Ga direct naar de content

De opheffing van Landbouw en Visserij

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 20 1989

De opheffing van Landbouw en Visserij
In 1990 komt bij de kabinetsformatie
natuurlijk ook weer de hoofdstructuur
van de rijksdienst, meer in het bijzonder
de departementale indeling aan de
orde. In de verschillende analyses gewijd aan dit onderwerp wordt wel eens
de suggestie gedaan om het aantal departementen te beperken, en daarmee
tevens het aantal partners in het kabinet, onder meer om de besluitvorming
te vergemakkelijken. Thans wil ik op
grond van een inhoudelijke argumentatie de suggestie doen om het Ministerie
van Landbouw en Visserij (L&V) op te
heffen en de taken en onderdelen van
het departement over te hevelen naar
enkele andere departementen. Een
soortgelijke suggestie is onlangs gedaan door ir. D. Luteijn, voorzitter van
de VVD-fractie in de Eerste Kamer. Zijn
argument is, kort weergegeven, dat het
Ministerie van Landbouw en Visserij
steeds meer “een breed groen ministerie wordt, waarbij economische facetten
wat naar de achtergrond worden gedrongen..”. De milieubelangen moeten
worden behartigd door de minister voor
Milieu, maar de economische belangen
van de landbouw, welke sector steeds
meer wordt gei’ntegreerd “binnen hettotale bedrijfseconomische en sociaaleconomische gebeuren in ons land of
binnen de EG”, zouden dan beter kunnen worden behartigd door Economische Zaken (EZ).
Bij deze argumenten, waar ik het
mee eens ben, wil ik wat andere argumenten zetten. In de eerste plaats is er
de gedeelde verantwoordelijkheid voor
het onderwijs. De minister van L&V is
verantwoordelijk voor het landbouwonderwijs. Het totale daarmee gemoeide
bedrag beslaat zo’n 28% van zijn begroting (38% inclusief overhead). De verantwoordelijkheid is een gedeelde: als
de minister van Onderwijs en Wetenschappen (O&W) bepaalde maatregelen neemt, bepaalde vernieuwingen in
het onderwijsbestel doorvoert, dan is de
minister van L&V medeondertekenaar.
Als de minister van O&W maatregelen
neemt met betrekking tot de functie- en
salarisstructuur van de universiteiten,
dan gelden die ook voor ‘Wageningen’.
In deze harmonieus gedeelde verantwoordelijkheid zitten toch wel enkele
storende zaken. Bij de STC-operatie bij
voorbeeld, ging heterom de hbo-instellingen in dit land zo doelmatig mogelijk
te clusteren, waarna grotere schoolorganisaties zouden ontstaan die, zo was
de verwachting, efficienter en effectiever zouden opereren. Door de gedeelde verantwoordelijkheid zijn er eigenlijk
2 STC-operaties geweest: een voor de

NESB 19-4-1989

P. 8. Boorsma

landbouw-hbo-instellingen, en een voor
de andere hbo’s. Vanuit het gezichtspunt van een duidelijke verdeling van
politieke en leidinggevende verantwoordelijkheid verdient het de voorkeur
om alle landbouwonderwijsinstellingen
onder de directe verantwoordelijkheid
van O&W te brengen. Overigens valt er
vanuitdatgezichtspuntdan nog meerte
verschuiven. Is het niet zuiverder om
ook andere onderwijsinstellingen,
waarvoor andere departementen dan
O&W verantwoordelijk zijn, over te hevelen? Te denken valt aan de Rijksluchtvaartschool (Economische Zaken), de Rijksopleiding voor Verloskundigen (WVC), de politiescholen en de
Nederlandse Politie-Akademie (Binnenlandse Zaken), enzovoort. Is het
zinvol dat een opleiding voor huisarts of
accountant valt onder de voile verantwoordelijkheid van O&W, doch voor piloot onder die van EZ?
Als de onderwijspoot van L&V is
overgeheveld naar O&W, op onderwijsbeleidsmatige argumenten, komen we
terecht bij de onderzoekcomponent,
12% van de begroting van L&W (17%
inclusief overhead). Een belangrijk deel
van het onderzoek vindt plaats bij de
Universiteit van Wageningen en bij instituten die daaraan zijn verbonden. De
verantwoordelijkheid daarvoor hoort te
rusten bij de minister van Onderwijs en
Wetenschappen. Er blijven dan nog
vele instituten over, waar men kan kiezen: plaatsing bij O&W of bij EZ, dat uiteindelijk ook verantwoordelijk is voor allerlei onderzoeksinstituten als het TNO
en daarmee gelieerde instellingen.
L&V heeft voorts een intensieve
voorlichtingstaak (gehad), die steeds
meer wordt geprivatiseerd, en enkele
milieutaken. De laatste kunnen zinvoller

worden gei’ntegreerd met de Milieuportefeuille.
Dan landbouw en visserij. Er is een
Ministerie voor Economische Zaken
waar een directoraat-generaal is voor
Industriepolitiek, voor de secundaire
sector van de economic, en een directoraat-generaal voor Energie, dus voor
een deel van de primaire sector. Waarom zou dat ministerie niet tevens de
zorg dragen voor de andere delen van
de primaire sector, de landbouw en visserij? Te meer, vanwege de toenemende omvang van de z.g. agro-business?
In het voorgaande heb ik enkele inhoudelijke argumenten genoemd voor
de suggestie om Landbouw en Visserij
als zelfstandig departement op te heffen. Ik wil daar enkele nevenoverwegingen bij plaatsen. In de eerste plaats
denk ik, met Luteijn, dat de overheveling van de typische L&V-taken naar EZ,
niet ten nadele hoeft te zijn van de boeren en de vissers. Hun belangen worden niet meer binnen een departement
afgewogen tegen bepaalde andere belangen.
In de tweede plaats zou op deze wijze een forse afslanking van de rijksoverheid zijn te realiseren. Is dat niet
een doelstelling van de regering? Op
het Ministerie van L&V werken ongeveer 12.000 personen. Naar O&W hoeven geen formatieplaatsen overte gaan
samen met de overheveling van de verantwoordelijkheid voor het landbouwonderwijs en (delen van) het landbouwonderzoek. De voorbereiding, uitvoering en dergelijke van het beleid kan
plaatsvinden door de reeds bestaande
O&W-directies. Uiteraard gaan wel de
formatieplaatsen van de scholen en de
universiteit en de onderzoeksinstituten
over. Bepaalde andere directies zullen
naar EZ worden overgeheveld. Een
besparing wordt vooral gerealiseerd bij
de centraTe en ondersteunende diensten. Te zamen is, zo stel ik, een
besparing te realiseren van 2500 plaatsen. De budgettaire besparing kan oplopen tot / 250 mln.
Landbouw en Visserij is een departement dat bekend staat als een efficient,
goed werkend departement. Is het niet
zonde om zo’n sterk deel van de rijksdienst op te heffen en via ruilverkaveling
te verdelen over O&W en EZ? Misschien is het juist zo, dat de enting van
L&V-ambtenaren met hun doe-mentaliteit op andere stammen de vruchtbaarheid van de totale rijksdienst vergroot.
P.B. Boorsma

379

Auteur