ontwikkeling
De groei van China is houdbaar
P. Buitelaar
De Nederlandsche Bank,
Divisie Economisch beleid & Onderzoek
p.buitelaar@dnb.nl
China expandeert sterk en integreert in hoog tempo in
de wereldeconomie. In 2004 bedroeg het aandeel van
de Chinese export in de wereldexport zeven procent,
een verdubbeling sinds de millenniumwisseling. Dit
artikel geeft een beknopte schets van de ontwikkeling
èn de problemen van de economie van China.
D
e huidige herziening van de macro-economische statistieken maakt het moeilijk een goed beeld van de economie
van China te krijgen. Het Nationale Statistische Bureau (NBS)
heeft de omvang van de dienstensector recent fors verhoogd,
wat heeft geresulteerd in nieuwe – en hogere – cijfers voor het
niveau en de groei van het bbp voor 1993-2004 (NBS, 2006a).
Voor de bestedingscomponenten zijn nog geen herziene cijfers
gepresenteerd, zodat hier met de bestaande data moet worden gewerkt. Dit betekent dat de cijfers in tabel 1 en de hierna
geschetste ontwikkeling met onzekerheid is omgeven. Volgens
de gereviseerde cijfers nam het bbp-volume in 2004 met ruim
tien procent toe en voor 2005 wordt nagenoeg hetzelfde cijfer
verwacht (tabel 1). De export groeit de laatste jaren met ongeveer 30 procent. De bruto investeringsquote stijgt voortdurend
en heeft nu het hoge niveau van 45 procent van het bbp bereikt.
De exportquote neemt eveneens toe, daarentegen laat de particuliere consumptiequote in de loop van de tijd een daling zien.
De nationale spaarquote stijgt verder en overtreft de investeringsquote, wat zich weerspiegelt in een oplopend overschot op
de lopende rekening van de betalingsbalans.
Oorzaken van hoge economische
groei van China
Berekeningen van de potentiële groei van China zijn schaars
en vanwege het gebrekkige statistische materiaal met grote
onzekerheden omgeven (Heytens & Zebregs, 2003). Daarom
zij hier volstaan met enkele opmerkingen van kwalitatieve aard
over het groeipotentieel van China.
Er zijn diverse redenen waarom de economische groei hoog
kan blijven. In de eerste plaats de hoge investeringen. Bedrijven
en (lokale) overheden hebben een ‘drive’ om te investeren en te
groeien. Uit een groeitoerekening van de OECD (2005a) blijkt
dat van de gemiddelde jaarlijkse bbp-groei ad negen procent
in 1988-2003, er vijf procentpunten zijn toe te rekenen aan de
investeringen. De bijdrage van de factor arbeid is 0,6 procentpunt en de totale factorproductiviteit verklaart 3,4 procentpunten. Eerdere berekeningen komen tot vergelijkbare uitkomsten
(Heytens & Zebregs, 2003; Chow & Lin, 2002).
In de tweede plaats is er een groot ‘reservoir’ aan goedkope
arbeidskrachten. Het aantal werkenden in het landelijke, onderontwikkelde deel van China bedraagt tegen de 500 miljoen
personen. Er is een verschuiving gaande van arbeid uit de land-
bouw naar de industrie en diensten. Deze overschakeling zal nog
enkele decennia in beslag nemen en zal een voortgaande impuls
aan de economische groei geven. In de periode 2000-2010 zullen
naar schatting 70 miljoen werkenden uit de landbouw uitstromen naar andere economische activiteiten (OECD, 2005b).
In de derde plaats zijn er de voortgaande hervormingen.
De transitie naar een markteconomie gaat voort en maakt
productiviteitswinsten mogelijk. In de meeste sectoren zijn
particuliere bedrijven nu de voornaamste spelers. Micro-economisch onderzoek in de industrie voor de periode 1998-2003
wijst uit dat het niveau van de totale factorproductiviteit bij de
private bedrijven het dubbele was van dat van de staatsbedrijven (OECD, 2005a). In de overblijvende staatsbedrijven vindt
herstructurering plaats, waardoor deze meer concurrerend worden. Modernisering van de financiële sector maakt de banken
sterker.
De Chinese economie heeft echter ook problemen, die een
risico vormen voor de voortgang van de hoge economische
groei, te weten zwakke staatsbedrijven, een kwetsbare financiële
sector, onproductieve investeringen, achterblijvende particuliere
consumptie, toenemende regionale inkomensverschillen en
sociale onrust.
Zwakke staatsbedrijven,
kwetsbare financiële sector
In 2003 werd 59 procent van het bbp geproduceerd door
particuliere bedrijven, 34 procent door staatsbedrijven en zeven
procent door collectieve bedrijven. De staatsbedrijven opereren
vooral in de sectoren metaal, energie, defensie, transport en
telecom. Na 2001 zijn de productiviteit en het rendement van
de staatsbedrijven belangrijk verbeterd. Dat neemt niet weg dat
een derde van de staatsbedrijven in de industrie verliesgevend is
(OECD, 2005a).
De kapitaalmarkt is nog weinig ontwikkeld, zodat voor
bedrijven bancaire kredietverlening, na inhouding van winst,
de belangrijkste financieringsbron is. Gezinnen hebben geen
andere mogelijkheid dan hun besparingen op de bank te zetten.
Hiermee zijn de banken cruciaal in de financiële intermediatie.
Nagenoeg het hele bankwezen is in handen van de centrale en
lokale overheid. Er zijn vier grote staatsbanken die in balanstotaal gemeten 65 procent van het bankwezen uitmaken: Bank of
China, China Construction Bank, Industrial and Commercial
ESB  10-3-2006
113
ontwikkeling
Bank of China en Agricultural Bank of China. Als commerciële
banken vormen zij de kern van het financiële systeem. Het overgrote deel van hun kredietverlening is aan de staatsbedrijven.
Naast deze ‘grote vier’ zijn er middelgrote banken die krediet
verlenen aan lokale private bedrijven.
Een groot probleem voor de banken zijn de ‘slechte’ leningen die zijn ontstaan doordat staatsbedrijven hun leningen niet
konden terugbetalen. Om de kapitaalstructuur van de banken
te versterken heeft de regering eind 2003 een kapitaaloverdracht
van 45 miljard dollar verstrekt aan de Bank of China en de
China Construction Bank. Herkapitalisatie van de Industrial
and Commercial Bank of China is gaande. Bij de grote vier
maken de slechte leningen nu circa tien procent uit van het
totaal van de uitstaande leningen. Lokale bestuurders hebben
nog invloed op de kredietverlening, maar steeds meer worden
bedrijfseconomische principes geïntroduceerd en worden risicoÂ
management en interne controle verbeterd (OECD, 2005a).
Onproductieve investeringen
De hoge investeringen van China betreffen niet altijd rendabele projecten. Het komt voor dat lokale bestuurders projecten
opstarten om met hun regio politiek te scoren of ter creatie
van arbeidsplaatsen. Met name in de bouwnijverheid zijn de
investeringen de laatste jaren sterk gestegen. De regering heeft
opdracht gegeven om de investeringen in de bouw, de metaal
en de auto-industrie te beperken en de centrale bank heeft de
rente verhoogd en de financieringsvoorwaarden aangescherpt.
Niettemin zijn de investeringen in 2005 sterk gestegen, ook
in genoemde sectoren (NBS, 2006). Hierbij speelt een rol dat
China nog geen markteconomie is, waardoor er van economische prikkels als rente en prijzen een relatief beperkte signaalwerking uitgaat.
Overinvesteringen kunnen leiden tot overcapaciteit, neerwaartse prijsdruk en verliezen, zodat bedrijven niet aan hun
verplichtingen kunnen voldoen en de slechte leningen bij
de banken toenemen. Bij duurzame consumptiegoederen
(onder meer auto’s) en kleding is reeds enkele jaren sprake van
Tabel 1. Kerngegevens economie China
2000
2001
2002
2003
2004
2005
procentuele veranderingen
volume bbp
8,4
8,3
9,1
10,0
10,1
particuliere consumptie, volume
8,6
6,3
7,4
6,5
7,8
9,9
investeringen bedrijven
en overheid, nominaal
10,3
13,1
16,9
27,7
26,8
25,7
export, nominaal
27,8
6,7
22,4
34,7
35,4
28,4
import, nominaal
35,7
8,2
21,2
40,0
36,0
17,6
consumptieprijs
0,4
0,7
-0,8
1,2
3,9
1,8
percentage van het bruto binnenlands product
particuliere consumptie
48,0
46,6
45,3
43,3
41,4
investeringen bedrijven
en overheid
36,5
37,3
38,9
42,2
43,8
45,7*
export
23,1
22,3
25,0
29,8
34,5
40,9*
1,9
1,5
2,7
3,2
4,8
7,0
38,9
40,2
41,8
44,6
47,0
52,0*
saldo op de lopende rekening
betalingsbalans
nationale besparingen
*periode januari-september
Bron: NBS (2005) en www.stats.gov.cn. De cijfers voor 2005 zijn met grote onzekerheid
omgeven en berusten deels op eigen raming.
Toelichting. Het volume bbp 2000 t/m 2005 betreft gereviseerde cijfers. De cijfers voor de
overige grootheden betreffen niet-gereviseerde cijfers.
114
ESB  10-3-2006
prijsdaling vanwege overcapaciteit en scherpe concurrentie.
Toenemende overcapaciteit is er bij de productie van staal, aluminium en cement. Als China een markteconomie was, dan zou
van de overcapaciteit en de prijsdaling een signaal uitgaan tot
vermindering van de investeringen. Nu werkt deze terugkoppeling onvoldoende.
Het financiële stelsel, dat nog onvoldoende marktgericht
is, leidt tot ondoelmatige investeringen. Gezinnen kunnen
hun besparingen alleen maar onderbrengen bij de banken,
die een door de overheid vastgestelde lage rente vergoeden.
Hierdoor kunnen banken tegen een lage rente krediet verstrekken. Bovendien hoeven staatsbedrijven geen dividend aan de
overheid uit te keren en kunnen hun winst geheel inhouden.
Deze gemakkelijke en goedkope financiering verhindert een
doelmatige allocatie van kapitaal en leidt tot overinvesteringen
en verkwisting van middelen. Een meer kritische houding van
de banken in de kredietverlening en hogere rentetarieven zou
de aanwending van kapitaal doelmatiger maken en onrendabele
investeringen beperken. Tot op zekere hoogte weerspiegelen de
hoge investeringen het (nog) niet-marktconforme karakter van
het financiële stelsel.
Achterblijvende particuliere consumptie
De sterke toename van de bestedingen in China steunt in
toenemende mate op de export en de investeringen en in mindere mate op de particuliere consumptie. De investeringsquote
en de exportquote stijgen, de consumptiequote daalt (tabel 1).
Door de achterblijvende particuliere consumptie ontbreekt een
stevige binnenlandse basis, terwijl de afhankelijkheid van de
export China kwetsbaar maakt voor protectionistische sentimenten bij handelspartners. Een belangrijke oorzaak van de lage
consumptie is het ontbreken van een sociaal vangnet en goede
pensioenvoorzieningen, waardoor mensen sparen voor de oude
dag en voor onverwachte uitgaven bij werkloosheid of ziekte.
Gezinnen sparen een kwart van hun beschikbaar inkomen,
wat internationaal hoog is. In de landelijke gebieden, waar
60 procent van de bevolking woont, is het bezit aan duurzame
goederen als televisie en wasmachines gering. Naast een laag
inkomen speelt het ontbreken of slecht functioneren van infrastructurele voorzieningen een rol: uitval van elektriciteit, geen
of slechte signaalontvangst, geen goed water. Verbetering van de
consumptiegerelateerde infrastructuur zal een impuls vormen
voor de aanschaf van duurzame consumptiegoederen (Lin et al.,
2003). Om de consumptie te stimuleren zijn in het elfde vijfjarenplan 2006-2010 extra uitgaven opgenomen voor onderwijs,
gezondheidszorg en sociale zekerheid.
Toenemende regionale
inkomensverschillen en sociale onrust
In de loop van de jaren ’90 van de vorige eeuw zijn de inkomensverschillen tussen de stedelijke en de landelijke gebieden
steeds groter geworden. Het reëel beschikbaar inkomen per
hoofd van de bevolking is in de stedelijke gebieden drie maal zo
hoog als in de landelijke gebieden (figuur 1). In de rijkste regio
Sjanghai is het gemiddelde netto inkomen per hoofd negen
keer zo groot als in de armste landelijke regio Gansu. Rond de
steden worden landbouwgronden in gebruik genomen voor
NBS (2005) tabel 3-23 en Modigliani & Cao (2004).
ontwikkeling
Figuur 1. Reëel beschikbaar inkomen per hoofd van de bevolking in China
yuan
4250
3500
2750
twee procent gerevalueerd en de koppeling aan de dollar is vervangen door een mandje van dollar, euro en valuta van nabijgelegen landen. De autoriteiten hebben aangegeven dat een sterke
revaluatie de zwakke financiële sector in moeilijkheden brengt
en de agraÂrische sector in de rurale gebieden verzwakt vanwege
het goedkoper worden van ingevoerde landbouwproducten
en het duurder worden van agrarische export, wat tot sociale
onrust kan leiden (IMF, 2005, blz. 15).
2000
1250
500
‘89
‘91
‘93
‘95
‘97
‘99
‘01
‘03
landelijke gebieden
stedelijke gebieden
Bron: NBS (2005)
industrieterreinen en woningbouw en er vinden gedwongen
verhuizingen plaats. Dit alles leidt tot sociale onrust in de landelijke gebieden, die de politieke en sociale stabiliteit van China in
gevaar kan brengen.
De laatste jaren nemen de autoriteiten maatregelen om de
inkomens van de landelijke bevolking te verhogen en de voorzieningen te verbeteren (OECD, 2005a). Het overheidsbeleid
en de instituties zijn echter mede debet aan de grote regionale
verschillen. Het westen en midden van China produceren
graan, katoen en steenkool, die zij aan het expanderende oosten
leveren. De prijzen van deze producten zijn door de centrale
overheid vastgesteld en worden laag gehouden. Daardoor kunnen de eerstgenoemde gebieden geen gebruik maken van hun
comparatieve voordelen (Lin et al., 2003). Tenslotte is er het
gezinsregistratiesysteem (hukou-systeem), dat restricties oplegt
aan de migratie van inwoners van de rurale gebieden naar de
stedelijke gebieden. Hoewel het hukou-systeem de laatste jaren
is versoepeld, bestendigt het de regionale loonverschillen en
veroorzaakt het mede het achterblijven in welvaart van de landelijke gebieden (OECD, 2005b).
Hoge economische groei
van China is houdbaar
Als de problemen kunnen worden opgelost en de hervormingen voortgaan, zal de hoge economische groei kunnen
voortduren. Het leiderschap van China heeft een pragmatische
en niet een ideologische houding ten aanzien van het economische beleid. Daardoor is er een goede kans dat de problemen
kunnen worden opgelost of op zijn minst beheersbaar zijn. De
groei-impulsen zoals hoge investeringen en goedkope arbeid
kunnen dan volop hun invloed doen gelden, terwijl de voortgaande hervormingen een groot potentieel kunnen losmaken.
De groei van de Chinese economie zal dan hoog blijven en de
expansie gaat voort. Daarmee is niet gezegd dat elk jaar de huidige groei van negen à tien procent wordt gehaald, maar wel dat
China in de wereldeconomie steeds belangrijker wordt. n
Piet Buitelaar
Literatuur
Chow, G. & A. Lin (2002) Accounting for Economic Growth in Taiwan
and Mainland China. Journal of Comparative Economics, vol 30, nr 3
blz 507-530.
Heytens, P. & H. Zebregs (2003) How Fast Can China Grow? W. Tseng &
M. Rodlauer (red): China. Competing in the Global Economy. IMF, blz 8-29.
IMF (2005): People’s Republic of China. Staff Report for the 2005 Article IV
Consultation, 8 juli .
Lin, J.Y., F. Cai & Z. Li (2003) The China Miracle. The Chinese University Press,
Hong Kong.
Modigliani, F. & S.L. Cao (2004) The Chinese Saving Puzzle and the Life-Cycle
Hypothesis. Journal of Economic Literature Vol. XLII blz 145-170.
National Bureau of Statistics of China (2005): China Statistical Yearbook 2005.
National Bureau of Statistics of China (2006): National Economy Maintains
Stable and Fairly Fast Growth in 2005. 25 januari (www.stats.gov.cn).
OECD (2005a): China. OECD Economic Surveys, volume 2005/13.
OECD (2005b): China. Review of Agricultural Policies.
De beschreven onderling samenhangende problemen
vormen een risico voor voortgaande economische groei. De
twee voornaamste risico’s zijn de regionale verschillen en de
niet-Âefficiënte financiële sector. De grote regionale verschillen
brengen de stabiliteit van China in gevaar en beperken tevens
de consumptiegroei. Een beleid dat de welvaart en de (sociale)
voorzieningen in de rurale gebieden verhoogt, vergroot de
consumptie, maakt hoge gezinsbesparingen minder nodig en
versterkt het draagvlak voor hervormingen. Vooral de zwakke
financiële sector draagt bij aan het ontstaan van overinvesteringen en overcapaciteit. Ontwikkeling van financiële producten, betere toegang tot de kapitaalmarkt en versterking van de
banken geeft gezinnen meer keuze bij het onderbrengen van
hun besparingen en biedt bedrijven meer diversiteit in financiering. Dit verbetert de financiële intermediatie en leidt tot meer
marktconforme rentetarieven, zodat alleen rendabele investeringen worden gefinancierd.
Beide risico’s – grote regionale verschillen en een zwakke
financiële sector – stellen grenzen aan de beleidsruimte ten aanzien van de valutakoers. De renminbi is in juli 2005 met ruim
ESB  10-3-2006
115