Ga direct naar de content

De kwaliteit van de Enquête Beroepsbevolking

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 8 1992

De kwaliteit van de Enquete
Beroepsbevolking
Het meten van de werkloosheid: permanent onderwerp van studie.
In ESBvzn 18 maart trekken Van
Geuns en Van Waveren (Regioplan)
de kwaliteit van de Enquete Beroepsbevolking (EBB) van het CBS in twijfel. Er is volgens hen iets mis met
deze grootste persoonsenquete van
Nederland (zo’n 120 duizend respondenten per jaar) en er moet zo snel
mogelijk worden uitgezocht waaraan
dat ligt, vooral door een non-responsanalyse.

Wat is er aan de hand?
In de EBB wordt gevraagd of men
een werkloosheidsuitkering heeft. Er
worden minder mensen met een uitkering teruggevonden dan er volgens
gegevens van de uitkerende instanties zijn.
Het CBS stelt uit drie bronnen gegevens over werklozen samen: de registraties van de arbeidsbureaus, uitkeringsadministraties en de EBB. Uit de
eerste bron blijkt dat in 1988 ongeveer 875 duizend mensen bij een arbeidsbureau stonden ingeschreven.
Daarvan waren er maar 433 duizend
werkloos: de overigen hadden al
werk of waren niet voor werk beschikbaar. Dat blijkt echter niet uit de
registraties van de arbeidsbureaus
omdat de informatie over de arbeidsmarktsituatie van de ingeschrevenen
vervuild is. Of de ingeschrevenen
daadwerkelijk werkloos zijn wordt
daarom afgeleid uit de opgave die ze
zelf doen in de EBB. In die enquete
geven ze op wat nun actuele arbeidsmarktsituatie is. Maandelijks wordt
het EBB-bestand op persoonsniveau
gekoppeld aan dat van de arbeidsbureaus. Van de ingeschrevenen kan zo
worden bepaald hoeveel er daadwerkelijk (geregistreerd) werkloos zijn.
Een dergelijke verificatiemogelijkheid bestaat niet bij de derde gegevensbron: de uitkeringsadministraties. Het CBS beschikt momenteel
niet over de gegevens die voor koppeling op persoonsniveau met de
EBB nodig zijn, maar kan alleen geaggregeerde gegevens over het aantal
mensen met een werkloosheidsuitkering vaststellen. Deze personen kunnen al dan niet bij een arbeidsbureau

ESB 8-4-1992

staan ingeschreven en al dan niet
werkloos zijn. Of dat laatste het geval
is, zou in beginsel uit de EBB moeten
blijken, omdat daarin aan de respondenten wordt gevraagd of ze een uitkering hebben. Uit de uitkomsten
van deze vraag blijkt echter de genoemde onderschatting. In 1988 ging
het om 107 duizend personen, waarvan 89 duizend RWW’ers. Een oorzaak van deze onderschatting zou selectieve non-respons kunnen zijn:
mensen met een werkloosheidsuitkering zijn relatief vaak non-respondent. In Nederland is de non-respons
over het algemeen hoog, hoger dan
in het buitenland. Daardoor is het gevaar van vertekeningen in de uitkomsten groot. Vertekening kan optreden
zodra een bepaalde bevolkingsgroep
iets meer non-respons vertoont dan
andere. Daarom wordt in de EBB
gecorrigeerd voor verschillen in nonrespons tussen demografische groepen en regie’s. Ook na deze correctie kan er natuurlijk nog vertekening
overblijven, als er binnen demografische groepen en regie’s selectieve
non-respons bestaat.
Om na te gaan of dat zo is, doet het
CBS veel onderzoek waarin de uitkomsten van de EBB worden vergeleken met gegevens uit andere bronnen zoals enquetes bij bedrijven en
instellingen, registraties van de belastingdienst en uitvoeringsorganen sociale zekerheid, en registraties van de
arbeidsbureaus. Dergelijk onderzoek
is onder meer uitgevoerd over de
aantallen werkzame personen, de allochtonen, schoolverlaters, herintreders, mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, de bevolking
naar opleidingsniveau, de ingeschrevenen bij een arbeidsbureau.
Tot nu toe blijkt dat de kwaliteit
van de EBB uitkomsten verrassend
goed is, ondanks het probleem van
de internationaal gezien hoge nonrespons. De enige categoric waarbij
aanwijzingen zijn gevonden voor
vertekening door selectieve nonrespons, is die van de personen met
een werkloosheidsuitkering. Het
probleem is veel beperkter dan Van

Geuns en Van Waveren suggereren
en het onderzoek waarom zij vragen
vindt al een aantal jaren plaats. De resultaten van dit onderzoek zijn uitvoerig gepubliceerd in CBS-publikaties zoals de Sociaal-economische
maandstatistiek en dus voor iedereen toegankelijk en verifieerbaar.
Als de onderschatting wordt veroorzaakt door selectieve non-respons,
moet het gaan om mensen die niet
staan ingeschreven bij een arbeidsbureau. Dat kan worden afgeleid uit het
feit dat het aantal ingeschrevenen in
de EBB niet wordt onderschat.
Het onderzoek van Van Geuns en
Van Waveren leidt niet tot informatie
over de relatie tussen uitkeringsadministraties en de EBB: zij koppelen gegevens uit de uitkeringsadministraties met die van de arbeidsbureaus.
Op grond daarvan concluderen zij
dat het aantal niet-ingeschreven
RWW’ers niet zo groot is (48 duizend). Als dat klopt kan selectieve
non-respons nooit de hele onderschatting van het aantal uitkeringen
in de EBB veroorzaken. Zeker niet
als wordt bedacht dat een deel van
de niet-ingeschrevenen, in de EBB
gewoon wordt waargenomen.
Er is naast selectieve non-respons
maar een andere oorzaak voor de onderschatting in de EBB denkbaar: onderrapportage. Dit wil zeggen dat
mensen met een uitkering wel responderen in de EBB, maar niet vertellen dat ze een uitkering hebben. Als
dit inderdaad op grote schaal voorkomt roept het de vraag op waarom
men die uitkering niet opgeeft. Het is
deze vraag (en niet, zoals Van Geuns
en Van Waveren schrijven, de onderschatting als zodanig) die bij sommigen de connotatie van ‘fraude’ oproept. Het CBS heeft zoiets echter
nooit geschreven, omdat er niets
over bekend is. Non-responsonderzoek kan daar niets aan veranderen.
Er is maar een mogelijkheid om meer
duidelijkheid te krijgen: koppeling
op persoonsniveau van de (RWW-)
bestanden van de sociale diensten
aan die van de EBB. Het CBS heeft
daarvoor een onderzoeksopzet klaarliggen. Uitvoering daarvan vereist
onder meer dat de benodigde bestanden voor het CBS beschikbaar komen. Het onderzoek van Regioplan
heeft over de oorzaken van de onderschatting weinig nieuws opgeleverd.
C.A. van Bochove
De auteur is hoofd van de hoofdafdeling

Arbeid en lonen van het Centraal Bureau
voor de Statistiek.

357,

Auteur