(ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De blauwen, de roden, de groenen
De verzorgingsstaat stagneert. In tal van boeken en
artikelen die de laatste jaren zijn verschenen kan men het
lezen: de verzorgingsstaat, het succesvolle produkt vande
naoorlogse economische en sociale politick, begint zijn
glans te verliezen. Het eens zo hecht lijkende bouwwerk is
financieel-economische scheuren gaan vertonen, en het
trilt op zijn sociaal-culturele grondvesten. Niet alleen is de
groei eruit en wil het maar niet lukken werkloosheid en
inflatie onder controle te brengen, ook het geloof dat de
verzorgingsstaat onder leiding van een krachtige en weldadige overheid vrijheid en gelijkheid voor alien kan
bieden bij een hoog niveau van materiele welstand, is gaan
tanen. De verwachtingen blijken te hoog gespannen te zijn
geweest, het is in werkelijkheid allemaal wat tegengevallen.
Niet iedereen legt zich zonder slag of stoot neer bij het
besef dat het allemaal wat anders en minder is dan men
zich had voorgesteld. Ook al hebben zich hier nog geen
uitbarstingen voorgedaan van een omvang als de rellen
onlangs in Engeland, het valt toch niet te ontkennen dat
er ook in ons land op verschillende fronten een duidelijke
onvrede bestaat met de manier waarop een aantal zaken
in de verzorgingsstaat is geregeld. In een interessant
artikel waarvan onlangs een vertaling verscheen in
Socialisme en Democratic 1), onderscheidt de EngelsDuitse socioloog Ralf Dahrendorf in de westerse geindustrialiseerde landen drie stromingen van waaruit de
status quo wordt aangevallen: de blauwe, de rode en de
groene oppositie.
De blauwe oppositie concentreert zich vooral rond het
verzet tegen de vergaande overheidsbemoeienis met
praktisch elk aspect van het menselijk samenleven.
Onder invloed van het streven naar meer gelijkheid is de
individuele vrijheid in het gedrang gekomen. De verzorgingsstaat is verbureaucratiseerd. De burger is op vele
manieren afhankelijk geworden van het staatsapparaat
en dat strookt niet met de nieuwe behoefte aan individuele vrijheid (het ik-tijdperk). Onder die gemeenschappelijke noemer neemt de blauwe oppositie zeer uiteenlopende verschijningsvormen aan. Het maakt een heel
verschil of wordt gepleit voor decentralisatie van collectieve voorzieningen of voor totale afbraak van het in vele
jaren zorgvuldig opgebouwde stelsel van sociale zekerheid.
Evenals de blauwe oppositie heeft ook de rode oppositie niet veel vertrouwen in het functioneren van de economische en maatschappelijke orde. Het centrale punt is
echter niet dat de individuele vrijheid wordt bedreigd,
maar vooral het voortbestaan van een grote sociale ongelijkheid. Het optuigen van de overheid met grote bevoegdheden op vele terreinen heeft de maatschappelijke
ongelijkheid niet kunnen wegnemen. Dat komt omdat er
geen ,,echte” democratic is. De mensen moeten zoveel
mogelijk zelf worden betrokken bij het besturen van hun
eigen zaken, of het nu het openbaar bestuur, de eigen
werksituatie, of de voorziening met allerlei goederen en
diensten betreft. Pas dan kan er werkelijk meer gelijkheid
ontstaan.
De groene oppositie opereert vanuit een heel andere
invalshoek. Het is een verzamelnaam voor allerlei bewegingen die zich afzetten tegen de uitwassen van de
consumptiemaatschappij en het streven naar steeds meer,
vooral omdat dat het milieu en de leefbaarheid voor huidige en toekomstige generaties aantast. De massaliteit en
de consumptiementaliteit hebben bovendien in toe-
ESB 9-9-1981
nemende mate tot vervreemding geleid. De economic zou
kleinschaliger en democratischer moeten worden.
Het valt niet te ontkennen dat de kritiek die vanuit de
drie genoemde stromingen tegen de verzorgingsstaat
wordt ingebracht, voor een deel terecht is. De bureaucratisering, het gebrekkige functioneren van de democratie
en het veronachtzamen van negatieve externe effecten van
produktie en consumptie zijn wezenlijke tekortkomingen,
waarvan het bestaan door iedereen kan worden waargenomen en ervaren. Het probleem is echter, zoals
Dahrendorf betoogt, dat de blauwe, de rode, noch de
groene oppositie een coherent alternatief maatschappijbeeld te bieden heeft, waarin de gebreken van de verzorgingsstaat worden vermeden zonder dat de vele onmiskenbare verworvenheden ervan op het spel worden gezet.
Voor zover er alternatieven vallen te construeren zien die
er in zijn ogen slechter uit dan wat de verzorgingsstaat te
bieden heeft.
Daarmee kan de kritiek echter niet ter zijde worden geschoven. De denkbeelden die leven in de verschillende
oppositionele stromingen, geven uitdrukking aan opkomende nieuwe waarden, waarop de verzorgingsstaat
volgens Dahrendorf onvoldoende heeft ingespeeld. De
economische en maatschappelijke orde is niet meegeevolueerd met economische, sociale en culturele veranderingen, die zich in de afgelopen tien jaar hebben afgetekend. De verzorgingsstaat van nu is in feite nog de
maatschappij van de jaren zestig, misschien zeventig, in
de wereld van de jaren tachtig. Wanneer uitsluitend een
verdedigende houding wordt aangenomen tegen nieuwe
opvattingen en ideeen kunnen de discrepanties tussen
verwachfingen en realiteit alleen maar toenemen.
De vraag is welke veranderingen de nieuwe waarden
dan zouden impliceren. In de eerste plaats meent Dahrendorf dat we moeten proberen los te komen van de overtuiging dat er een overheid is die beter weet dan de betrokkenen wat er moet gebeuren in ondernemingen, scholen,
buurtgemeenschappen en ziekenhuizen. In de tweede
plaats zal betaalde arbeid een deel van haar centrale richtinggevende betekenis in de economische en sociale orde
moeten prijsgeven ten gunste van andere vormen van
activiteit die tot persoonlijke ontplooiing bijdragen. In
de derde plaats is een herdefiniering van vooruitgang
noodzakelijk, minder eenzijdig in de richting van materiele consumptie en meer in de richting van sociale en
culturele aspiraties. Aldus moet een nieuwe grondslag
worden gelegd voor wat er komt na de verzorgingsstaat.
Hoe onuitgewerkt de ideeen van de genoemde kleurrijke stromingen in veel gevallen ook nog zijn, zij houden
voor de economische en maatschappelijke orde in de
komende jaren een duidelijke uitdaging in, waarop niet
louter defensief mag worden gereageerd. Wie er het regeerakkoord van CDA, PvdA en D’66 op naslaat krijgt
echter niet de indruk dat deze uitdaging erg goed wordt
verstaan. In het nieuwe kabinet lijkt in dat opzicht weinig
kleur te bekennen.
L. van der Geest
1) Ralf Dahrendorf, Na de sociaal-democratie, Socialisme en
Democratie, juli-augustus 1981.
861