Ga direct naar de content

De concurrentiepositie van de Nederlandse kaasindustrie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 15 1993

De concurrentiepositie van de
Nederlandse kaasindustrie
J.A. de Haas en M.T. Knibbe*

M

et de opkomst van de Oosteuropese zuivelindustrie en de Hberalisering van de
Europese landbouwmarkt, staat de van oudsher beschermde zuivelsector bloot
aan toenemende concurrentie. Uit een onderzoek naar de aanbod- en kostenstructuur van de kaasindustrie in concurrerende landen blijkt dat op korte termijn
een prijsdaling onvermijdelijk is. Op de lange duur dreigt de relatief dure Nederlandse kaas zelfs van de markt te warden verdrongen door goedkopere maar
gelijkwaardige buitenlandseproducenten. De Nederlandse melkprijs komt onder
druk. De zuivelindustrie wordt genoodzaakt om op zoek te gaan naar nieuwe
toepassingen van melk.

De Nederlandse zuivelindustrie verkeert in zwaar
weer. Op internationaal niveau beogen de plannen
van de EG een forse reductie van de subsidies, die
met name de Nederlandse melkveehouders hard zal
treffen. Verder dreigen de opgeworpen importbarrieres door de GATT-onderhandelingen geslecht te worden, waardoor de beschermde positie van de zuivelindustrie in gevaar komt. Ten slotte is het succes van
de Nederlandse zuivelindustrie in het buitenland
niet onopgemerkt gebleven. In traditioneel Nederlandse kaassoorten, zoals Gouda en Edam, wordt
door buitenlandse bedrijven fors geinvesteerd. Het
gevaar van overcapaciteit en prijsdaling hangt boven
de kaasmarkt. Met een jaarlijkse omzet van ruim/ 3
miljard wordt een van de belangrijkste Nederlandse
exportmarkten bedreigd.
Uit recente publikaties blijkt, dat de risico’s van
de huidige ontwikkelingen worden onderkend1. Tevens is er sprake van een rationalisatie van de bedrijfstak. Fusies gericht op schaalvergroting worden
tot stand gebracht: na de fusie tussen Campina en
Melkunie hebben de drie grootste ondernemingen
nu 70% van de produktiecapaciteit in handen. Verder werd over de afgelopen drie jaar 10% van het
aantal produktievestigingen gesloten en ging 15%
van het aantal arbeidsplaatsen verloren2. Toch lijkt
het er op dat de Nederlandse zuivelindustrie zich
nog niet volledig bewust is van de omvang van de
ontwikkelingen. Het Nederlands Zuivelbureau gaat
namelijk nog steeds uit van een groeiend belang van
kaas in de totale Nederlandse zuivelproduktie, terwijl in de eerste acht weken van 1993 de Duitse produktie van Nederlandse kaas al weer 23% hoger was
dan in 19923.
Dit artikel tracht met behulp van een eenvoudig
micro-economisch onderbouwd vraag-aanbodmodel
licht te werpen op de toekomst van de Nederlandse

zuivelindustrie. Daartoe wordt specifiek gekeken
naar vraag- en aanbodontwikkelingen op de markt
voor kaas, waarin ruwweg 50% van de Nederlandse
melk wordt verwerkt . Uit de analyse zal blijken, dat
een dating van de kaasprijs met 10% in het verschiet
ligt. Door de cooperatieve structuur van de Nederlandse zuivelsector zal deze daling geheel ten laste
komen van het inkomen van de melkveehouders.
De conclusie van dit artikel zal zijn dat, om op lange
termijn het inkomen van de Nederlandse melkveehouder op peil te houden, de zuivelbedrijven niet in
uitbreiding van de kaasproduktie moeten investeren,
maar de gezamenlijke inspanningen op het gebied
van nieuwe zuivelprodukten en -toepassingen dienen te vergroten.

Het succes van de kaasindustrie
Na de tweede wereldoorlog hebben de Nederlandse
zuivelcooperaties de handen ineen geslagen om de
* J.A. de Haas is zelfstandig adviseur te Amsterdam, M.T.
Knibbe is docent Economic en Organisatie aan de Rijks
Agrarische Hogeschool te Bolsward.
1. De Nederlandse Landbouwraad in Bonn onderkent in
een interview met Het Financieele Dagblad, 29 januari
1993, biz. 9, dat de fabricage van ‘Hollandse’ kaas in de
vroegere DDR-deelstaten snel toeneemt (in 1991 met 54%
en in 1992 met 16%) en een bedreiging vormt voor de Nederlandse produktie.
2. Produktschap voor de Zuivel, Statistisch Jaaroverzicht
1992, Rijswijk, 1993; CBS, Produktiestatistiek voordezuivel, ‘s-Gravenhage.
3. Deutsche Milchwirtschaft, maart 1993.
4. De verdeling van de Nederlandse zuivelproduktie is momenteel ruwweg als volgt: 50% kaas, 25% boter en consumptiemelk, 15% melkpoeder en 10% overige produkten
(onder andere condens), Produktschap voor de Zuivel, Statistisch Jaaroverzicht 1991, Rijswijk, 1992.

export van, met name, kaas te bevorderen. In alle
elementen van de bedrijfsketen werd in hoge mate

Tabel 1. Gemiddelde produktiecapaciteit van fabrieken van balfbarde kaas in West-Europa, 196O-1990, jaarproduktie (x 100O ton)

samengewerkt. Het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek (NIZO) zorgde voor de ontwikkeling van

nieuwe (of vernieuwde) kaassoorten, andere organen zorgden met fabrikanten voor de ontwikkeling
van moderne en efficiente produktieapparatuur en
het Nederlands Zuivelbureau ondersteunde met promoties de profilering van de Nederlandse kaas in het
buitenland. De gezamenlijke inspanning is niet zonder succes geweest: de export groeide van 109-000
ton in I960 naar 433.000 ton in 1990 en 466.000 ton
in 1991 • Nederlandse kaas verwierf zich in deze tijd
een positie naast de spreekwoordelijke tulpen en

klompen als een oer-Hollands exportprodukt.
Het EG-landbouwbeleid hielp na I960 mee de
markt op te bouwen en te beschermen. Door middel
van exportrestituties (een subsidie op export buiten
de EG) konden landen als Japan en Verenigde Staten
betreden worden. Met tegemoetkomingen van maar
liefst/ 3,50 per kilo op een verkoopprijs van rond
de/ 9,00 was een goede positie te bereiken om te

Ned.
1960
1965
1970
1975
1980
1982
1988
1990

Did.

Belg.

Fr.

1,7
2,3*

2,5
2,1

0,5

1,3

0,6b

4,1

0,8
1,3
2,4
3,8

6,0
6,2
10,6
11,2

a. Twintig fabrieken met een capaciteit van meer dan 4.000 ton per jaar ma-

ken 73% van de totale produktie.
b. Tien fabrieken met een capaciteit van meer dan 4.000 ton per jaar maken
47% van de totale produktie.
Bron: Statistisch Jaaroverzicht 1991, Produktschap voor de Zuivel, 1992.

gen tot ruim 11.000 ton. Tabel 1 toont een vergelij-

sument van de kwaliteit van de Nederlandse waar te

king van de schaalgrootte van kaasfabrieken in enkele buurlanden (die dezelfde typen kaas produceren).
De gemiddelde produktieomvang uit de label
versluiert echter een aantal voor de Nederlandse

overtuigen .

kaasindustrie zeer bedreigende ontwikkelingen. De

concurreren met vergelijkbare produkten en de con-

Naast het duwtje in de rug van de restituties zorg-

twintig grootste Duitse bedrijven hadden in 1988 een

de de EG er ook nog voor dat de kaasindustrie vol-

gemiddelde produktieomvang van 8.500 ton per jaar,

doende beschermd werd. Door exorbitant hoge importheffingen werden potentiele producenten van
buiten de EG ontmoedigd hun melk om te zetten in
lucratieve kaasprodukten. Op een kilo Goudse kaas
rust nu een importheffing van/ 5,00 (bij een verkoopprijs van rond de/ 6,50); een muur die voor
elke producent te hoog is. De Nederlandse melkveehouder was dus verzekerd van een goed en toene-

een niveau dat in Nederland slechts enkele jaren eer-

mend inkomen: de opbrengst werd gegarandeerd en

beschermd door de EG, terwijl de samenwerking op
cooperatief gebied voor efficiente produktie en een

laag kostenniveau zorgde. De kaasproduktie is daar-

der werd overschreden. In Frankrijk lag de gemiddel-

de capaciteit van de tien grootste bedrijven in 1988
op 8.800 ton. Met name de Duitse bedrijven produceren veel Gouda en Edammer. Een aantal van deze
bedrijven kunnen qua omvang en moderniteit van
het produktieproces de vergelijking met de beste Nederlandse bedrijven aan. Dit is overigens niet verwonderlijk, omdat ze voor het grootste deel door Nederlandse machineproducenten en met behulp van
Nederlandse adviseurs zijn opgebouwd. De Nederlandse kaasindustrie heeft geen voorsprong meer op

uitbetalingsprijs voor de Nederlandse melkveehouder. In de periode 1966-1990 schommelde het jaarinkomen van de Nederlandse melkveehouders, geme-

een aanzienlijk aantal Duitse ‘Spitzenbetriebe’. In de
voormalige DDK is een aantal projecten voor de
bouw van nieuwe, grote en zeer moderne kaasfabrieken (van Nederlands fabrikaat) al in uitvoering.

ten in prijzen van 1990, gemiddeld per driejaars
periode, tussen de/ 68.000 en/ 108.0007.

Vraag en aanbod

door uitgegroeid tot het fundament onder de hoge

Ten slotte was er nog een derde factor, die het

succes van de Nederlandse kaasindustrie bepaalde:
de melkdichtheid. Nederland, en met name het noorden, is een gebied met een hoge concentratie van
melkproduktie op een kleine oppervlakte. De gemiddelde Nederlandse veehouder levert ruim 250.000
kilogram melk per jaar en produceert op een afstand
van maximaal dertig kilometer van de dichtstbijzijnde fabriek8. Dezelfde veehouders in bij voorbeeld
Frankrijk leveren per bedrijf slechts een zevende van
dit volume en zijn per fabriek verspreid over een gebied dat ruim drie keer zo groot is. De grote melkdichtheid maakte het voor de kaasindustrie dus aantrekkelijk om grote fabrieken neer te zetten en van
schaalvoordelen te profiteren. Dit heeft geleid tot
een enorme schaalvergroting in het produktiepark:
in I960 waren er nog 220 kaasfabrieken met een gemiddelde capaciteit van 1.500 ton per jaar; in 1990
was het aantal gedaald tot 45 en de capaciteit geste-

ESB 14-4-1993

Den.

De gouden tijden op de kaasmarkt lijken voorbij. Op
basis van een analyse van vraag- en aanbodontwikkelingen kan geconcludeerd worden, dat de prijs
van het Nederlandse kaasprodukt de komende jaren
sterk onder druk komt te staan. Het afgelopen decen-

nium, vooral nadat de EG de garantieprijzen voor
poeder en boter op de helling zette, is met name in
de voormalige DDR een aantal voormalige boter- en
poederproducenten overgegaan op het nieuwe bulk5. CBS, Exportstatistiek 1991, ‘s Gravenhage, 1992.
6. De EG heeft de exportrestituties op kaas met 5% ver7. H. Droge, N.S.P. de Groot en K.J. Poppe, Bedrijfsresultaten, inkomensvorming en financiering in de Nederlandse
landbouw 1946-1990, in: A.L.G.M. Bauwens, M.N. de Groot
en K.J. Poppe (red.), Agrarisch bestaan, Van Gorkum,
Assen, 1991.
8. Produktschap voor de Zuivel, op.cit, 1991.

produkt: Nederlandse kaas. Zowel procentueel als absoluut is

de Duitse prcxiuktie van Gouda
menteel is de Duitse produktie
van Edam (voornamelijk in blok-

79808182838185868788899091

se produktie
van Edam en

van ongeveer 700.000 ton) gepland te zijn. Deze capaciteit zal binnen een half tot anderhalf jaar opera-

en Edam de laatste jaren sneller
gestegen dan in Nederland. Mo-

•Ill

Figuur 1. Duit-

moment reeds een capaciteitsuitbreiding (in nieuwe
fabrieken) van minimaal 100.000 ton (op een vraag

en broodvorm) nagenoeg even
groot als de Nederlandse produk-

tie. De produktie van Gouda be-

draagt nu ongeveer 20% van het
Nederlandse niveau, maar de produktie stijgt snel.
De Duitse produktie van typisch Nederlandse kazen

als Gouda en Edam is als totaal nu al meer dan een

Gaudse als %
van de Neder- derde van het volume van de Nederlandse produktie
landse produk- (figuur 1). De jongste ontwikkeling is om ook steeds
meer Maasdammer (de Nederlandse gatenkaas) te
tie

maken. Met andere woorden: zowel het aanbod als
het aantal grote aanbieders is gestegen. Nederlandse
kaas is van een regionale specialiteit een internationaal bulkprodukt geworden.
In de navolgende paragrafen zal gedetailleerd

worden ingegaan op de te verwachten ontwikkelingen van de vraag, het aanbod en de te verwachten

gevolgen van deze ontwikkelingen voor de kaasprijs. De recente ontwikkelingen in het Oostblok, de

druk op het verwijderen van subsidies en heffingen,

tioneel zijn. Als de nu geplande capaciteit winstge-

vend blijkt te zijn, zal in korte tijd meer opgebouwd
worden. Daarnaast zijn verouderde Oostduitse kaasfabrieken gemoderniseerd; vanaf September 1991
vertoont de kaasproduktie in het oosten van Duitsland weer een stijgende lijn. In 1992 was^de kaasproduktie meer dan 15% hoger dan in 1991 10

Industry cost curve
Om de prijsvorming op de kaasmarkt te verklaren
wordt een model gebruikt dat de ‘industry cost curve’ wordt genoemd. In feite is dit model een praktische toepassing van de bekende aanbodcurve op

een homogene goederenmarkt (een markt voor produkten die onderling uitwisselbaar zijn en slechts in
prijs kunnen verschillen). De kracht van het model

ligt in de micro-economische analyse van de aanbodstructuur, waardoor ontwikkelingen in de prijsvorming vrij exact te voorspellen zijn.
In een homogene goederenmarkt (een z.g.’com-

modity’-markt) wordt het prijsniveau bepaald door
de marginale producent (figuur 2). Bij een gegeven
marktvraag is de prijs aan de bovenkant begrensd

den worden moderne kaasfabrieken gebouwd. Met

door de kostprijs van de producent die juist te duur
is om te produceren (onder kostprijs wordt hier verstaan: alle ‘cash’-kosten die nog bei’nvloedbaar zijn,
dat wil zeggen de meeste kosten met uitzondering
van rente en afschrijving). Immers, stijgt de prijs boven de kostprijs van producent ‘H’, dan gaat H produceren waardoor het aanbod groter is dan de vraag
en de prijs daalt. De prijs zal echter niet onder de
kostprijs van G dalen: G kan tegen die prijs niet produceren waardoor er te weinig aanbod is en de prijs

en de afname van het belang dat consumenten aan

het land van origine van het produkt hechten, maken een sterke daling van de kaasprijzen zeer waarschijnlijk. Een eenvoudig micro-economisch vraagaanbodmodel, de ‘industry cost curve’, laat zien dat
een prijsdaling van 10% of meer mogelijk is.

Ontwikkelingen in het Oostblok
Niet alleen in Duitsland en andere Westeuropese lande val van het communisme in het Oostblok en de

zal stijgen. De marktprijs die tot stand komt, zal dus

wending richting markteconomie is de weg vrijgemaakt voor een versterking en vergroting van de zuivelindustrie aldaar. Landen als het voormalige Oost-

tussen het kostprijsniveau van G en H liggen.
anderingen in de beschikbare produktiecapaciteit,

Duitsland, de Baltische staten (een uitgesproken

de op lange termijn bei’nvloedbare kosten en de

zuivelregio), Polen, Tsjechie en Slowakije bouwen,
geholpen door Nederlandse producenten en adviseurs, in hoog tempo moderne kaasproduktiecapaci-

marktvraag. Voor veranderingen van de produktiecapaciteit is zowel nieuw (te bouwen) capaciteit van
belang, als verborgen capaciteit in de vorm van bij
voorbeeld extra ploegendiensten en tijdelijk buiten
gebruik gestelde capaciteit.

teit op. Omvangrijke kwaliteitsprogramma’s ter
verbetering van de melkkwaliteit zorgen voor voldoende hoogwaardige grondstof.
De Duitse regering helpt mee de zuivelsector in

het oosten te ontwikkelen: subsidies oplopend tot
45% van het investeringsbedrag maken het aantrekkelijk nu in fabrieken te investeren. Het vooruitzicht
om met relatief simpele produktietechnieken een
ruim voorhanden zijnde grondstof om te zetten in
produkten die harde valuta binnen brengen, trekt
ook Oostblokregeringen aan. De melkprijs (door

Veranderingen in de prijs zijn afhankelijk van ver-

Huidige situatie
Het kostenniveau wordt in het geval van kaas voornamelijk bepaald door de prijs van de grondstof
(melk). In het geval van Nederlandse kaasproducen-

ten is het aandeel van de melk 80% van de totale
kostprijs. De positie van een producent op de kos-

tencurve wordt dan ook bepaald door de kostprijs
van de aangeleverde melk . De melkkostprijs is af-

cooperaties uitbetaalde vergoeding aan boeren voor
geleverde melk) ligt in deze landen op de helft of

minder van de Nederlandse prijs9. Met Polen, Honga-

rije, Tsjechie en Slowakije heeft de EG verdragen gesloten die onder andere de export van zuivelprodukten naar de EG vergemakkelijken.
Op basis van veldonderzoek in het Oostblok,
interviews en aankondigingen in de pers lijkt op dit

9. Bilanz Milch, Z.M.P., 1991.
10. Deutsche Milchwirtschaft, januari 1993.
11. Voor de berekening van de overige produktiekosten is
gebruik gemaakt van door kaasmachinefabrikanten ter beschikking gestelde gegevens. Waar van toepassing is rekening gehouden met subsidies op investeringen (Duitsland).

hankelijk van de alternatieve aanwendingsmogelijk-

heden (het produceren van andere zuivelprodukten)
die de producent heeft.
Het huidige prijsniveau van Nederlandse kaas,
i.e. Gouda en Edam, kan met behulp van dit model
verklaard worden. De officieuze marktprijs voor
kaas, de ‘Leeuwarder notering’, is recentelijk onder
het niveau van/ 6,50 gekomen (figuur 3). De boven-

Figuur 2. Prijsvormingsmodel: industry cost curve

WWnvMM
VMMKU
KOSTDI

r- – 1

1IJS

pa u

r–H

1

1

1

1

1

1

1

1

1

grens van de marktprijs wordt bepaald door de alternatieve opbrengst van de melk in Nederlandse fabrieken (op ongeveer/ 6,47). Dat wil zeggen, dat
Nederlandse producenten bij een kaasprijs boven ongeveer/ 6,47 de melk die (marginaal) omgezet
wordt in andere produkten, zoals melkpoeder en
condensmelk, verwerken tot kaas. Theoretisch gezien zal de prijs, bij minimaal gelijk blijvende vraag,
niet dalen onder/ 6,27. Bij deze prijs kan een aantal
Duitse producenten niet in de markt blijven: op lange termijn hebben deze geen andere keuze dan of
de melk tot andere produkten te verwerken of de uitbetaalde melkprijs aan hun leden te verlagen (dit
komt de facto neer op een verlagen van de grondstofkosten). Hier schuilt het gevaar van cooperatieve
ondernemingen die voor commoditymarkten produceren: druk op de prijzen kan afgewenteld worden
op de leden via de uitbetaalde melkprijs.

!i i! «P

—

i
i

Fibr.
B
A

D

C

E

F

G

|

H

i
i

-!

I |

CIMUTIEF
VOLUME

Figuur 3- Industry cost curve: Gouda en Edam, 199O
IMIUELE 7.50 –

asm
fa a

i —– -,
1

1

1
1
1
1
1
1
1

1
1
1
1
1
1
1

r

Prijsontwikkeling
Door een sterke groei van de produktiecapaciteit in

landen met lage grondstofkosten (een lage melkprijs) zal de prijs van Nederlandse kaas sterk dalen.
Voor de komende drie jaar wordt in dit model uitgegaan van een groei van de vraag met maximaal 3%

—F
H.

per jaar (figuur 4)12. Een dergelijke toename is ech-

ter niet voldoende om het prijsniveau op peil te houden bij de bestaande en te verwachten groei in de
produktie13. De belangrijkste groei in capaciteit
komt uit het voormalige Oost-Duitsland en Polen.
Beide landen hebben een lagere gemiddelde melkprijs dan Nederland. Met nieuwe produktiefacilitei-

ten kan in het oosten van Duitsland Nederlandse
kaas geproduceerd worden tegen een kostprijs van

*
*

ND

—1
EXTM
H.

_maa»
1

1

1

1

L

»

A

J

>1

mut

‘ .’
.
1 •» 1
1

1
CtMJUTIEF
VOUME (1000 TON)

Figuur 4. Industry cost curve: Gouda en Edam, 1995
lUIUCLC 7.SO KOSTEH

ran

/ 5,71. De melkprijs in Polen ligt rond de twintig

«1OK
UMC1TUT

cent per kilo (omgerekend/ 2,00 aan grondstof per

kilo kaas); kaas kan daar voor een kostprijs van
/ 2,50 geproduceerd worden. Polen heeft echter het
nadeel van het ontbreken van EG-exportrestituties.
Hiervoor gecorrigeerd ligt de kostprijs voor in Polen

geproduceerde Nederlandse kaas op ongeveer
/ 6,00. Met het huidige prijsniveau kan Polen dus
wel met Nederland concurreren op markten buiten
de EG, hetgeen op bescheiden schaal bij voorbeeld
in Japan gebeurt. De importheffing van/ 5,00 be-

schermt de Nederlandse kaasindustrie vooralsnog tegen Poolse import. Overigens wordt in Polen al wel
‘Bresse Bleu’ (een Franse kaas) geproduceerd voor
export naar Frankrijk, aangezien daar de verhouding

1

1

1

1
CMIUTIEF
VOLUKE (1000 TM)

tussen marktprijs en heffmg gunstiger is. Verdragen
die Poolse export naar de EG vergemakkelijken zijn

recentelijk tot stand gekomen.
Bij het huidige niveau van restituties en heffin-

gen zal de kaasprijs sterk dalen. De marktprijs zou
uit moeten komen juist onder de kostprijs van Duitse producenten (f 6,27). Deze zullen echter hun prij-

ESB 14-4-1993

12. Tussen 1980 en 1985 is de groei gemiddeld 3% per jaar

geweest; tussen 1985 en 1990 2,5%, Produktschap voor de
Zuivel, op.cit., 1991.
13. Mocht de groei lager uitkomen dan 3% per jaar, dan zal
de prijs nog scherper dalen dan onder de huidige veronder-

stellingen.

zen verder laten dalen (en minder melkgeld aan hun
leden uitbetalen) om op korte termijn hun vaste kos-

ten goed te maken. Een situatie die kan standhouden omdat de structuur van de voormalige staatsbedrijven uitermate geschikt is om goedkoop melk te
produceren. Nu zij de beschikking krijgen over westerse techniek en onder druk van de markt komen,
ziet men dat de melkveehouderijen zeer snel moderniseren en de schaalvoordelen gaan uitbuiten.
Dit betekent dat het prijsniveau daalt tot of onder
het niveau van bij voorbeeld de Poolse producenten

(f 6,00). Een verdere prijsdaling, met als resultaat
een verlaging van de melkprijs voor de veehouders,
is mogelijk als er een verdere vergroting van de capaciteit plaats vindt. Dit is niet onwaarschijnlijk gezien
de ontwikkelingen in het EG-beleid. Een verlaging
van restituties en heffingen brengt het produceren

van Gouda en Edam binnen het bereik van landen

ten maken. Melk bestaat uit een groot aantal bestanddelen, die op zich zelf waardevol zijn. Pas recent
houden onderzoekers zich bezig met het vinden van
toepassingen die meer waarde geven aan de afzonderlijke componenten. Op bescheiden schaal worden van melk afgeleide produkten gebruikt in de farmaceutische industrie. Weiprote’ineconcentraten en
melkzouten worden gebruikt in’bakkerijprodukten

en snacks. Er worden zelfs pogingen ondemomen
om met behulp van genetisch gemanipuleerde koeien medicijnen en moedermelk te produceren. In
plaats van melk als geheel te bewerken en te Verpakken’ als kaas of consumptiemelk zouden de in-

spanningen gericht moeten zijn op het ontwikkelen
van technologieen die melk uiteenrafelen in zijn be-

standdelen.
Een gezamenlijke inspanning van de Nederlandse zuivelindustrie in deze richting is wenselijk en

als Hongarije, Tsjechie, Slowakije en Nieuw-Zeeland.

ook mogelijk. De infrastructuur die er in geslaagd is

Hier liggen de melkprijzen hoger dan in Polen, maar

van Nederland in dertig jaar een succesvolle zuivel-

op een dusdanig niveau (35 tot 55 cent per kilo

exporteur te maken, is er nog. Jaarlijks vloeien tien-

melk, ten opzichte van tachtig cent in Nederland)

tallen, door de industrie betaalde, miljoenen naar in-

dat sterk onder de huidige marktprijs geproduceerd

stituten als het NIZO, het Nederlands Zuivelbureau

kan worden.
Bovendien trekken zuivelproducenten zich terug
uit andere produktierichtingen die afhankelijk zijn
van restituties (condens en melkpoeder) en richten
zich in sterkere mate op afzet binnen de EG en produktie van niet-restitutiegevoelige produkten. Kaas

en het Produktschap voor de Zuivel. De heffingen
die hiervoor aangewend worden, kunnen besteed
worden aan het financieren van fundamenteel onderzoek (al of niet uit te voeren door de bestaande organisaties). Een heffing per kilogram geleverde melk
voor de gehele industrie neutraliseert bovendien de

zal vis-a-vis andere produkten een relatief goede opbrengst hebben, zodat een verdere uitbreiding van
de produktiecapaciteit waarschijnlijk is. Een blijven-

druk op korte termijn maximalisatie van de melkprijs, omdat onderlinge verschillen in de uitbetalingsprijs niet beinvloed worden.

de druk op de prijzen is derhalve te verwachten in

kaasproduktie, staat onder druk van overcapaciteit

Voor de toekomst van de Nederlandse zuivelindustrie, haar ruim 16.000 werknemers en de ongeveer 45.000 melkveehouders is het te hopen, dat de
krachten gebundeld worden om tijdig een nieuwe
weg in te slaan. Daarbij zullen aandacht en middelen gericht moeten zijn op het voortbrengen van
hoogwaardige produkten in plaats van ‘commodity’produkten voor markten met overcapaciteit.

en tegen lage kosten werkende concurrentie. De toename in verwerkingscapaciteit zowel binnen als bui-

Joost de Haas

ten de EG maakt forse prijsdalingen waarschijnlijk.

Merljn Knibbe

verwerkingsrichtingen die te veel een ‘commodity’-

karakter hebben.

Mogelijke readies
De Nederlandse zuivelindustrie, en met name de

Nederlandse melkveehouders kunnen 10% of meer
van hun inkomen verliezen als de marktprijzen voor

de traditionele Nederlandse zuivelprodukten naar
een nieuw evenwicht afdalen. Het cooperatieve sys-

teem van de Nederlandse zuivel werkt in de hand
dat aanpassingen in de markten voor zuivelproduk-

ten afgewenteld worden op de leden van de cooperaties. Melkveehouders kunnen elk jaar overstappen
naar een andere cooperatie, waarvan ze de verwachting hebben dat er in volgende jaren een hogere

melkprijs uitbetaald zal worden . Cooperaties hebben hierdoor van nature een korte horizon en strij-

den van jaar tot jaar om het uitbetalen van een hogere melkprijs dan de omliggende cooperaties. Dit
werkt in de hand dat er sneller geinvesteerd wordt
in bestaande produktrichtingen waar geen aanloopverliezen genomen hoeven te worden. Diepte-investeringen gedurende een aantal jaren komen in het algemeen weinig voor .

Het hoeft echter nog niet te laat te zijn om de Nederlandse zuivel een tweede bloeiperiode door te la-

14. Het heffen van ‘uittreegeld’, een boete bij het verlaten
van de cooperatie, zal op termijn, onder druk van de Europese concurrentiewetgeving, waarschijnlijk moeten verdwij-

nen.
15. Ter vergelijking: grote levensmiddelenproducenten besteden 4 tot 6% van de omzet aan onderzoek en ontwikkeling, voor de Nederlandse zuivelondernemingen ligt dit tussen de 1 en 2%.

Auteurs