machtsvorming in de plaats komt van overheidsregelgeving. Bij de toetsing dient te blijken dat de voordelen van
concurrentiebeperking duidelijk van voldoende gewicht
zijn. Zo niet, dan zal tot strijd met het algemeen belang
moeten worden geconcludeerd.
Het activiteitenplan is ook een breuk met het verleden
doordat het meer duidelijkheid dan voorheen schept over
de criteria bij het toetsen. Minimumprijsafspraken zijn
slechts te billijken ingeval van evidente onevenwichtigheid
in de concurrentieverhoudingen die niet op korte termijn
oplosbaar is. Hoeveelheidskartels zijn alleen toegestaan
als sprake is van desastreuze concurrentie voortkomend
uit overcapaciteit en als er een saneringsplan is. Wat betreft toelatingsvoorwaarden en erkenningseisen is ook
een aantal criteria geformuleerd dat moet garanderen dat
aan toetreders geen zwaardere eisen worden gesteld dan
aan de reeds erkende of toegelaten ondernemers.
Tot de voorgenomen activiteiten behoort ook het opnieuw beoordelen van oude mededingingsregelingen. Uit
het huidige bestand van ruim vijfhonderd regelingen zijn
ca. 40 ‘zware’ regelingen gelicht om als eerste hertoetst te
worden. Verder omvat het plan intensivering van de voorlichting, het actualiseren, schonen en automatiseren van
het kartelregister, betere klachtbehandeling en een betere
controle op naleving van maatregelen op grond van de
wet.
De voornemens van de staatssecretaris zijn mooi. Als
het hem lukt zijn plan uit te voeren, verdient hij onze bewondering. Eerdere pogingen tot aanscherping van het
beleid strandde op de effectieve ondernemerslobby, o.a.
in de Commissie economische mededinging, die de uitvoering van de Wet economische mededinging begeleidt
5). Bovendien zadelt een strikt mededingingsbeleid het
Ministerie van Economische Zaken op met een intern rolconflict: enerzijds profileert het zich als steun- en toeverlaat van de ondernemer, anderzijds wil het nu een strenge
arbiter van ondernemersafspraken en behoeder van het
marktmechanisme worden. Wil het in die laatste rol uit de
verf komen dan zal de Directie Fusie en Mededinging, die
altijd in de schaduw van andere directies heeft geopereerd, moeten worden versterkt. Als dat niet gebeurt is het
activiteitenplan kansloos.
Stel dat Evenhuis de concurrentiebeperkende afspraken flink uitdunkt, dan is het nog de vraag wat de samenleving ermee opschiet. Zal de produktiviteit stijgen? Zullen
de prijzen dalen? Zullen de ondernemers meer aan de
wensen van consumenten tegemoet komen? Deze pragmaticus zal het onwaarschijnlijk achten dat deze effecten
in meetbare omvang optreden. De dogmaticus vertrouwt
erop dat de versterkte tucht van de markt positieve effecten heeft ook al ziet hij ze niet.
W. Sietsma
1) Zie W.M.M. van der Beek, Administratieve verplichtingen van
het bedrijfsleven, ESB, 21 augustus 1985. Hij komt op een kostenpost van f. 3 mrd. per jaar.
2) F.L. van Muiswinkel, L.E.H. Vredevoogd en J.P.I, van der Wilde, De handelsonderneming, Amsterdam, 1977, biz. 158.
3) ZieA.P.J. ‘tGildeen D.J. Haank,Depraktijkvande Wet economische mededinging, SWOKA onderzoeksrapport nr. 37, Den
Haag, 1985, hfst. 3.
4) Brief d.d. 8 juli 1987, Tweede Kamer, vergaderjaar
1986-1987, 19700, hfst. XIII, nr. 118.
5) Zie ‘t Gilde en Haank, op. cit., biz. 28.