De grote wisseltruc
Aute ur(s ):
Fontein, P.F. (auteur)
Raa, M.H. ten (auteur)
Zegveld, M. (auteur)
Verb onden aan respectievelijk Economisch Instituut Tilb urg, Katholieke Universiteit Brab ant en TVA Development.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4181, pagina 932, 11 december 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
emu
Was het de boze droom van Wim Kok, die op 31 december lange rijen wachtenden voor de geldautomaten zag staan, of was het een
bami-accoord tussen de minister van Financiën en de president van DNB? In ieder geval heeft het kabinet afgelopen vrijdag
voorgesteld gedurende een periode van vier weken de euro en de gulden naast elkaar te gebruiken. Geheel tegen de zin van de
detailhandel die daaruit een grote chaos ziet ontstaan en vooralsnog ook tegen de zin van de Tweede Kamer die juist voor een korte
periode van omwisseling pleit. In dit artikel onderzoeken we de risico’s van beide scenario’s en bewijzen we dat dromen bedrog zijn.
Eén januari 2002 is E-day. Vanaf die dag zullen we euro’s als betaalmiddel gebruiken. Onze guldens moeten we inwisselen. Het is net
alsof we allemaal op dezelfde dag met vakantie zullen gaan, niet naar Frankrijk of Spanje, maar naar Euroland. Waar wisselen we onze
guldens in? Er zijn twee mogelijkheden: thuis, voor vertrek, bij onze eigen bank, of op de plaats van bestemming bij het wisselkantoor
op het moment dat we een uitgave willen doen. Dit artikel gaat in op de kosten en de risico’s van het inwisselen van guldens v 1
óór
januari 2002, bij bank of wisselkantoor, of na 1 januari 2002, bij winkel of toonbank.
Bank of toonbank
Wisselen we onze guldens voor E-day of wachten we af en doen we het erna? Essentieel verschil is dat we in het eerste scenario naar de
bank of een speciaal voor deze operatie ingericht omwisselpunt moeten gaan, terwijl we ons in het tweede scenario kunnen wenden tot
een winkel of andere toonbankinstelling. Het eerste scenario noemen we daarom het ‘bank-scenario’ en het tweede scenario het
‘toonbank-scenario’.
In het bank-scenario gaan we in de periode van 26 december 2001 – 1 januari 2002 (zeven dagen) naar de bank of naar een van de
drieduizend speciaal ingerichte omwisselpunten om euro’s op te nemen voor de allereerste contante betalingen in het begin van januari
2002. De opname voor de tweede tranche contante betalingen zal automatisch in euro’s zijn, net zoals we in het buitenland vreemd geld
opnemen uit geldautomaten of andere bankvoorzieningen. In dit scenario moeten we vanaf 1 januari 2002 (E-day) met euro’s betalen.
Vanwege deze wettelijke bepaling wordt het scenario ook wel met ‘legal big bang’ aangeduid. In tegenstelling tot wat minister-president
Kok denkt (Den Haag Vandaag, 4 december 1998) betekent de kwalificatie ‘legal’ nÃet dat het wisselen zelf een big bang is, voor dat
wisselen worden we immers een week lang (en bovendien tot 1 april 2001) in de gelegenheid gesteld 1, 2. Wel is het zo dat betalingen of
in guldens (voor E-day) of in euro’s plaatsvinden (na E-day). Men hoeft dus niet guldens en euro’s door elkaar in de portemonnee te
dragen.
In het toonbank-scenario wisselen we pas in januari 2002. Omdat natuurlijk niet elke burger als eerste Nieuwjaarsactiviteit een bezoek aan
bank of omwisselpunt zal plannen en men toch boodschappen of bestedingen wil doen, mag men daarom nog met guldens betalen, het
wisselgeld zal echter in euro’s zijn. Feitelijk fungeren toonbankinstellingen (bijv. winkels) dan als wisselkantoor, vandaar de naam
‘toonbank-scenario’. Zie voor een voorbeeld van zo’n wissel onderstaand kader 3.
Voorbeeld van een betaling in het toonbank-scenario
» kassier: u moet 4,33 euro betalen
» klant: ik betaal met guldens
» kassier (vermenigvuldigt met 2,14245):dat is 9,28 gulden
» (klant geeft een tientje)
» (kassier deelt door 2,14245= 4,67)
» kassier: u geeft 4,67 euro dus u krijgt 34 eurocenten terug
Resultaat zal zijn dat burgers guldens en euro’s door elkaar in de portemonnee hebben. Daarom wordt dit scenario wordt ook wel ‘dualefase’ genoemd. In dit toonbank-scenario kan men tot 1 februari 2002 nog met guldens betalen.
Het essentiële verschil tussen de twee scenario’s is dus welke instanties als wisselkantoor zullen fungeren. Voor welk scenario we
moeten kiezen hangt samen met de daaraan verbonden kosten en risico’s. In ieder geval is geen van de betrokken partijen happig de
operatie op zich te nemen. Banken, onder aanvoering van De Nederlandsche Bank, betogen dat de kosten en risico’s van het bankscenario hoger zijn, en toonbanken, onder aanvoering van de Raad Nederlandsche Detailhandel en Midden- en Klein Bedrijf Nederland
zijn op grond van het omgekeerde tegen het toonbank-scenario. Hieronder gaan we dieper in op de kosten en risico’s.
Kosten
De kosten van de invoering van euro’s bestaan uit vaste kosten en variabele kosten. Vaste kosten zijn bijvoorbeeld het omprijzen,
software aanpassen, ombouwen van automaten en andere apparatuur die munten of biljetten accepteren en advieswerk. Variabele kosten
zijn de kosten van dubbele administratie in de periode dat de gulden en euro’s naast elkaar bestaan als wettig betaalmiddel, inclusief het
dubbelprijzen van artikelen. Voor een raming van de kosten is naar het totaal van sectoren gekeken, dat wil zeggen, industrie,
groothandel, detailhandel, zakelijke dienstverlening en overige. De Nederlandsche Bank 4 heeft de totale kosten voor het bedrijfsleven
geschat op iets minder dan Æ’ 7 miljard, waarbij de banken buiten beschouwing zijn gelaten. De vaste kosten bedragen Æ’ 5,7 m
iljard en de
kosten van dubbele administratie Æ’ 1,3 m
iljard 5, 6. Zowel in het bank-scenario als in het toonbank-scenario zijn de vaste kosten
onvermijdelijk. In het bank-scenario worden echter de kosten van dubbele administratie vermeden omdat de periode van een duaal wettig
betaalmiddel daarin niet bestaat. Daar staat tegenover dat het bank-scenario onder bepaalde voorwaarden met meerkosten is behept.
In het bank-scenario zal de bevoorrading van toonbankinstellingen relatief eenvoudig zijn. Volgens een rapportage van de werkgroep
Nationaal Forum voor de introductie van de euro (NFE) hoeven de toonbankinstellingen op E-day slechts over 25 miljoen euro-biljetten
te beschikken, tegen 65 miljoen in het toonbank-scenario 7. Omdat het leeuwendeel van de omwisseling via de banken verloopt, liggen
de kosten voor banken in het bank-scenario uiteraard hoger. De bevoorrading van het publiek met euro’s in de periode van 26 december
2001 tot 1 januari 2002 vergt een extra logistieke inspanning. Zowel de opslagkosten als de kosten voor het transport zullen verhoogd
zijn. De normale bezoekfrequentie van geldautomaten is acht miljoen personen per week, terwijl in het bank-scenario tien miljoen burgers
in de periode van 26 december 2001 tot 1 januari 2002 biljetten in huis moeten halen. Volgens de rapportage van de NFE-werkgroep
moeten zeveneneenhalf miljoen burgers dan door geldautomaten van euro’s voorzien worden, de overige tweeënhalf miljoen kunnen bij
de omwisselpunten terecht. Zestig tot tachtig miljoen biljetten stromen aldus naar het publiek, anderhalf keer zoveel als de normale
hoeveelheid. In de bevoorradingsperiode zou de eerste vier dagen de helft van de geldautomaten op euro’s zijn omgezet, hetgeen
betekent dat de uitgiftecapaciteit in wezen twee dagen minder is: niet zeven maar vijf dagen. De gemiddelde uitgiftesnelheid zou dus op
grond van het volume anderhalf keer zo hoog moeten zijn en door de capaciteitsbeperking nog eens een factor 7/5. verhoogd moeten
worden. Gezamenlijk betekent dit dat de vereiste uitgiftesnelheid verdubbeld moet worden indien alle eurobiljetten via betaalautomaten
worden gedistribueerd. Voor een deel zal dit beslag op uitgiftecapaciteit opgevangen worden door de nog steeds voortschrijdende
investeringen in geldautomaten. Thans zijn er 6500, maar in 2001 verwachten wij dat het aantal gegroeid is tot 7250 8. De uitfgiftesnelheid
kan daardoor iets lager liggen; in plaats van een verdubbelling eind december 2001, zou een stijging van de uitgiftecapaciteit volstaan
van tachtig procent ten opzichte van het niveau in 1998. Volgens de NFE-werkgroep zou dit laatste technisch, op macro-niveau, mogelijk
zijn, maar het publiek moet dan wel bereid zijn de aangeboden capaciteit te gebruiken en het geldautomatenbezoek moet gelijkmatig zijn.
Is het publiek niet bereid vroegtijdig euro’s op te nemen dan onstaan voor de banken meerkosten.
Samenvattend zijn de kosten van het toonbankscenario tenminste een miljard gulden hoger aan dubbele administratiekosten, maar is het
bankscenario behept met meerkosten voor de banken als het publiek niet bereid is om tijdig euro’s op te nemen.
Risico’s
Het is dus essentieel om zicht te krijgen op het gedrag van het publiek. Hiertoe hebben wij in het weekend van 14 november jl. vragen
aan een panel gesteld. Dit panel is representatief voor de Nederlandse samenleving en bestaat uit ruim 1900 huishoudens.
Congestie aan de toonbank
De eerste twee vragen gaan over het toonbank-scenario. Daarin kunnen guldens en euro’s in januari 2002 nog door elkaar gebruikt
worden en zal de vraag naar euro’s geconcentreerd zijn in de eerste week van 2002. Omwisseling op een eerdere datum is in dit scenario
niet mogelijk en het risico bestaat dan ook dat de vraag naar euro’s in deze week niet kan worden bijgebeend. Het publiek blijkt een
voorkeur te hebben voor een snelle start. Een meerderheid van vijftig procent gaat zo vroeg mogelijk met euro’s betalen en de meeste
mensen (46%) willen zo vroeg mogelijk euro’s in de portemonnee. Vrijwel niemand wil wachten met betalen of dragen van euro’s (tien
procent respectievelijk zeven procent). Opmerkelijk is dat onder de resterende groep van onverschilligen de meeste geïnterviewden geen
euro’s én guldens in de portemonnee willen hebben. Wat nu als de vraag naar euro’s inderdaad niet bijgebeend kan worden? 67% van
het publiek betaalt dan met guldens terwijl 20% bestedingen uitstelt. Dit versterkt de schaarste aan euro’s en doet het toonbank-scenario
aldus vastlopen in januari 2002.
De volgende vraag betreft de frequentie van geldopnamen. Hoe frequenter men geld opneemt, hoe korter de tijdspanne waarvoor het
benodigd is, hoe sneller men kan overschakelen. Veruit de grootste groep, vijftig procent, haalt ongeveer een keer per week geld op, 23%
doet dat tweewekeleijks en18% haalt eens per maand geld. Gaan we ervan uit dat beide scenario’s de omwisselactie geconcentreerd zien
in één week, dan zou in dat tijdsbestek in principe de helft van de 23% die tweewekelijks geld haalt, en een kwart van de 18% die dat
maandelijks doet, worden gemist; samen 16% van de mensen. De voorlichting voor het ophalen van euro’s zou zich op hen moeten
richten, vooral in het bank-scenario. Het overstappen op euro’s versterkt evenwel zichzelf. 75% van de mensen zal sneller overstappen
op euro’s als anderen hem gebruiken: er is dus een vliegwiel onder het publiek. Aangezien een meerderheid voor een snelle start is, zal dit
vliegwiel effect sorteren. In het bank-scenario faciliteert het een vroegtijdige bevoorrading van het publiek.
Liever naar de bank
De laatste vragen hebben betrekking op het bank-scenario. Hierin kan vanaf 1 januari 2002 alleen nog maar met euro’s betaald worden.
Zoals gezegd denkt de NFE-werkgroep voor de omwisseling via banken voldoende uitgiftecapaciteit te kunnen realiseren maar is het
welslagen van de dit scenario afhankelijk van de bereidheid van het publiek om van de capaciteit gebruik te maken en het
geldautomatenbezoek geografisch en in de tijd zodanig te spreiden dat, aldus de NFE-werkgroep “prohibitieve congestie voorkomen
[kan] worden.”
Op beide vragen hebben we een antwoord gezocht. Allereerst onderzochten we of de bereidheid gebruik te maken van de aangeboden
capaciteit bestaat. Het antwoord is ondubbelzinnig bevestigend. Zeventig procent van het publiek gaat alvast in december euro’s halen
en van de overigen weet de helft het nog niet. Ook op de vraag of de bereidheid voldoende te spreiden is, luidt het antwoord volmondig
“ja”. Slechts zes procent wacht tot ongeveer een dag voor E-day. De grootste groep, 45%, gaat ongeveer een week van tevoren euro’s
halen, en de overigen zelfs nog eerder. Vroegtijdige bevoorrading van het publiek hoeft dus niet op de bereidheid stuk te lopen.
Ook hebben we onderzocht hoe de spreiding in opgenomen bedragen uitpakt. Tweederde van de mensen gaat voor minder dan 500
gulden aan euro’s halen en de overigen voornamelijk tussen 500 en 1000 gulden. De druk op de geldautomaten en de omwisselpunten zal
dus niet excessief zijn. Mocht in het bank-scenario de vraag naar euro’s het aanbod overtreffen, dan zal dit tijdig in december kenbaar
worden; dit stuit echter op minder problemen dan in het toonbank scenario; in december kan immers nog met guldens worden betaald.
Het risico van vraaguitval is hier geringer.
Voorlichting
Tenslotte hebben we bekeken welke groepen in het bank-scenario, dan wel in het toonbank-scenario in de knel zouden komen. Hiertoe
hebben we het opnamegedrag van mensen gerelateerd aan hun kenmerken. Mannen en ouderen nemen infrequent geld op. Maar mannen
(en alleenstaanden) gaan vroeg euro’s halen. Ouderen laten zich minder beïnvloeden door euro-gebruik bij anderen. In het bank-scenario
moet de voorlichting daarom vooral gericht worden op ouderen, om hen aan te sporen van tevoren euro’s in huis te halen. Voor het
toonbank-scenario vormt de vraagconcentratie in de eerste week van januari 2002 de Achilleshiel. Helaas is het zo dat de mensen die in
het bank-scenario vroeg euro’s zouden gaan halen, ook degenen zijn die infrequent opnemen. In het toonbank-scenario, waar voortijdige
opname niet mogelijk is, zullen zij het langst met een vooraad guldens rondlopen en op die manier een groot beroep op de inwisseling via
de toonbanken doen, niet alleen doordat wisselgeld in euro’s moet worden verstrekt maar ook door gebruik te maken van de mogelijkheid
om ‘meer uit te schrijven’ (zogenaamde ‘cash-back’) In het toonbank-scenario moet de voorlichting gericht worden op hen, om de
toonbankinstellingen zo veel mogelijk te ontlasten.
De belangrijkste terugvalmogelijkheid wordt in beide scenario’s gevormd door giraal betalen: pinnen, chippen, betaalkaart, creditcard,
enzovoorts. De opmars van girale betaling is dramatisch. Werd in 1993 nog 5,5% van de totale betalingen giraal gedaan, in 1997 was het
28,9%. Analyse van de tussenliggende jaren toont dat de stijging elk jaar zes procentpunten bedraagt. Over vier jaar zou het aandeel van
de girale betalingen aldus 53% bedragen. Deze ontwikkeling maakt het makkelijker om bij een tekort aan munten of biljetten op girale
betaling terug te vallen. De opmerkingen van het publiek wijzen er steevast op. “Ik vond de vraag over eventuele schaarste van Euro’s
een beetje simpel. Er is ook altijd nog de mogelijkheid te pinnen of te chippen” is kenmerkend.
Conclusie
De keuze tussen het inwisselen van guldens voor euro’s vóór en na E-day is vooral een keuze tussen bank en toonbank als
wisselinstantie. Beide scenario’s kennen vaste kosten: invoeringskosten zoals omprijzen, software aanpassen, ombouwen van automaten
en andere apparatuur die munten of biljetten accepteren en advieswerk. Bovendien heeft het toonbank-scenario variabele kosten: de
kosten van dubbele administratie inclusief dubbelprijzen. Het toonbank-scenario is dan ook een miljard gulden duurder.
Het publiek heeft blijkens ons panel-onderzoek voorkeur voor een snelle start en is bereid om zich daarnaar te gedragen. Het grootste
deel van het publiek zal de vraag naar euro’s vroeg uitoefenen en bovendien is er een vliegwieleffect. In het bank-scenario faciliteert dit
een vroegtijdige bevoorrading van het publiek. Het publiek neemt dan euro’s op in de zeven dagen van 26 december 2001 tot 1 januari
2002. In het toonbank-scenario zou de actie zich concentreren in de eerste week van januari 2002. Ofschoon beide scenario’s zich in een
bestek van een week zouden voltrekken, pakken de logistieke belastingen verschillend uit. In het bank-scenario zou de belasting van
geldautomaten hooguit tachtig procent hoger zijn dan het huidige niveau. In het toonbank-scenario zou de belasting van
toonbankinstellingen meer dan honderd procent hoger zijn dan normaal. Het Nationaal Forum voor de introductie van euro’s acht het
bank-scenario macro-technisch mogelijk, maar alleen als het publiek ook echt en nauwgezet gebruik zal maken van de aangeboden
capaciteit en, indien deze bereidheid al zou bestaan, het geldautomatenbezoek ook te spreiden is zodanig dat prohibitieve congestie
voorkomen kan worden. Aan beide voorwaarden blijkt voldaan te zijn. Uit ons panelonderzoek blijkt dat 70% van het publiek alvast in
december euro’s zou gaan halen en dat van de overigen de helft onbestemd is. De grootste groep, 45%, zou ongeveer een week van
tevoren euro’s gaan halen, en de overigen meest nog eerder. Het risico van congestie op de valreep van 2001 in het bank-scenario is niet
groter dan die van congestie bij het aanbreken van 2002 in het toonbank-scenario,
Al met al lijkt een succesvolle introductie via het bank-scenario mogelijk. De risico’s daarvan zijn niet voldoende om het voordeel van het
vermijden van een miljard aan dubbele administratiekosten te laten lopen.
Zie ook:
K.F. Roszbach en A.C.J. Stokman, Discussie: Het risico van snel wisselen, ESB, 15 januari 1999, blz. 32-33.
P.Fontein, Th. ten Raa en M.Zegveld, Naschrift: De kosten van traagheid, ESB, 15 januari 1999, blz. 33-34
1 De Europese Commissie is voor ‘front-loading’: “Advance loading of ATMs with at least one denomination of the euro banknotes
should be considered by banks. Where appropriate, the governments of participating Member States should provide logistical support
(e.g. from the army) for banks and retailers in the distribution and storage of the new euro banknotes and coin, and in the withdrawal of
national banknotes and coin.” Europese Commissie, Report of the expert group on banking charges for conversion to the euro, Euro
paper, nummer 14, januari 1998.
2 Het is tot op dit moment onbekend of Duitsland voor het bankscenario kiest. Het ziet er naar uit dat de D-Mark op 1 januari 2002 geen
wettig betaalmiddel meer zal zijn.
3 Bron: De Nederlandsche Bank.
4 De Nederlandsche Bank, Nederland en de euro: uitkomsten van het vijfde DNB opinie-onderzoek, Kwartaalbericht, december 1997,
blz. 47-61.
5 Hiervan neemt de detailhandel 30% voor zijn rekening: Æ’ 0,4 m
iljard. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (1977, blz. 22) schat deze
component op Æ’ 999 miljoen bij een duale fase van zes maanden of Æ’ 763 miljoen bij een duale fase van een maand, zoals in het toonbankscenario. De kosten van dubbele administratie zijn inderdaad niet recht evenredig met de duur van de overgangsperiode, denk aan de
aanschaf van multi-currency pakketten. Het in de tekst genoemde bedrag van Æ’ 1,3 m
iljard wordt lager, Æ’ 1 miljard, als dezelfde sleutel
voor periode-reductie wordt toegepast, maar uiteraard hoger wanneer de schatting van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel wordt
overgenomen. Over een week komt De Nederlandsche Bank in het Kwartaalbericht van december 1998 met nieuwe schattingen voor de
kosten van het toonbank-scenario.
6 Hoofdbedrijfschap Detailhandel, Modellering effecten invoering euro, Den Haag, augustus 1997.
7 Nationaal Forum voor de introductie van de euro, Rapportage NFE-werkgroep eurodistributie, Den Haag, 5 november 1998.
8 Op basis van historische gegevens De Nederlandsche Bank.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)