Ga direct naar de content

De mythe van de onbetaalbare walkman

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 20 1994

r
I

i,

De mythe van de
onbetaalbare walkman
M.N. Bouman*
at zijn de gevolgen voor de recente yenappreciatie voor de Japanse
handelsbalans? Een dure yen zal de Japanse export duurder maken, waardoor
het exportvolume daalt en het handelssurplus vermindert. Maar zullen de
exportprijzen wel volledig meestijgen met de wisselkoers? Japanse exporteurs blijken
bijzonder creatief in het afwentelen van een dergelijke prijsstijging.

W

Na twee maanden van voortdurende appreciatie,
heeft de yen/dollar koers deze maand de magische
grens van 100 doorbroken. Hiermee is een nieuw
hoogtepunt bereikt in de al langere appreciatie periode die in halverwege 1990 aanving (zie figuur 1). De
reacties in de pers op deze ontwikkeling schetsen
een onheilspellend beeld voor Japan. Door de dure
yen worden Japanse produkten in het buitenland onbetaalbaar, de export zal instorten en het pas ingezette herstel van de Japanse economie zal plaats maken
voor een nieuwe periode van stagnatie. Er zijn verschillende redenen om aan te nemen dat dit een te
sombere voorspelling is. De meest simpele reden is
dat, terugkijkend op de afgelopen decennia, de Japanse export betrekkelijk ongevoelig is gebleken
voor appreciatie van de yen. Een belangrijk aspect
hiervan is dat de Japanse exporteurs er in het verleden in geslaagd zijn om koersveranderingen
slechts
ten dele door te berekenen in exportprijzen. In dit artikel zullen kort de resultaten worden besproken van
een empirische studie naar deze doorberekening in
een van de Japanse exportsectoren. De resultaten bieden stof voor een verklaring die zowel aansluit bij de
bestaande theorie als ingaat op belangrijkste kenmerken van de Japanse internationale handel. Tot slot
wordt gepoogd een uitspraak te doen over de gevolgen van de huidige appreciatie op de Japanse exportpositie.

Figuur 1. Yen dollar koers
1990-1994,
maandgemiddelden

160
ISO

Onderzoek
Tabel 1 presenteert de belangrijkste resultaten van
een onderzoek naar de relatie tussen de yenkoers en
de Japanse exportprijzen (in buitenlandse valuta) in
de sector Machines en Transportmiddelen (SITe 7),
tussen 1976 en 1992. Ongeveer 70% van de Japanse
export betreft produkten uit deze sector. De keuze
voor deze sector is bepaald door het feit dat hiervoor
redelijk gedetailleerde kwartaalcijfers beschikbaar
zijn 1. De elasticiteiten die zijn weergegeven in de tabel geven het totale effect weer van de wisselkoers
op prijzen na vier kwartalen van diverse produktgroepen en sub-produktgroepen2
In de meeste gevallen
week de elasticiteit van de vier kwartalen vertraagde
wisselkoersverandering
niet meer significant af van
nul. Het verhaal dat de tabel vertelt over doorberekening van koersveranderingen
in deze sector is vrij
overtuigend. Voor alle produktgroepen geldt dat wisselkoersveranderingen
slechts ten dele in prijzen worden doorberekend. Voor enkele produkten (met
name (77) elektrische machines) is de wisselkoerselasticiteit van de prijs zelfs kleiner dan 0,5 hetgeen betekent dat een appreciatie van 10% slechts leidt tot

• De auteur is als oio werkzaam bij de vakgroep Macro-economie van de Universiteit van Amsterdam en is verbonden
aan het Tinbergen Instituut. Hij dankt Bertholt Leeftink, Jan
Kees Martijn en Bert Tieben voor hun commentaar. Dit artikel is grotendeels gebaseerd op de afstudeerscriptie ]apanese exportprices and the yen exchange rate, Universiteit van
Amsterdam, 1993.
1. De prijsreeksen zijn afkomstig uit de ‘special tables’ van

United Nations Montly Statistics.
140
130
120
llO
100
90

90

91

92

93

94

95

2. De in de regressies gebruikte nominale, effectieve wisselkoers werd voor iedere produktgroep berekend aan de
hand van de handelsaandelen
van de zeven tot veertien belangrijkste importeurs van de betreffende produkten. Naast
de wisselkoers zijn als regreressoren opgenomen: loonkosten, producenten prijsindex, en een bezettingsgraadvariabele, voor Japan en voor de importerende landen. Omdat zowel prijs- als wisselkoersreeksen
niet-stationair bleken, werden de regressies uitgevoerd met de eerste verschillen van
de variabelen (in log’s).

een prijsstijging van minder dan 5%. Voor de prijzen
van andere produkten «71) mechanische krachtopwekkingsinstallaties en (78) transportmiddelen) blijkt
de doorberekening groter3.

Verklaringen

Tabel 1. Geschatte effect van een 1% verandring van de effectieve
wisselkoers van de yen op exportprijzen; totale effect na één jaar,
1976-1982
Produktgfuèp

Machilles en Transportmiddelen

Krachtopwekkingsinstallaties

(mech.)

Machines voor speciale industrieën

%
0,87
0,54

Inputprijzen

Agrarische machines

0,59

Er zijn verschillende theoretische verklaringen voor
onvolledige doorberekening van wisselkoersveranderingen in prijzen. De meest eenvoundige verklaring
is dat een waardestijging van een munt leidt tot daling van importprijzen (gemeten in binnenlandse valuta). Voor zover grondstoffen of halffabrikaten voor
de exportprodukten van een land geïmporteerd worden, zorgt dit voor een kostendaling in de exportsector en hoeft de appreciatie niet geheel doorberekend
te worden aan de afnemers.
Het is een bekend gegeven dat de Japanse economie veel van haar grondstoffen moet importeren. In
1985 bestond ruim driekwart van de Japanse goederenimport uit brandstof, grondstoffen en voedsel, een
getal, overigens, dat na dat jaar langzaam is gedaald.
Voor meer dan tachtig procent van de Japanse energiebehoeften was het land in 1985 afhankelijk van
buitenlandse bronnen 4. Hoewel deze afhankelijkheid
vaak wordt gezien als de achilleshiel van de economie, Japanse ambtenaren spreken in dit verband over
de kwetsbare bloesem, is het een stabiliserende factor voor de winstmarges van de exportsector ten tijde
van yenfluctuaties. De appreciatie van de yen, volgend op het Plaza-akkoord van 1985, was voor het Japanse Economisch Planbureau reden om het effect
van de veranderde grondstofprijzen op de winstgevendheid in verschillende sectoren te berekenen. De
berekeningen tonen aan dat, afhankelijk van de sector, de daling van de importprijzen de winstgevendheid, ceteris paribus, met drie tot vijftien procent
deed stijgen.
Er zijn ook andere manieren om, na een appreciatie, kosten te drukken. Ten eerste bestaat in Japan
een aanzienlijk deel van het inkomen van werknemers uit halfjaarlijkse bonussen, waarvan de omvang
wordt bepaald door de bedrijfsresultaten. In slechte
tijden kan hierdoor vrij gemakkelijk bezuinigd worden op de loonkosten. Ten tweede wordt een groot
deel van de industriële produktie verricht door kleine
onderaannemers, die bepaalde halffabrikaten in licentie produceren voor een groot bedrijf. Deze monopsonistische verhouding maakt heronderhandeling
van prijzen eenvoudig en laat aldus snelle verlaging
van inputkosten toe. Het eerder genoemde onderzoek van het Japanse Economisch Planbureau meldt
dat, in reactie op de yenappreciatie van 1985-1987,
meer dan de helft van de onderzochte bedrijven overging tot heronderhandeling
van prijzen met hun toeleveranciers. Een andere uitkomst van dit onderzoek
was dat bijna de helft van de bedrijven aangaf het eigen produktieproces te herzien, ten einde ook hier
de kosten te verlagen. De angst voor verslechtering
van de concurrentiepositie was blijkbaar groot genoeg om bedrijfsinterne weerstand tegen een dergelijke reorganisatie te overwinnen. Een derde reden
waarom na een appreciatie de kosten kunnen wor-

Machines v. textiel- en lederindustrie

0,78

ESB 10-8-1994

0,57

Metaalbewerkingsmachines
Overige machilles en onderdelen

0,62

Telecommunicatie

0,63

en audio-apparatuur

Elektrische machines en apparatuur
Krachtopwekkingsinstall.
Huishoudelijke

en schakelingen

elektrische

Overige elektrische

apparatuur

apparatuur

Transportmiddelen
Toelichting:

zie voetnoot

0,37
0,46
0,69
0,63
0,85

2.

den gedrukt, is dat een appreciatie argumenten verschaft die drastische reorganisaties kunnen verantwoorden, waardoor tevens de produktiviteit kan worden verhoogd.

Winstmarges
Een tweede verklaring voor onvolledige doorberekening is dat exporteurs een deel van de wisselkoersverandering absorberen in hun winstmarge. Een dergelijk beleid kan om diverse redenen voordelig zijn
voor een exporteur. De winstmarge van een winstmaximaliserende ondernemer is negatief afhankelijk
van de prijselasticiteit van de vraag naar zijn produkt.
Wanneer, als gevolg van een appreciatie, de prijs van
een exportprodukt stijgt, is het niet denkbeeldig dat
de prijselasticiteit waarmee de exporteur wordt geconfronteerd verandert. Bij een lineaire vraagfunctie
bij voorbeeld, zal de puntelasticiteit in het nieuwe
evenwicht hoger zijn dan bij de oude prijs. De ondernemer zal dan na de appreciatie een lagere winstmarge hanteren dan ervoor; het effect van de appreciatie is gedeeltelijk opgevangen door de winstmarge.
Ook als vraagelasticiteiten constant zijn, zijn er
goede redenen voor een exporteur om als reactie op
wisselkoersveranderingen
zijn winstmarge aan te passen. Wanneer met de produktie en verkoop van een
exportprodukt grote, zogenaamde ‘verzonken’ kosten gemoeid zijn, zullen producenten van dat pro-

3. Deze uitkomsten komen overeen met resultaten van studies naar het effect van de yenkoers op de prijzen van export van Japan naar de VS. Hooper en Mann vinden voor
de prijzen van de totale Japanse export naar de VS van industriële produkten elasticiteiten tussen 0,5 en 0,7. Feenstra
onderzocht de Japanse export van personenauto’s,
vrachtwagens en motorfietsen naar de VS, en vond doorberekeningselasticiteiten
tussen 0,7 en 0,9. Zie P. Hooper en CL.
Mann, Exchange rate pass-through in the 1980s:the case of
US imports of manufactures, Brookings Papers on Economie Activity, nr. 1, 1989, blz. 297-337; en R.C Feenstra Symmetrie pass-through of tarrifs and exchange rates under imperfect competition: an empirical test, journalof International Eeonomies, nr. 2, 1989, blz. 25-45.
4. JETRO, Business faets & figures Nippàn 1989, Tokio,
1989.

dukt veel belang hechten aan constante afzet. Door
prijsstijgingen veroorzaakte afzetdalingen zijn ongewenst. Een appreciatie van de munt wordt alleen dan
doorberekend in de prijs, als verwacht wordt dat de
koers niet snel weer zal depreciëren. Kortstondige
veranderingen van de wisselkoers worden door de
exporteur ‘uitgezeten’. Een soortgelijk mechanisme
werkt wanneer een exporteur veel heeft geïnvesteerd
in zijn afnemers. Als verkopen afhankelijk zijn van bij
voorbeeld merkentrouw of de bereidheid van de consument om tijd en geld te investeren in het gebruik
van het produkt, is het onverstandig om opgebouwd
consumentenvertrouwen
te beschamen door plotselinge prijsveranderingen. Ook in dat geval kan het
verstandig zijn om tijdelijke wisselkoersveranderingen niet door te berekenen.
, Een belangrijk gevolg van de strategie om wisselkoersveranderingen op te vangen met de winstmarge, is dat de prijs die een ondernemer vraagt voor
zijn produkt tussen markten kan verschillen. Na een
appreciatie kan bij voorbeeld de binnenlandse prijs
hoger zijn dan de prijzen op exportmarkten. Dergelijke prijsdiscriminatie wordt in de literatuur aangeduid
als ‘pricing-to-market’. Figuur 2, afkomstig uit Economic Survey of japan 1988, laat zien dat tijdens de appreciatieperiode 1985-1987 de Japanse exportprijzen
flink uit de pas liepen met de binnenlandse prijsontwikkeling. De figuur toont de ontwikkeling van de ratio tussen exportprijzen en binnenlandse prijzen in
verschillende sectoren. Voor de sector Machines was
deze ratio aan het einde van 1987 ruim twintig procent hoger dan voor de appreciatie. Niet zonder reden is er vanaf de tweede helft van de jaren tachtig
een groeiend protest van Japanse consumenten over
deze ogenschijnlijke uitruil tussen concurrentiepositie en binnenlandse koopkracht.
Een voorwaarde voor de ‘pricing-to-market’strategie is dat markten van elkaar kunnen worden
gescheiden. Ondernemers moeten ervan op aan kunnen dat parallelle import of buitenlandse concurrenten geen roet in het eten gooien. De scheiding tussen
de Japanse markt en buitenlandse markten is een
veelbesproken onderwerp. Hoewel formele handelsbelemmeringen de afgelopen decennia veel aan invloed hebben verloren in Japan, blijven er vele andere barrières bestaan. Ten eerste maakt het simpele
feit van Japans geografische ligging transportkosten
een significante factor bij exportoverwegingen.
Een
bijkomend nadeel voor buitenlandse bedrijven is dat
veel Japanse bedrijven bij hun voorraadbeleid het zogenaamde ‘just-in-time’- principe hanteren, hetgeen

een gunstig is voor lokale toeleveranciers. Ten tweede zorgt het typische distributiesysteem voor moeizame verspreiding van niet-Japanse produkten. Dit distributiesysteem bestaat uit een grote hoeveelheid
kleinschalige winkels die in een min of meer monopolistische relatie staan met grote toeleveranciers. Het
stelsel hindert buitenlandse bedrijven in hun ijver om
de Japanse markt te penetreren. Een derde barrière
vormt de voorkeur van Japanse consumenten voor Japanse produkten. Dit laatste aspect wordt zelfs door
de Japanse overheid als een obstakel gezien voor
een meer evenwichtige handelsbalans, gezien het feit
dat zij de laatste jaren door middel van ‘koop-buitenlands’- campagnes de bevolking probeert aan te zetten tot een meer internationale smaak.
Dat Japanse exporteurs een constante afzet verkiezen boven korte termijn winsstabiIiteit, wordt logisch wanneer de samenstelling van het Japanse exportpakket in ogenschouw genomen wordt. Minstens
driekwart van de export bestaat uit hoogwaardige, industriële eindprodukten als elektronica en gemotoriseerde voertuigen. De produktie van dergelijke goederen brengt in de regel hoge vaste kosten, zoals
R&D en geautomatiseerde fabricagemethoden, met
zich mee. Ook belangrijk zijn de kosten die gemaakt
moeten worden om voor dit soort produkten in het
importerende land een distributie- en servicenetwerk
op te zetten. Daarnaast zijn het produkten waarvan
bij de afzet vaak merkentrouw en familiariteit van de
consument met het produkt een grote rol spelen.
Wanneer Japanse exporteurs van bij voorbeeld personenauto’s, een deel van hun c1iëntèle tijdens een appreciatieperiode afschrikken met prijsstijgingen, is
het maar de vraag of, wanneer de wisselkoers weer
is gedaald, deze klanten terug te winnen zijn met een
simpele prijsverlaging. Deze consumenten hebben
dan immers kennis gemaakt met andere merken, en
hun preferenties kunnen zijn veranderd.
De strategie om lange termijn winsten te laten
prevaleren boven korte termijn winsten, is slechts
mogelijk als de belanghebbenden,
de eigenaren van
het kapitaal, bereid zijn tijdelijke winst- en dividenddalingen voor lief te nemen. Als in Japan aandelenbezit werd gezien als een slimme manier om vermogen
te vergaren, zouden de doorberekeningselasticiteiten
ongetwijfeld lager zijn. Het grootste deel van de
aandelen van Japanse bedrijven zijn echter niet in
handen van beleggers, maar zijn eigendom van concurrerende bedrijfsagglomeraten. Dit wederzijds aandelenbezit dient als middel om onderlinge relaties en
afhankelijkheden tot stand te brengen.

Exportcontracten
Figuur 2.

150

Ratio van binrumlandse prijzen en exportpriJzen,
tijdens de yenappreciatie,
1985-87, index
1985 = 100

Chemie
Voeding

Machines

Textiel

86

87

88

89

Een derde verklaring voor onvolledige doorberekening heeft betrekking op de denominatie van exportcontracten. Wanneer een contract in buitenlandse valuta luidt is, gedurende de looptijd van het contract,
doorberekening van wisselkoersveranderingen
onmogelijk. Uiteraard weerhoudt niets de exporteur ervan
om, wanneer een nieuw contract wordt afgesloten,
wisselkoersveranderingen
geheel door te berekenen.
De denominatie van exportcontracten is daarom
slechts van belang voor de korte termijn relatie tussen wisselkoers en exportprijs. Uit onderzoek van

het IMF blijkt dat de yen het als ruilmiddel in het internationale handelsverkeer ruimschoots aflegt tegen
valuta als de dollar of de Dmark. In 1988 luidde
slechts 34% van de Japanse exportcontracten yen. In
de VS en Duitsland werden in dat jaar resp. 96% en
81% van de exportcontracten in binnenlandse valuta
afgesloten. Zelfs als eerder genoemde overwegingen
geen rol spelen, kunnen Japanse exporteurs dus geruime tijd van doorberekening weerhouden worden
door het simpele feit dat veel van hun contracten in
buitenlandse valuta luidenS.

De huidige appreciatie
Het bovenstaande in ogenschouw nemend dringt de
conclusie zich op dat de yenappreciatie van de afgelopen maanden de Japanse concurrentiepositie
slechts in beperkte mate zal schaden. Er zijn echter
ook redenen om aan te nemen dat het deze keer wel
eens anders zou kunnen lopen.
Het absorberen van koersveranderingen
in winstmarges zal ditmaal wellicht moeilijker zijn dan in het
verleden. De recessie van de afgelopen jaren, de
diepste die Japan sinds won trof, heeft de winstmarges ernstig aangetast. Een onderzoek van de krant
Nibon Keizei Sbimbun onder ruim vijftienduizend
Japanse bedrijven wijst uit dat de winsten in de industriële sector het afgelopen jaar met gemiddeld ruim
22% gedaald zijn. In belangrijke exportsectoren als
de automobielindustrie en de machinebouw daalden
de winsten zelfs 40 tot 60%.
Ook de ‘pricing-to-market’-strategie,
waardoor de
verschillen tussen prijzen op binnenlandse- en buitenlandse markten groter worden, lijkt op dit moment
minder gemakkelijk uitvoerbaar. De Japanse consument is zich de afgelopen jaren terdege bewust geworden van die verschillen, en lijkt dit jaar eindelijk
manieren gevonden te hebben om de onvrede hiermee duidelijk te maken. Er is dit jaar sprake van wat
in de pers een ‘prijsverlagingscampagne’
wordt genoemd. De door de recessie geplaagde Japanse consumenten ontlopen de dure warenhuizen en doen
veel van hun aankopen in de veel goedkopere ‘discount stores,6. De duurdere winkels worden hierdoor
gedwongen tot prijsverlagingen. Tevens dienen Japanse bedrijven steeds meer rekening te houden met
concurrentie van goedkope importen. De monopsonistische relaties tussen bedrijven en winkels wordt
minder belangrijk en het distributiesysteem wordt toegankelijker7. De pas afgesloten GATTronde bouwt
barrières verder af en de smaak van de consumenten
wordt internationaler8. Het verlagen van bonussen
aan werknemers of het verlagen van prijzen voor toeleveranciers, is ook geen optie voor exporterende bedrijven. De economische recessie van de afgelopen
jaren heeft hier reeds de rek uit gehaald. Al met laat
het zich dus bezien of de Japanse exporteurs er ook
ditmaal in slagen de appreciatie slechts gedeeltelijk
door te berekenen. Op het eerste gezicht zijn de
vooruitzichten hiervoor er niet al te rooskleurig.
Dit hoeft overigens niet te betekenen dat er een
dramatische daling van het Japanse handelsbalansoverschot in het verschiet ligt. Hiervoor zijn verschillende redenen. Ten eerste is de huidige yenapprecia-

ESB 10-8-1994

tie is welbeschouwd een dollardepreciatie; ten opzichte van de valuta van andere handelspartners
steeg de waarde van de yen veel minder. Omdat de
het relatieve belang van het handelbalansoverschot
met de VS de laatste jaren daalt, het overschot van de
handel met nieuw geïndustrialiseerde landen in ZuidOost Azië is sinds 1992 zelfs groter dan dat met de
VS, heeft de wisselkoers verandering slechts betrekking op een deel van het handelsoverschot.
Ten tweede geeft empirisch onderzoek geen eenduidig antwoord op de vraag of de Japanse handel
voldoet aan de zogenaamde Marshall-Lerner-conditie, die stelt dat een volledig doorberekende appreciatie alleen dan leidt tot een verslechtering van de
handelsbalans wanneer de som van import- en exportelasticiteiten groter is dan één, zodat het volume-effect het prijseffect overheerst. Op korte termijn wordt
hier in ieder geval niet aan voldaan, hetgeen resulteert in een J-curve’-effect dat in Japan lange tijd
werkzaam kan zijn. (HetJ-curve effect houdt in dat
als na een appreciatie de exportprijzen stijgen en de
importprijzen dalen, dit in eerste instantie nauwelijks
effect heeft op het volume van de handel, waardoor
de waarde van de export stijgt en die van de import
daalt. Direct na de appreciatie verbetert dus de handelsbalans. Pas op langere termijn, als de vraag zich
heeft aangepast, kan de handelsbalans verslechteren.)
Ten derde wordt het Japanse handelsbalansoverschot uiteindelijk niet bepaald door de yenkoers,
maar door het grote spaaroverschot, en zijn er weinig
redenen om aan te nemen dat dit overschot in de komende periode drastisch zal dalen. Al met al reden
genoeg om te verwachten dat de appreciatie van de
yen, zelfs al wordt deze voor een groot deel doorberekend in exportprijzen, onvoldoende is om de onevenwichtigheden in de wereldhandel te bestrijden.
Er zijn weinig redenen dat het Doomsday-scenario, zoals beschreven in de commentaren, zich zal
voltrekken. Een eventuele hapering van de handel
zal zich grotendeels beperken tot de handel met de
VS. Wellicht reden voor de Japanse exportsector om
de blik nog meer te richten op het zich snel ontwikkelende Zuidoost-Azië, het gebied waar in de toekomst de grootste kansen liggen. In elk geval lijkt de
kans op een nieuwe recessie voor Japan erg klein.
Gelukkig maar, want een gezonde Japanse economie
is in ieders belang.
Mathijs Bouman
5. Dit feit was deze maand reden voor het Ministerie van Internationale Handel en Industrie om een plan te presenteren om de yen te ‘internationaliseren’.
Voor met name de
handel met Azië zou de rol van de yen veel groter moeten
worden om winsten van deze handel minder gevoelig te
maken voor dollar fluctuaties.
6. Zie het artikel over dit onderwerp op de voorpagina van
NIKKEl weekly van 11 juli 1994.
7. Zie Sei Kurabashi, Present situation and future prospects
of ]apan’s distribution system, Japan and (he world economy, 1993, blz. 39-60.
8. Een studie naar consumentenvoorkeuren
werd door de
Japanse Internationale Handelsorganisatie
gepubliceerd in
JE1RO, Japanese consumer handbook 1992. De trend die
hierin zichtbaar wordt is dat vooral de jèugd belangstelling
heeft voor buitenlandse produkten.

693

Auteur