Ga direct naar de content

De geldzuivering in Nederland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 11 1985

De geldzuivering in Nederland
DRS. H. MERKUS*

Zesentwintig September a.s. is het precies veertig jaar geleden dat in Nederland een grootscheepse
geldzuivering plaatsvond. Een reden stil te staan bij de dag dat het gehele Nederlandse volk in
koopkracht gelijk stond. In dit artikel bespreekt de auteur welke oorzaken een geldzuivering
noodzakelijk maakten en op welke wijze zij werd uitgevoerd.

Inleiding
Na de bevrijding op 5 mei 1945 was de economische situatie in
Nederland rampzalig. Gedurende de oorlog was voor f. 9 mrd.
materiele schade toegebracht en voor f.2 mrd. verlies geleden
aan goud, deviezen en buitenlandse beleggingen (op basis van
het prijspeil van 1938). De staatsschuld was toegenomen tot f. 20
mrd., een viervoudiging in vijf jaar tijd. Ter vergelijking: het nationaal inkomen bedroeg in 1938 f. 5,4 mrd.
Een van de belangrijkste problemen voor de eerste naoorlogse
regering was de sterk gestegen geldhoeveelheid. Tussen ultimo
april 1940 en april 1945 was deze toegenomen van f. 2.640 mln.
tot f. 10.900 mln. Een geldzuivering was onontkoombaar. In dit
artikel worden de oorzaken van de toename van de geldhoeveelheid onderzocht. Vervolgens worden de doelstellingen van de
geldzuivering en de wijze waarop deze plaatsvond besproken.
Tot slot komt het resultaat van de genomen maatregelen aan de
orde.

centrale bank werd ondergebracht. Het uiteindelijke resultaat was een forse toename van de girale tegoeden van het publiek. De dalende kredietverlening aan de private sector compenseerde bovengenoemde geldschepping slechts gedeeltelijk.
Het gezamenlijke effect van de twee genoemde oorzaken is te
vinden in label 2. Volgens Lieftinck droeg de liquidileilsloevoer
uit Duitsland voor driekwarl en de monelaire financiering van
de begrolingskorlen voor een kwart bij lol de loename van de
maalschappelijke geldhoeveelheid 1).
Tabel I. Buitenlandse activa van De Nederlandsche Bank, in
mln. gld.
8 mei 1940 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

12,0

7 mei 1945 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

84,3
1.204,7
2.221,0
3.816,8
4.488,2

Oorzaken van de toename
Bron: Versing van De Nederlandsche Bank N. V., 1946, biz. 8.

De buitensporige toename van de geldhoeveelheid had twee
redenen:
1. de gedwongen vorderingen op Duitsland. Het betalingsverkeer met Duitsland vertoonde tijdens de bezetting voortdurend een positief saldo, hetgeen met name werd veroorzaakt
door de gedeeltelijk gedwongen goederenuitvoer en de toenemende dienstverlening. Tevens droeg de uitvoer van waardepapieren bij tot een aanzienlijke vergroting van de deviezenvoorraad. Deze ontwikkeling werd mogelijk gemaakt door
een besluit van Berlijn met ingang van 1 april 1941 de deviezengrens tussen Nederland en Duitsland op te hef fen. De president van De Nederlandsche Bank had uit protest tegen dit
besluit reeds in maart 1941 zijn functie neergelegd. Als gevolg van het besluit richtte de Duitse koopkracht zich ongestoord op de Nederlandse economic en werd Nederland
door rijksmarken overstroomd. Slechts door onbeperkte
aankoop kon de centrale bank voorkomen dat de rijksmarken onderdeel werden van de Nederlandse geldcirculatie.
Het resultaat was een sterke toename van de buitenlandse activa van De Nederlandsche Bank (zie label 1). Duidelijk herkenbaar is het effect van het besluit van 1 april 1941;
2. de sterk opgelopen staatsschuld. Gedurende de bezetting slegen de begrotingstekorten van de overheid aanzienlijk, voorriamelijk door de hoge bezettingskosten (ongeveer f. 8 mrd.)
en de noodgedwongen uitbreiding van de staatsbemoeienis.
De financiering van de tekorten vond grotendeels plaats door
verkoop van schatkistpapier aan het bankwezen, terwijl aan
het einde van de bezetting schatkistpapier rechtstreeks bij de
ESB 18-9-1985

Tabel 2. Ontwikkeling van de geldhoeveelheid gedurende de
oorlog, in mln. gld.
Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Toeaugus- april april april april april april neming
tus
1942
1940
1941
1943
1944
1945 ultimo
1939
april
1940
tot
ultimo
april
1945

Chartaal geld a)
Giraal geld b)
Maatschappelijke
geldhoeveelheid

1.133
1.507

1.167
1.480

1.715

2.371

2.789

2.680
2.937

4.299

2.300

2.640

2.647

4.015

5.160

5.617

8.484 10.908 8.261

4.185

5.894 4.727
3.534

5.014

a) Exclusief teken- en pasmunten.
b) Betreft een globale benadering.
Bron: Witboek belreffende maatregelen lol zuivering van het ge/dwezen in Nederland, 1946, biz. 11.

* De auteur was tot 1 September jl. als wetenschappelijk medewerker

verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is thans werkzaam
bij het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

1) Lieftinck, The post-war financial rehabilitation of the Netherlands,
1973, biz. 8, 9.

931

Doelstellingen van de geldzuivering

Met de geldzuivering beoogde de regering de realisering van
met name drie belangrijke macro-economische doelstellingen:
• herstel van het monetaire evenwicht. Tegenover de gestegen
geldhoeveelheid stond een daling van de ree’le produktie.
Verantwoordelijk voor deze daling waren vooral de handelsblokkade van de geallieerden, de inkrimping van de civiele

produktie op last van de bezetter, de gedwongen export naar
Duitsland en het goederenverlies als gevolg van oorlogshandelingen. Het resultaat was een daling van het ree’le nationaal
inkomen. De combinatie van enerzijds een scherpe stijging
van de geldhoeveelheid en anderzijds een forse daling van het
nationaal inkomen leidde tot een enorme verhoging van de liquiditeitsquote. Bedroeg het normale peil voor de oorlog ca.
46%, in mei 1945 werd de liquiditeitsquote geschat op 300400% 2). Aan de overtollige koopkracht waren diverse gevaren verbonden, zoals een verkeerde allocatie van schaarse
goederen en beschikbare arbeidskrachten, een toenemende
onzekerheid bij het bedrijfsleven omtrent toekomstige prijzen en een verzwakking van de concurrentiepositie. Tevens
zou een sterke inflatie leiden tot koopkrachtvermindering
van de vele vaste-inkomenstrekkers;
• sanering van de overheidsbegroting. Vertoonde de begroting
tijdens de bezetting grote tekorten, na de oorlog zou hier

vooralsnog weinig verandering in komen. Aanzienlijke uitgaven waren verbonden aan de reconstructie van de infrastructuur, de oorlogsschadecompensatie aan bedrijven en
particulieren en aan de opbouw van een nationaal defensiesysteem. Tevens vereiste het herstel in Nederlands Oost-Indie
hoge uitgaven en was de regering gedwongen essentiele goederen te subsidie’ren. Een geslaagde financiering vroeg derhalve om een aanzienlijke verhoging van de inkomsten op
korte termijn. De te nemen fiscale maatregelen maakten een
goede registratie van ieders vermogenspositie noodzakelijk.
De geldzuivering kon benodigde gegevens verschaffen. Tevens konden de te blokkeren gelden direct worden aangewend ter voldoening van de fiscale verplichtingen;
• invoering van een bestedingscontrole. De beperkte middelen
vroegen om een nauwkeurige aanwending en tevens beperking van de overtollige koopkracht. Een versterking van de
inflatoire tendens ten gevolge van gespannen arbeids- en goederenmarkten diende te worden vermeden. De geldzuivering
maakte vermindering van de koopkracht mogelijk door mid-

del van blokkering van girale tegoeden. Door gerichte deblokkering kon de overheid vervolgens controle uitoefenen
op de besteding van de middelen. Vanwege het inflatiegevaar
was het gebruik van alle geblokkeerde tegoeden voor investeringsdoeleinden niet mogelijk. Deblokkeringen dienden

vooral ter financiering van het lopende produktieproces. Investeringen dienden met name te worden gefinancierd door
besparingen uit huidig inkomen. De meest directe bestedingscontrole was natuurlijk het door de staat toee’igenen
van de koopkracht.
Naast het bereiken van deze drie macro-economische doelstellingen bood de geldzuivering de mogelijkheid van:
• opsporing van illegale winsten. De geldzuivering gaf gelegenheid een onderzoek in te stellen naar de zuiverheid van de
herkomst van vermogenswinsten. De bezetting had zwarthandelaren en collaborateurs in staat gesteld aanzienlijke
winsten te maken. Naast de justitie was ook de fiscus gebaat
bij deze aanpak, aangezien genoemde personen notoire belastingontduikers waren;
• registratie van de chartale geldhoeveelheid. Voor de oorlog,
gedurende de bezetting en tijdens de bevrijding waren diverse
soorten munten, zilverbons, muntbiljetten en bankbiljetten
uitgegeven, ingetrokken en soms opnieuw geldig verklaard.

Tegelijkertijd waren onbekende bedragen door oorlogshandelingen vernietigd of in vijandelijk bezit terechtgekomen.
Deze kwamen als zodanig niet in aanmerking voor vergoeding. Doorgaans vond registratie van verloren gegane biljetten plaats via de intrekking van verouderde coupures. Het
verlies vormde een bate voor de schatkist. De geldzuivering
maakte een directe vaststelling van deze bate mogelijk. Te932

vens werd de inlevering van papiergeld uit vijandelijk gebied
bestreden.
Het geldzuiveringsproces

Het geldzuiveringsproces bestond uit drie opeenvolgende
fasen:
1. intrekking van alle biljetten van honderd gulden 3);
2. intrekking van alle overige biljetten en blokkering van de girale tegoeden en deposito’s;
3. uitgifte van nieuw geld en gedeeltelijke deblokkering.
Ad 1. Vooruitlopend op een algehele geldzuivering verloren
ten gevolge van het ,,Besluit intrekking bank- en muntbiljetten
van honderd gulden” deze biljetten met ingang van 9 juli 1945 de
hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Deze afzonderlijke intrekking werd ingegeven door de wens zo spoedig mogelijk met
de geldzuivering te beginnen, zelfs nog voor het technisch mogelijk was voldoende nieuwe biljetten voor een volledige zuivering
te drukken. De eigenaar of gemachtigde kon de biljetten tot 13
juli 1945 tegen ontvangstbewijs inleveren bij de kantoren van De
Nederlandsche Bank, de handelsbanken en de landbouwkredietinstellingen. De tegenwaarde werd gecrediteerd op een renteloze, geblokkeerde rekening bestemd voor de verrekening van
(eventueel in de toekomst) verschuldigde belastingen, dan wel
voor nader door de minister van Financien aan te geven doeleinden. Het publiek vernam deze maatregel op maandagochtend 9
juli, terwijl de banken zaterdag 7 juli na kassluiting op de hoogte
waren gebracht. Tevens werden alle zich in het niet-vijandelijke
buitenland bevindende bank- en muntbiljetten ingetrokken. Het
betrof met name Belgie, de Sovjetunie, Engeland, Zwitserland
en Frankrijk. Voor het buitenland gold een langere inleveringstermijn.
Ad2. Ingevolgede ,,Beschikking Geldzuivering 1945″ verloren alle nog in omloop zijnde biljetten met ingang van 26 September 1945 de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Het betrof
zilverbons van f. 1, f. 2,50 en f. 5, muntbiljetten van f. 1, f. 2,50,
f. 10, f.25 en f.50 en bankbiljetten van f. 10, f.20, f.40, f.50,

f. 60, f. 200 en f. 300. Voorts werden de na kassluiting op 25 September aanwezige tegoeden van rekeninghouders bij De Nederlandsche Bank, de handelsbanken, de landbouwkredietinstellingen, de effectenkredietinstellingen en de spaarbanken geblokkeerd. De Postcheque- en Girodienst was met van ingang van 13
September gesloten ter zake het uitvoeren van opdrachten tot
overschrijving en uitbetaling. De mogelijkheid tot storting bleef
tot en met dinsdag 25 September open. De blokkade omvatte
derhalve ook de rekeningen van de Postcheque- en Girodienst,
alsmede die van de Rijkspostspaarbank. In de inleveringsweek
van woensdag 26 September tot en met dinsdag 2 oktober mocht
per gezin of alleenstaande niet meer dan f. 300 worden ingeleverd. Het overige chartale geld diende dus voor die tijd te zijn ingeleverd. Het publiek was daarom op 12 September op de hoogte
gebracht van de details van de geldzuivering. Het maximum van
f. 300 gold niet voor bedrijven. De blokkade omvatte tevens de
in deze week ingeleverde bedragen. In de periode van 19 tot en
met 25 September reikten plaatselijke distributiediensten aan natuurlijke personen een bedrag van f. 10 per hoofd uit. Dit bedrag
aan nieuwe muntbiljetten (f. 1 en f. 2,50) verkreeg men tegen betaling van hetzelfde bedrag in buiten omloop te stellen bank- of
muntpapier. Deze werkwijze voorkwam de gelijktijdige omloop

van oude en nieuwe betaalmiddelen en diende ter bestrijding van
inwisseling van illegaal verkregen geld.
Ad 3. Op woensdag 26 September 1945 maakte de regering de
,,Beschikking Deblokkering 1945″ bekend. Eerdere publikatie
was ongewenst, aangezien dit handelingen met het doel later een
zo groot mogelijke deblokkering te verkrijgen, in de hand zou
hebben gewerkt. De beschikking introduceerde het begrip girale
rekening. De houder kon enkel door middel van overschrijving
over deze rekening beschikken. Van iedere geblokkeerde reke2) Lieftinck, op. cit., biz. 14.

3) Biljetten van grotere waarde (vijfhonderd en duizend gulden) waren
reeds in maart 1943 door de bezetter ongeldig verklaard.

ning werd f. 1.000 vermeerderd met 25 % van het tegoed volgens
de stand van 12 September 1945 giraal vrijgegeven. Per rekening

Tabel 3. Bankbiljettencirculatie, in mln. gld.

geopend voor 7 juli gold een maximum van f. 10.000. Vanaf 6

9 juli 1945
16 juli 1945
23 juli 1945
30 juli 1945
6 augustus 1945

oktober kwam dit maximum voor bedrijven, andere dan kleine
bedrijven, te vervallen. Aangezien deze maatregel het bedrijfsleven onvoldoende in staat stelde transacties te financieren, kreeg
De Nederlandsche Bank als taak bij gebleken noodzaak vergun-

13 augustus 1945

4.901
4.676

20 augustus 1945
27 augustus 1945

4.005

3 September 1945

2.573

3.448

17 September 1945

3.087
2.858

2.552
2.445
2.118
1.683

24 September 1945

ning te verlenen om over geblokkeerde tegoeden te beschikken.

Na 1 december kreeg het bedrijfsleven de mogelijkheid om zonder toestemming van De Nederlandsche Bank voor betaling van
goederen en diensten tot een bepaalde hoogte krediet op te nemen. Omvangrijke kredietverstrekking bleef nog geruime tijd

Bron: Witboek, biz. 40.

onderworpen aan vergunning. Op 28 december 1945 volgde de

1938-1948, in mln. gld. a)

Tabel 4. Ontwikkeling van de geldhoeveelheid in Nederland,

opheffing van de girale rekening bij Beschikking Deblokkering
1946. Hiermee verviel het verbod van overschrijving naar een

Tijdstip (ultimo)

1938
1939
1940
1941
1942
1943
1944
1945
1946
1947
1948

..Beschikking Afwikkeling Geldzuivering 1947″ tot stand. De

beschikking trad op 2 januari 1948 in werking en maakte liquidatie van de geblokkeerde saldi mogelijk. Bij wet van 29 januari
1949 werd de geldzuivering definitief afgesloten.
Het resultaal

Als gevolg van de intrekking van de honderd-guldenbiljetten
daaldedebankbiljettencirculatie van f.4.901 mln.op9juli 1945
tot f. 1.683 mln. op 24 September 1945. Het verschil kwam niet

geheel overeen met de vermindering van de geldhoeveelheid,
aangezien ten gevolge van oproepen van de regering houders van
kleinere bankbiljetten overgingen tot vrijwillige inlevering. Dit
leidde slechts tot een verandering in de samenstelling van de
geldhoeveelheid, namelijk een stijging van de vrije tegoeden. Op
12 September 1945 werd bekendgemaakt dat particulieren bij de
aanstaande geldzuivering maximaal f. 300 mochten inleveren.
Deze mededeling zorgde voor een versnelde terugvloeiing van

Chartaal geld

Giraal geld

Maatschappelijke

geldhoeveelheid

vrije rekening. De chartale geldhoeveelheid was namelijk zodaniggegroeid, dat overboeking van de tegoeden van de girale naar
de vrije rekening mogelij k was. Daarnaast bleven de geblokkeerde rekeningen bestaan. Na langdurige voorbereiding kwam de

1.048
1.232
1.695
2.342
3.100
3.623
5.096
1.386
2.801
3.062
3.184

1.493

2.541

1.189

2.421
3.329
4.388
5.163
6.545

1.634
2.046
2.063
2.922
3.678
2.714
3.392
3.892
4.148

8.774

4.100
6.193
6.954
7.332

a) De bedragen in deze tabel zijn niet goed vergelijkbaar met die in label 2, aange-

zien De Nederlandsche Bank in bovenstaande tabel een nieuwe definitie van
maatschappelijke geldhoeveelheid hanteert waarin geen plaats is voor het chartale geld in kassen van de banken en voor de termijndeposito’s.

Bron: Verslag van De Nederlandsche Bank N. V. 1948, biz. 23.

— maximaal f. 3.500 over te boeken naar een beleggingsrekening, waarvan per jaar eenvijfde gedeelte, met een minimum
van f. 300 kon worden vrijgegeven;

— 3 % investeringscertificaten met een looptijd van twintig jaar

het chartale geld naar banken. Tabel 3 geeft het verloop van de

te kopen. Hiervan zou gedurende de eerste vier jaar telkens

bankbiljettencirculatie van 9 juli 1945 tot aan de algemene geldintrekking weer.
Ingevolge de distributie van nieuwe muntbiljetten bedroeg de
totale geldhoeveelheid op 2 oktober ‘s avonds f. 90 mln. (exclusief de circulerende munten). Als gevolg van de Beschikking Deblokkering 1945 nam de geldhoeveelheid snel toe. Op 13 november 1945 was voor f. 900 mln. aan bankpapier in omloop, terwijl
de girale geldhoeveelheid f. 1.800 mln. bedroeg. In 1946 nam de
geldhoeveelheid met f. 2 mrd. toe. Deze toename vond grotendeels haar oorzaak in de wijze van financiering van de overheidsuitgaven. De bedragen die de overheid in geblokkeerd geld ont-

eenvierde ter beurze verhandelbaar worden;
— onroerend goed en door de minister van Financien aan te wijzen effecten te kopen. De koopprijs diende ter voldoening

van belastingplichten van de verkoper. De gekochte goederen en effecten mochten drie jaar lang niet worden verkocht;

— geldleningen te verstrekken ter voldoening van belastingplichten. De leningen mochten drie jaar lang niet worden afgelost;
— koopsommen te voldoen die verschuldigd waren op grond
van overeenkomsten van levensverzekering of lijfrente.

ving, werden door haar namelijk weer als vrij geld in het verkeer

Voor zover de geblokkeerde saldi waren ingeschreven op

gebracht. Ook de regelmatige deblokkeringen (op vergunning
van De Nederlandsche Bank) en de uitbreiding van de kredietverlening door de banken droegen bij tot vergroting van de geldhoeveelheid. In 1947 steeg de geldhoeveelheid met 14%. Oorzaken waren de kredietverlening van het bankwezen aan overheid
en particulieren en een verdere daling van geblokkeerde saldi. In

staatsleningen, werden deze verhandelbaar op 1 maart 1949.
Uiteindelijk vloeide het restant dus naar de schatkist of naar de
kapitaalmarkt.
Slot

1948 waren deze factoren in ongeveer dezelfde mate werkzaam

als in 1947. De toename van de geldhoeveelheid bleef echter beperkt tot 5%, doordat de storting van de tegenwaarde van ont-

Naast de realisering van de technische en justitiele doelstelling
was de geldzuivering vooral in macro-economisch opzicht ge-

vangen Marshall-hulp op ,,local currency “-rekeningen bij De

slaagd. Bind 1945 was de liquiditeitsquote teruggekeerd op voor-

Nederlandsche Bank, neutraliserend werkte. Gezien de stijging

oorlogs niveau. De stijgende trend in het nationaal inkomen

van de industriele produktie in 1947 met 26% en in 1948 met

maakte vervolgens een uitbreiding van de geldhoeveelheid mogelijk. Van groot belang voor herstel van het monetaire evenwicht waren de stortingen op de „local currency”-rekeningen,
die de inflatoire tendens van deze uitbreiding beperkten.
De geldzuivering legde tevens de basis voor fiscale maatregelen gericht op sanering van de begroting. Uiteindelijk vloeide een
aanzienlijk deel van de geblokkeerde tegoeden door belastingafdracht en aankoop van staatsleningen naar de schatkist. Het selectief vrijgeven van de geblokkeerde tegoeden door De Nederlandsche Bank maakte ten slotte een controle op de bestedingen
van de private sector mogelijk.

20% kon De Nederlandsche Bank haar tevredenheid uitspreken
over de vermindering van de inflatoire tendenties. Tabel 4 geeft
deontwikkeling van de geldhoeveelheid van 1938 tot en met 1948

weer. Op 29 januari 1949 werd de geldzuivering definitief afgesloten.
Het laatste onderdeel van de geldzuivering was het afwikkelen
van het restant aan geblokkeerde saldi. Dit restant was in 1948
verminderd van f. 5,8 mrd. tot f. 3,6 mrd. Oorzaak was het voldoen aan achterstallige belastingen en de speciale herstelbetalingen. Het restant per 31 december 1948 werd aangewend overeenkomstig de optics vam de Wet Afwikkeling Geldzuivering. Na
belastingbetaling was het mogelijk:
ESB 18-9-1985

H. Merkus

933

Auteur